ECLI:NL:GHDHA:2023:1452

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
BK-22/00522
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm en bewijslastverdeling in belastingrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 3.291, met een bijkomende belastingrente van € 43. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verlaagd tot € 3.087 en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de inkoopwaarde van de auto correct is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de waardevermindering door schade bij belanghebbende ligt. Het Hof heeft vastgesteld dat de auto essentiële gebreken vertoonde, waardoor de Bpm zonder vermindering moest worden voldaan. Het Hof heeft het taxatierapport van belanghebbende verworpen en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 45.372 in onbeschadigde staat en € 37.269 in beschadigde staat. De naheffingsaanslag is als te laag vastgesteld, en het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenvergoeding in beroep vernietigd. De Inspecteur is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende en het griffierecht is vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00522

Uitspraak van 13 juli 2023

in het geding tussen:

[X] B.V., te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 maart 2022, nummer SGR 21/1311.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.291 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 43 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de rentebeschikking gedagtekend 8 mei 2019 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar op 18 november 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 345. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de naheffingsaanslag tot € 3.087 en verlaagt de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 aan haar te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 juni 2023. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 26 april 2018 op aangifte een bedrag van € 1.854 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte uit België afkomstige Audi Q5 Diesel 2.0 TDI 163pk Quattro Pro Line, VIN: [nummer] , zwart metallic, kenteken: [kenteken] (de auto), datum eerste toelating: 10 januari 2017, kilometerstand: 24.782.
2.2.
Bij de aangifte is de verschuldigde Bpm berekend op basis van een taxatierapport van [A] B.V. (het taxatierapport), dat op 6 april 2018 is opgemaakt in opdracht van belanghebbende, van een op 5 april 2018, van 11:15 uur tot 11:30 uur door [naam taxateur] , beëdigd registertaxateur VRT uitgevoerde taxatie van de auto. In het taxatierapport staat als opdrachtdatum 5 april 2018 vermeld. De nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 77.860 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 45.372. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 33.711 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto door de taxateur is bepaald op € 11.661. De aanvaarding door de taxateur van de taxatieopdracht van belanghebbende vermeldt dat ”het hierna omschreven voertuig dat meer dan normale gebruiksschade heeft en/of niet voorkomt in voor de handel algemeen bekende koerslijsten”. Voor de auto is een bedrag van € 33.500 (exclusief Bpm en transportkosten) betaald. In het taxatierapport wordt de staat van de auto als volgt samengevat:

Algemene indruk
Wielophanging:
De wielophanging verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie.
Velgen en Banden:
De lichtmetalen velgen/banden set verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie
Stuurinrichting:
De stuurinrichting verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie.
Remmen:
De reminrichting verkeert in een gebruikelijke staat. Geen afwijkingen/schades waargenomen.
Motor:
De motor verkeert zover waarneembaar in een goed werkende staat. Geen afwijkingen/schades waargenomen.
Versnellingsbak en Aandrijving:
De automatische versnellingsbak verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat, de aandrijving verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie.
Elektrische installatie:
De elektrische installatie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie.
Carosserie staat
De carrosserie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage Eurotax schadecalculatie.
Interieur:
Het interieur verkeert in een goede staat. Normale sporen van gebruik waarneembaar.
Algehele staat:
Deze auto verkeert behoudens de schade in een normaal gebruikte staat.”
In het taxatierapport staat dat de genoemde handelswaardes zijn gebaseerd op koerslijst- en marktonderzoek waarbij rekening is gehouden met schadeverleden reeds bekend, schadeverleden na herstel, garantie- en coulance mogelijkheden, afwijkende specificaties, en op de gemiddelde vraagprijs van soortgelijke voertuigen. Het percentage van de gecalculeerde schade dat in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gesteld op 100% van de gecalculeerde schade omdat de in de fotoreportage vastgelegde gebruikssporen niet in de bijbehorende schadecalculatie zijn opgenomen en omdat de in de fotoreportage geconstateerde schade in verschillende gradaties van herstel is opgenomen in de bijbehorende schadecalculatie. In verband met schade aan de auto is in het taxatierapport een bedrag van € 33.710,78 aan reparatiekosten en een bedrag van € 19.315,61 aan onderdelen gecalculeerd.
2.3.
Tot de stukken van het geding behoort een taxatierapport van de dienst Domeinen Roerende zaken van het ministerie van Financiën (DRZ). DRZ heeft in opdracht van de Inspecteur heeft een onderzoek waardebepaling ten aanzien van de auto uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een verslag, gedagtekend 9 mei 2018, dat tot de stukken van het geding behoort. Naar aanleiding van een fysieke schouw op 2 mei 2018 om 10.00 uur, heeft de beoordelaar van DRZ geconstateerd dat de laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat voor de auto, gebaseerd op de koerslijstinformatie van AutotelexPro (Marge), Bovag, X-Ray (Marge) en van Eurotax XchangeNet zijnde respectievelijk € 44.841, € 45.950, € 43.693 en € 44.341, € 43.693 is. De beoordelaar heeft verder een bedrag van € 10.232 aan brutoschade gecalculeerd, waarvan € 8.103 (79%) in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde, zodat uiteindelijk een handelsinkoopwaarde van € 35.590 resteert.
2.4.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 3.291 nageheven, zich baserend op genoemd verslag van DRZ van 9 mei 2018. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 74.007, de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde op € 43.693 en is een bedrag van € 10.232 aan schade aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 8.103 (= 79% van € 10.232) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto door de Inspecteur is bepaald op € 35.590.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

”Essentiële gebreken

7. In het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021 is, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:
”3.5.3 In artikel 10, lid 10, van de Wet BPM is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Nadere regels zijn neergelegd in onder meer artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM. In lid 3 van dat artikel is bepaald dat, indien een gebruikt motorrijtuig essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, de vermindering bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM niet wordt vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld. Van essentiële gebreken is volgens deze bepaling in elk geval sprake zolang het motorrijtuig blijkens een vermelding in het Nederlandse kentekenregister bestemd is voor sloop of wacht op keuring.
Met artikel 8, lid 3, van de Uitvoeringsregeling BPM is erin voorzien dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM bedoelde vermindering pas mag en kan worden bepaald op het tijdstip dat de essentiële gebreken zijn hersteld en naar de staat waarin het motorrijtuig zich dan bevindt. Pas dan zal de RDW het in verband met die essentiële gebreken opgelegde rijverbod opheffen, zodat met het motorrijtuig kan en mag worden deelgenomen aan het verkeer.
Deze bepaling strookt met het doel en de strekking van de Wet BPM (…), namelijk om Bpm te heffen ter zake van uitsluitend motorrijtuigen die – volgens de uit de WvW voortvloeiende eisen – geschikt zijn om te worden toegelaten op de weg in Nederland.
3.5.4
Uit hetgeen hiervoor in 3.5.3 is overwogen, volgt dat artikel 8, lid 3, van de Uitvoeringsregeling BPM bewerkstelligt dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de volgens artikel 9 van de Wet BPM verschuldigde bpm wordt voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet BPM bedoelde vermindering.”
8. Voor auto’s die als gevolg van schade niet de openbare weg op mogen, dient derhalve in beginsel Bpm te worden voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) bedoelde vermindering.
9. In het taxatierapport van eiseres staat dat de aandrijfas van de auto kapot is. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat aldus sprake is van een essentieel gebrek als bedoeld in het hiervoor aangehaalde arrest. Daarmee staat echter niet vast dat daarvan ten tijde van de aangifte nog steeds sprake was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het taxatierapport van 6 april 2018 is terwijl de aangifte op 25 april 2018 is gedaan. De rechtbank wijst het beroep op interne compensatie op dit punt daarom af.
Waardevermindering als gevolg van schade
10. De bewijslast dat de waardevermindering door schade dient te worden vastgesteld op het door eiseres gestelde bedrag, rust op eiseres[2]. Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Eiseres is daarin niet geslaagd, nu niet alle door eiseres opgevoerde schade is aangetroffen door DRZ tijdens de hertaxatie die heeft plaatsgevonden binnen de zesdagentermijn waarin de auto in ongewijzigde staat diende te blijven. Dat een hoger percentage dan 79% van de door DRZ vastgestelde schade in aanmerking moet worden genomen, heeft eiseres, op wie de bewijslast rust[3], niet aannemelijk gemaakt.
11. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 8.103 als schade in aanmerking genomen.
Correctie in verband met schadeverleden
12. Onder omstandigheden kan het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig rechtvaardigen. Dat de auto een schadeverleden heeft, wordt met het taxatierapport voldoende onderbouwd en is gezien het standpunt van verweerder over de essentiële gebreken ook niet in geschil. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de voormalige schade van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden van € 10.000.
Koerslijst Eurotaxglass’s
13. Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 22 december 2021[4], voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“5.3. Eurotaxglass’s heeft inmiddels een disclaimer opgenomen op de koerslijst. De disclaimer luidt als volgt:
“Het gebruik van de schuifknoppen ‘Marktsituatie handelaar’ en ‘Marktsituatie’ worden niet meer toegelaten. Eurotax is van mening dat dergelijke prijsverhogings- en prijsverlagingsindicatoren niet meer relevant zijn voor de handelsinkoopwaarde te bepalen zoals vermeld in het Arrest HR_2019_1783 van de Hoge Raad. Eveneens is Eurotax van mening dat het gebruik van eender welke correctiefactoren gegrond moet zijn en effectief bewezen moet worden door de gebruiker zelf, waar het Arrest dit anders heeft belicht. Daarom zijn de indicatoren ‘Marktsituatie handelaar’ en ‘Marktsituatie’ voortaan op 0% vastgelegd.”
5.4.
Gelet op de inmiddels door de koerslijstprovider gehanteerde disclaimer en in afwijking van het vorengenoemde arrest is het Hof van oordeel dat thans niet meer van een aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing voor het individuele geval te geven. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gemotiveerd uiteengezet waar deze aftrek in het algemeen op ziet, maar een onderbouwing voor de aftrek in het geval van belanghebbende is daarmee niet gegeven. Het Hof ziet daarom geen aanleiding enige aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ in aanmerking te nemen. Dat de Belastingdienst regelmatig overleg heeft met de branche en dat dit onderwerp met de koerslijstprovider is besproken doet aan het vorenstaande niet af.
Belanghebbende heeft weliswaar de indruk gewekt, maar niet aannemelijk gemaakt dat de disclaimer door Eurotaxglass’s onder protest op de koerslijst is opgenomen na druk van de Belastingdienst.”
14. De rechtbank ziet in onderhavige geval geen aanleiding om anders te oordelen dan het gerechtshof. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat in dit individueel beoordeelde geval een correctie toegepast had moeten worden. Gezien het veranderde inzicht over het algemeen kunnen toepassen van deze correctiefactoren, is geen sprake van een ongelijke behandelingen van gelijke gevallen. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Handelsinkoopwaarde
15. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 43.693 uitgaande van de Xray (marge) koerslijst. Uit de tot de stukken behorende kopie van die koerslijst volg echter dat die waarde € 45.372 bedraagt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag aldus van een te lage handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is uitgegaan omdat DRZ kennelijk een te laag bedrag aan opties heeft gecalculeerd. Verweerder stelt dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat daarom € 45.372 bedraagt en beroept zich in dat verband op interne compensatie.
16. Nu eiseres dat bedrag niet heeft betwist, gaat de rechtbank bij de berekening van de verschuldigde Bpm uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 45.372. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bedraagt aldus € 37.269 (€ 45.372 - € 8.103).
Conclusie naheffingsaanslag
17. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 74.007, een handelsinkoopwaarde van € 37.269 en een bruto Bpm van € 11.353, bedraagt de verschuldigde Bpm € 5.717. Gelet op de extra leeftijdskorting ten bedrage van € 776,03 en het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 1.854, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.087 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag € 3.291 bedraagt, heeft verweerder € 204 teveel aan Bpm nageheven. Het een en ander kan als volgt schematisch worden weergegeven.
Historische nieuwprijs
€ 74.007
Handelsinkoopwaarde
€ 37.269
Werkelijke afschrijving
€ 36.738
Afschrijvingspercentage
49,64%
(Historische) bruto Bpm
€ 11.353
Afschrijving (49,64%)
€ 5.636
Te betalen Bpm
€ 5.717
Reeds op aangifte voldaan
€ 1.854
Extra leeftijdskorting
€ 776,03
Per saldo te betalen Bpm
€ 3.087
Bedrag van de naheffingsaanslag
€ 3.291
Teveel nageheven Bpm
€ 204
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 3.087.
Belastingrente
19. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Immateriële schade
20. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
21. Het bezwaarschrift is op 9 mei 2019 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 18 oktober 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 22 maart 2022 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase meer dan twee jaar en tien maanden hebben geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met tien maanden en dertien dagen. De rechtbank ziet aanleiding de redelijke termijn voor de beroepsfase te verlengen met vier maanden. Daarbij wijst de rechtbank op de maatregelen die met ingang van 16 maart 2020 zijn getroffen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsvonden van circa half maart 2020 tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Hierdoor heeft het langer geduurd om onderhavige zaak op zitting te krijgen. De overschrijding van de redelijke termijn komt aldus uit op zes maanden en dertien dagen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. De overschrijding van de redelijke termijn dient geheel te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom het bedrag van € 1.000 te vergoeden.
Proceskosten
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de inkoopwaarde in onbeschadigde staat op het juiste bedrag is vastgesteld, of belanghebbende aanspraak kan maken op een correctie wegens ex-schade, en of de Rechtbank het bedrag van de proceskosten juist heeft vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en:
- primair: tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 28.482, vaststelling van de verschuldigde Bpm op € 3.776 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.922;
- subsidiair: tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 30.352, vaststelling van de verschuldigde Bpm op € 4.024 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.170;
- meest subsidiair: tot vaststelling van de inkoopwaarde op € 35.590, vaststelling van de verschuldigde Bpm op € 4.719 en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 221.
Voorts concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in de fasen van beroep en hoger beroep (€ 837 per punt).
4.3.
De Inspecteur is van opvatting dat essentiële gebreken aan de auto kleven, zodat de auto ten tijde van de taxatie niet de openbare weg op had gemogen en het taxatierapport van belanghebbende niet mag dienen. De Bpm had daarom moeten worden voldaan zonder toepassing van een vermindering. Ook is de naheffingsaanslag op een te laag bedrag vastgesteld omdat DRZ van een te laag bedrag aan opties van de auto is uitgegaan en dat DRZ niet alle schade uit het taxatierapport van belanghebbende heeft kunnen vaststellen. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur een schadeverleden niet aannemelijk gemaakt. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Waardecorrectie wegens ex-schade
5.1.
Belanghebbende stelt dat vaststaat dat de auto een schadeauto betreft en nadien is gerepareerd. Gelet op artikel 3.3. van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Wet Bpm en op de jurisprudentie dient de Inspecteur om die reden rekening te houden met een waardevermindering wegens ex-schade. Op basis van het taxatierapport van belanghebbende is immers volgens belanghebbende sprake van een dermate ernstig schadeverleden dat een blijvende waardevermindering aannemelijk is. Voor het bepalen van die waardevermindering kan de zogenoemde NIVRE-richtlijn als uitgangspunt dienen. De vermindering moet volgens belanghebbende aan de hand van die richtlijn worden bepaald op € 1.870. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende bij betwisting door de Inspecteur onvoldoende doen blijken dat en in hoeverre beschadigingen aan delen of onderdelen van de auto een blijvende waardedaling ten opzichte van de uit het taxatierapport volgende waarde tot gevolg hebben.
Essentiële gebreken
5.2.
Uit het taxatierapport van belanghebbende en dat van de RDW blijken volgens de Inspecteur essentiële gebreken aan de auto, die eerst moesten worden hersteld. Een voor dat tijdstip opgemaakt taxatierapport en een voor dat tijdstip ingediende aangifte kunnen volgens de Inspecteur niet worden gevolgd. De handelsinkoopwaarde van de auto dient te worden bepaald ofwel aan de hand van een algemeen geaccepteerde koerslijst ofwel aan de hand van de tabel. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
5.3.
Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat het taxatierapport niet kan dienen ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde van de auto en dat geen waardevermindering als gevolg van (ex-)schade in aanmerking kan worden genomen.
5.4.
Het verschil tussen de inhoud van het taxatierapport en die van het verslag van DRZ leidt het Hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of het taxatierapport de staat van de auto weergeeft ten tijde van de aangifte, hetgeen wel een vereiste is dat aan een taxatierapport wordt gesteld. Bovendien was de auto ten tijde van de taxatie in ieder geval niet geschikt om ermee op de openbare weg te mogen rijden, in welke staat een voertuig als regel niet voor Bpm-doeleinden mag worden getaxeerd. Derhalve verwerpt het Hof het taxatierapport, en zal ook, conform het standpunt van de Inspecteur, geen waarde hechten aan het verslag van DRZ. Aangezien de auto tijdens de schouw kennelijk in een andere staat verkeerde dan tijdens de taxatie en/of de aangifte, is het logisch dat ook het verslag buiten beschouwing blijft.
Schuifknoppen EurotaxGlass’s
5.5.
Belanghebbende stelt voorts dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23, alle correctiefactoren die in de koerslijst van EurotaxGlass’s zijn opgenomen in aanmerking dienen te worden genomen en dat derhalve nog een correctie op de door de Inspecteur bepaalde handelsinkoopwaarde dient te worden toegepast van 15 percent. Met het niet toepassen daarvan handelt de Inspecteur volgens belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat dit in andere, door hem benoemde, zaken wel is toegestaan.
5.6.
Bij de toepassing van de koerslijst Eurotaxglass’s wordt het gebruik van de schuifknoppen ’Marktsituatie handelaar’ en ’Marktsituatie’ intussen niet meer toegelaten. Eurotax is van opvatting dat dergelijke prijsverhogings- en prijsverlagingsindicatoren niet meer relevant zijn voor de handelsinkoopwaarde te bepalen zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23. Voorts is Eurotax van opvatting dat het gebruik van eender welke correctiefactoren gegrond moet zijn en effectief bewezen moet worden door de gebruiker zelf, waar het arrest dit anders heeft belicht. Het Hof is van oordeel dat thans niet meer van een aftrek ’Marktsituatie handelaar’ en ’Marktsituatie’ kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing of nader bewijs voor het individuele geval kan worden verlangd. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gemotiveerd uiteengezet waar deze aftrek in het algemeen op ziet, maar een onderbouwing voor de aftrek in het geval van belanghebbende is daarmee niet gegeven. Het Hof ziet daarom geen aanleiding enige aftrek ’Marktsituatie handelaar’ en ’Marktsituatie’ in aanmerking te nemen. In casu heeft belanghebbendes taxateur de koerslijst Eurotaxglass's niet toegepast en is om moverende redenen aangesloten bij de koerslijst Xray welke ook door de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft gevolgd. Aldus heeft een individuele waardebepaling plaatsgevonden door de taxateur van belanghebbende.
5.7.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende zonder nadere of aanvullende verklaring van de taxateur, die ontbreekt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde ten onrechte geen correctie van 15 percent in aanmerking is genomen voor de marktsituatie en de dealersituatie. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat, ondanks dat deze twee elementen expliciet op nihil staan vermeld bij de toepassing van de koerslijst, de daaruit voortvloeiende handelsinkoopwaarde wordt ondersteund door de eveneens in het taxatierapport vermelde verkoopcijfers. Aan dit oordeel doet niet af dat de Inspecteur in de regel een correctiefactor van 15% wegens bijstelling ’Marktsituatie handelaar’ en ’Marktsituatie’ in aanmerking neemt, indien de afschrijving bij het doen van aangifte – anders dan in de onderhavige situatie – is bepaald aan de hand van een koerslijst. Van de door belanghebbende gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake.
Conclusie en incidenteel hoger beroep
5.8.
Met inachtneming van het vorengaande bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 45.372 en in beschadigde staat € 37.269 (= € 45.372 -/- € 8.103). Nu het Hof heeft overwogen dat, anders dan belanghebbende stelt, geen waardevermindering als gevolg van (ex)schade in aanmerking genomen kan worden en op de door belanghebbende voorgestane handelsinkoopwaarde van € 28.482 geen bedrag meer in mindering komt, betekent dit dat het voor de uitkomst van de procedure niet uitmaakt of belanghebbende wel of niet de factoren marktsituatie en dealersituatie zou hebben mogen aanvinken. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog vastgesteld, als gevolg waarvan niet wordt toegekomen aan het voorwaardelijk incidenteel beroep van de Inspecteur.
Belastingrente
5.9.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Proceskostenvergoeding
5.10.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding in beroep onjuist heeft berekend. Gelet op HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, BNB 2022/106, zal het Hof de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase opnieuw vaststellen.
Slotsom
5.11.
Het hoger beroep is gelet op het onder 5.10 overwogene gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Op grond van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor beroep berekend op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 837, wegingsfactor 1).
6.2.
Op grond van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 837 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 837, wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor stelt het Hof op 0,5 om reden dat het hoger beroep van belanghebbende slechts slaagt voor wat betreft een hoger forfait voor de proceskostenvergoeding in beroep.
6.3.
De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase correct berekend. Het Hof zal deze beslissing in stand laten.
6.4.
De griffier zal het van belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep geheven griffierecht vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in beroep;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 2.511; en
- gelast de griffier belanghebbende het in hoger beroep geheven griffierecht van € 548 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 13 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.