ECLI:NL:GHDHA:2024:231

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/969
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 30 augustus 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 4.030, die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De belanghebbende, [X] B.V., had een bedrag van € 2.950 aan Bpm voldaan bij de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz ML 250 Bluetec 4Matic. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door de belanghebbende verdedigde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 27.400 niet aannemelijk was gemaakt. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het de naheffingsaanslag heeft verlaagd tot € 3.389 en de rentebeschikking dienovereenkomstig heeft aangepast. Tevens is de belanghebbende in het gelijk gesteld wat betreft de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Inspecteur en de Staat zijn veroordeeld tot vergoeding van respectievelijk € 819 en € 681. De rechtbank heeft de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 1.518, maar heeft geen vergoeding voor de bezwaarfase toegekend, omdat de belanghebbende dit punt pas in de beroepsfase had aangevoerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet in strijd met enige regel heeft gehandeld door de naheffingsaanslag op te leggen zonder rekening te houden met de pas in beroep gevraagde aftrek.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/969
Uitspraak van 9 januari 2024
in het geding tussen:
[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 augustus 2022, nummer SGR 21/1147.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.030 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 214 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de naheffingsaanslag tot € 3.389 en verlaagt de rentebeschikking dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 819;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 681;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 354 aan haar te vergoeden.”
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6. Belanghebbende heeft op 1 december 2023 het Hof verzocht het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen. De Inspecteur heeft op 12 december 2023 op het verzoek van belanghebbende gereageerd. Het Hof slaat hierop geen acht.
Feiten
2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.950 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz ML 250 Bluetec 4Matic (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 6 juli 2015.
2.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] met datum 15 februari 2017. Daarin is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 79.902 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 27.400. Hierop heeft de taxateur in mindering gebracht een bedrag van € 11.400 (93% van € 12.322,76) in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 16.000.
2.3. De Inspecteur heeft een bedrag van € 4.030 aan Bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich met uitzondering van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 10 maart 2017. Bij de vaststelling van de verschuldigde Bpm is de Inspecteur uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 86.238, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 42.027 gebaseerd op de koerslijst XRAY (marge) en is een bedrag van € 1.593 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 1.222 (77%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 40.805. In onderdeel 5c van het rapport van DRZ staat:
“5c Bevindingen/opmerkingenVastgesteld door beoordelaar
t.a.v. de opgegeven
waardevermindering
Tijdens de controle van de schade hebben wij de volgende bevindingen opgesteld:

Afwijkingen in Onderdelen:

- 2 x velgen, gebruikersschade, foto 6 t/m 12
- Voorruit, gebruikersschade, foto 13 t/m 15
- Kitset
- Anti dreunfolie
- Koplampen L & R, gebruikersschade, betreft een werkend systeem, foto 16 t/m 21

Afwijkingen in Arbeidsloon die handmatig zijn ingevoerd:

- Bumper voor, gebruikerssporen, foto 22 t/m 26
- Bumper achter, gebruikerssporen, foto 27 t/m 32
- Dakplaat, geen schade geconstateerd, foto 33 t/m 37
- Raamstijl L, gebruikerssporen, foto 38,39
- Raamstijl R, geen schade geconstateerd, foto 41
- Motorkap, gebruikerssporen, advies polijsten, foto 42 t/m 45
- Aanliggende delen ten behoeven van herstel, zie punt 3 werkzaamheden
- Plaatwerkdelen rondom o.a. i.v.m. eerder matig herstel, zie punt 3 werkzaamheden
Hieronder een specificatie van de schade die niet is opgegeven door de aangever.

Onderdelen:

- Sierlijst bumper achter, beschadigd, foto 62
- Afdekplaatje sleepoog achter, niet aanwezig, foto 62
- Achterzijruit L, folie laat los, foto 80
- Rubber achterzijruit L, beschadigd, foto 82

Werkzaamheden

- Portier VL, gebruikersschade welke te polijsten zijn, foto 47 t/m 50
- Portier AL, uitermate slecht herstel wat, advies herstellen, foto 51,52
- Portier AR, 3 x restyle deukjes, foto 69 t/m 74
- Scherm AL, uitermate slecht herstel, advies herstellen, foto 55 t/m 59
- Scherm AR, 1 x restyle deukje, foto 63 t/m 68

Spuitwerkzaamheden:

- Portier AL, sp. na herstel
- Scherm AL, sp. na herstel”
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een factuur van [A B.V.] van 30 september 2016 gericht aan [B B.V.] in verband met de verkoop van de auto. Op de factuur staat een koopprijs van € 41.745 inclusief btw.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Handelsinkoopwaarde
7. De door eiseres verdedigde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 27.400 is blijkens het taxatierapport gebaseerd op gemiddelden van vraagprijzen van gelijksoortige auto's (€ 42.200) verminderd met ongeveer 35%. Dergelijke vraagprijzen kunnen echter niet als referentie dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk betaald wordt en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. Daarnaast heeft eiseres, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de in het marktonderzoek gebruikte referentieauto's, waaronder drie bestelauto's, voldoende vergelijkbaar zijn met de auto. Eiseres heeft de door haar voorgestane handelsinkoopwaarde op basis van een marktonderzoek dan ook niet aannemelijk gemaakt.
Schade
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.[1] Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat dit enkel het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze.
9. Ter zitting heeft eiseres ter onderbouwing van haar stelling dat verweerder te weinig schade in aanmerking heeft genomen, verwezen naar de door DRZ gemaakte foto's van de auto. De rechtbank heeft de foto's van DRZ goed bekeken, maar kan aan de hand van die foto's niet vaststellen of de door eiseres genoemde beschadigingen aanwezig waren.
Zo die beschadigingen op de foto's al waarneembaar zijn, kan uit de foto's niet worden opgemaakt dat deze als meer dan normale gebruiksschade moeten worden beschouwd.
10. De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op het innameprotocol van Connect Autolease. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beleid van de Belastingdienst om dit protocol als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm.
11. Gelet op het voorgaande is eiseres niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
Dat een hoger percentage van het door DRZ vastgestelde schadebedrag in aanmerking moet worden genomen dan DRZ heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 1.222 als schade in aanmerking genomen.
Conclusie naheffingsaanslag
12. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 86.238, een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 37.664 (€ 38.886 -€ 1.222) en een bruto Bpm van € 14.751, bedraagt de verschuldigde Bpm € 6.441.
13. Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat verweerder ten onrechte geen extra leeftijdskorting in aanmerking heeft genomen en dat, uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens en rekening houdende met de extra leeftijdskorting en het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 2.950, eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.389 aan Bpm is verschuldigd.
14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 3.389.
Belastingrente
15. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Immateriële schade
16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.[2] Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
17. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 20 mei 2019, de uitspraak op bezwaar is van 1 augustus 2020 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 30 augustus 2022. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van driejaar, drie maanden en tien dagen verstreken. De redelijke termijn is dan ook overschreden met één jaar, drie maanden en tien dagen, in totaal 467 dagen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500.
Van de overschrijding van de redelijke termijn dient een periode van 255 dagen te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding van € 1.500 een bedrag van € 819 (255/467 deel van € 1.500) te vergoeden en de Staat € 681 (212/467 deel van € 1.500).
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759[3] en een wegingsfactor l). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft verlaging van de handelsinkoopwaarde als gevolg van toepassing van de koerslijst van EurotaxGlass's inclusief de correctiefactoren `markt- en dealersituatie' en toepassing van de extra leeftijdskorting en dit in bezwaar niet aan de orde is gesteld.
(…)
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, no. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, no. 3.3.2.
[3] Vgl. ECLI:NL:HR:2022:752.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en, nadat deze door de Rechtbank is verminderd, tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen inzake de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding in beroep en de vergoeding van het griffierecht, vernietiging van de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing inzake de proceskostenvergoeding in bezwaar, en:
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.455;
met dienovereenkomstige vernietiging dan wel vermindering van de rentebeschikking.
Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding en van het in hoger beroep betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Waardecorrectie wegens schade
5.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. In dit geval dient belanghebbende aannemelijk te maken dat en in welke mate rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto’s. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.2.
De beoordelaar van DRZ heeft, naast normale gebruikssporen, schade tot een bedrag van € 1.593 aangetroffen, en hiervan € 1.222 (77%) in aanmerking genomen. De toekenning/afwijzing van de (vermeende) schade is in het rapport onderzoek waardebepaling per onderdeel toegelicht. Belanghebbende wijst op schade aan de koplampen, schade (o.a. roest) aan de velgen, hagelschade en slecht herstelde schade (plamuur dat door de portieren komt). De Inspecteur betwist dat deze posten tot een extra aftrek leiden. Zij betreffen normale gebruikssporen (koplampen en velgen) dan wel zijn meegenomen in de schadecalculatie van DRZ (de deukjes op het scherm en het portier achter rechts en de slecht herstelde schade aan de portieren). De overige door belanghebbende aangevoerde posten zijn tijdens de hertaxatie niet bevonden en/of zijn niet in de taxatie benoemd, zoals hagelschade.
5.3.1.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 8 en 9 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de auto sprake is van schade tot een hoger bedrag dan waarmee de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag rekening heeft gehouden. De enkele verwijzing door belanghebbende naar het door haar overgelegde taxatierapport en de daarbij behorende foto’s is onvoldoende bewijs. De door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde uitvergrote foto’s die tijdens de hertaxatie zijn genomen, vormen evenmin aanleiding om meer schade in aanmerking te nemen. Dat bijvoorbeeld de koplampen zouden zijn gezandstraald en vergruisd, is daarop niet te zien. Er is schade aan de velgen te zien, maar die zijn niet abnormaal voor een gebruikte auto van die leeftijd en met die kilometrage.
5.3.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting van het Hof ter aanvulling aangevoerd dat de hertaxateur steken heeft laten vallen. In het rapport van DRZ staan aanwijzingen dat te weinig schade is gecalculeerd. In onderdeel 5c van het rapport staat “motorkap gebruikssporen advies polijsten”. In de schadecalculatie staat de post polijsten niet. Het ‘afdekplaatje speeloog achter’ ontbreekt. Hiervan is een foto gemaakt, maar er zijn geen kosten voor opgevoerd in de schadecalculatie. Voorts worden werkzaamheden aan het portier voor links genoemd vanwege gebruiksschade wat volgens DRZ te polijsten is, maar ook hiervoor is niets opgevoerd in de schadecalculatie. Vervolgens wordt over het portier achter links opgemerkt: uitermate slecht herstel, het advies luidt: herstellen. Hier zijn echter geen herstelwerkzaamheden voor opgevoerd. Er zijn uitsluitend spuitkosten opgevoerd, maar voordat een plaatdeel kan worden gespoten moet dit eerst worden hersteld, aldus belanghebbende. Dit geldt eveneens voor het scherm achter links, uitermate slecht hersteld, waarbij opnieuw het advies herstellen staat vermeld en wederom geen herstelkosten zijn opgevoerd.
5.3.3.
Het Hof ziet in hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft aangevuld evenmin aanleiding om een hoger bedrag aan schade in aanmerking te nemen. Zoals onder 5.2. is aangegeven zijn de deukjes op het scherm en het portier achter rechts en de slecht herstelde schade aan de portieren meegenomen in de schadecalculatie. Dat daarnaast een advies wordt gegeven om gebruikssporen te polijsten, houdt niet in dat schade niet is meegenomen. Gebruikssporen zijn geen schade en het is niet nodig om deze te verwijderen of te behandelen. De taxateur van belanghebbende heeft het ontbreken van het afdekplaatje speeloog achter niet beschouwd als schade. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit schade is. Het enkele vermelden dat het plaatje ontbreekt, is niet voldoende voor de conclusie dat dit alsnog geplaatst moet worden of dat het ontbreken een schadepost is.
5.3.4.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast
.Er is dus geen aanleiding om meer schade in aanmerking te nemen dan DRZ heeft gedaan.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.4.
De taxateur van belanghebbende is in het onder 2.2 bedoelde taxatierapport voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uitgegaan van marktonderzoek naar referentievoertuigen. Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op die wijze bepaald moet worden in plaats van aan de hand van koerslijsten en verwijst daarvoor naar de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet Bpm. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende daaraan toegevoegd dat het marktonderzoek moet worden geaccepteerd om uit te sluiten dat artikel 110 VWEU wordt geschonden. Het gaat er niet om de handelsinkoopwaarde juist vast te stellen, maar om deze zo gunstig mogelijk vast te stellen. Uitgesloten moet worden dat op de auto meer Bpm komt te rusten dan op soortgelijke al in Nederland aanwezige voertuigen, aldus de gemachtigde.
5.5.
In het taxatierapport van belanghebbende is geen informatie opgenomen om de gehanteerde handelsmarge (35%) te onderbouwen en worden bovendien uitsluitend vraagprijzen vermeld, die niet op een lijn zijn te stellen met inkoopprijzen in de handel. De van de vraagprijzen afgetrokken handelsmarge van 35% komt het Hof hoog voor, zeker nu daarvoor geen enkele onderbouwing is gegeven. Daarbij komt dat drie van de in het taxatierapport vermelde referentievoertuigen bestelauto’s met een grijs kenteken zijn die moeten voldoen aan andere inrichtingseisen. Van de overige twee heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat deze voldoende vergelijkbaar zijn. Door al deze vaststellingen is het door de taxateur uitgevoerde marktonderzoek niet bruikbaar ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde. Dat het marktonderzoek toch, naar het Hof begrijpt, gelet op artikel 110 VWEU moet worden geaccepteerd, volgt het Hof niet. De koerslijstresultaten die DRZ heeft gevonden geven de handelsinkoopwaarde van de auto het beste weer. De gemachtigde heeft dit ter zitting bevestigd. Het Hof gaat uit van de koerslijst en verwerpt het marktonderzoek. Het Hof ziet geen aanleiding om de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat te verminderen. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Conclusie naheffingsaanslag
5.6.
Gelet op de overwegingen die hiervoor vermeld zijn bestaat geen reden voor een vermindering van de naheffingsaanslag zoals deze is vastgesteld door de Rechtbank
(€ 3.389).
Belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de (uiteindelijk) in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Proceskosten bezwaar
5.8.
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de Rechtbank gelet op de tekst van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. De naheffingsaanslag is na toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ verminderd. Er is sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid nu hij in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23, heeft verzuimd die correctiefactoren toe te passen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Hier doet volgens belanghebbende niet aan af dat belanghebbende eerst in de beroepsfase om toepassing hiervan heeft gevraagd. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een afschrift van de “Bijlage bij agendapunt 2” (vergadering Platform Koerslijsten van 3 juni 2021). Gelet op (de inhoud van) het koerslijstoverleg dat tussen de Belastingdienst en EurotaxGlass’s is gevoerd en de onduidelijkheid over de juridische houdbaarheid en het al dan niet mogen toepassen van de correctiefactoren, kan het belanghebbende niet worden tegengeworpen dat hij dit punt eerst in de beroepsfase heeft aangevoerd, aldus belanghebbende. Tot slot is volgens hem sprake van hetzij handelen in strijd met beleid dan wel van willekeur zodat ook om die reden de onrechtmatigheid een gegeven is.
5.9.
In het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat met dergelijke “factoren” in voorkomend geval rekening
magworden gehouden. In zijn uitspraak van 15 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2696, heeft het Hof reeds geoordeeld dat niet van een aftrek “marktsituatie handelaar” en “marktsituatie” kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing of nader bewijs voor het individuele geval te geven (zie in deze zin ook Hof Den Haag 13 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1452). Een dergelijke onderbouwing heeft belanghebbende niet gegeven. De taxateur van belanghebbende heeft voor deze aftrek evenmin aanleiding gezien. Belanghebbende heeft eerst in de beroepsfase ongemotiveerd om toepassing van deze aftrek gevraagd. De Inspecteur is voor dit geval – naar hij ter zitting heeft verklaard, om onbekende redenen – tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende en heeft in eerste aanleg alsnog ingestemd met toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s met de bijbehorende aftrek. De Inspecteur heeft voorts ontkend dat sprake is van beleid.
5.10.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440 volgt dat indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige bpm-tarief of de meest gunstige maatstaf van heffing te bepalen, hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf moet toepassen. Onduidelijk is gebleven waarom de Inspecteur in beroep alsnog akkoord is gegaan met toepassing van de twee correctiefactoren. Het Hof heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven tot het in aanmerking nemen daarvan. Uit het arrest kan niet worden afgeleid dat de Inspecteur verplicht is om zelfstandig op zoek te gaan naar gegevens die tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige kunnen leiden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag dan ook mogen opleggen zonder rekening te houden met de pas in beroep gevraagde aftrek. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van beleid of van willekeur. Er is dus geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Hetgeen belanghebbende overigens op dit punt heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Rechtbank mogen beslissen om geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen. Het Hof sluit zich bij die beslissing van de Rechtbank aan en onderschrijft voorts hetgeen de Rechtbank over dit punt heeft overwogen.
5.11.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het standpunt onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig prijsgegeven dat ook het pas in de beroepsfase toekennen van de extra leeftijdskorting tot vergoeding van proceskosten voor bezwaar leidt. Bij bericht van 1 december 2023 is de gemachtigde op dit standpunt teruggekomen. Hij had bij de zitting zijn laptop niet bij zich en kon de berekening van de Inspecteur niet controleren. Hij is bij vergissing akkoord gegaan met de conclusie dat voor toekenning van de extra leeftijdskorting geen aanleiding bestond. Het Hof is van oordeel dat dit standpunt niet meer inhoudelijk kan worden behandeld, gelet op de uitlating van de gemachtigde ter zitting. Het is te betreuren dat hij zich heeft vergist, maar dit dient voor zijn rekening en risico te komen. Om deze reden slaat het Hof geen acht op de reactie van de Inspecteur van 12 december 2023 op het verzoek van belanghebbende.
Slotsom
5.12.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.