In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft vastgesteld op € 50. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 124.000 voor het belastingjaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar wel een schadevergoeding van € 50 toegekend voor de overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende is het niet eens met de hoogte van deze schadevergoeding en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een schadevergoeding van € 500 eist. Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak aanzienlijk is en dat de rechtbank de schadevergoeding te laag heeft vastgesteld. Het Hof heeft de schadevergoeding verhoogd naar € 500 en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast heeft het Hof de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende.