ECLI:NL:GHDHA:2024:203

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/850
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en proceskosten bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag Bpm die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag van € 3.399 was gebaseerd op een aangifte voor een Volkswagen Tiguan, waarbij de inspecteur de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking, maar de inspecteur wees dit bezwaar af. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 2.969, maar de inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan met betrekking tot de schade aan de auto. De taxatierapporten en de foto’s die door belanghebbende waren overgelegd, waren onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van schade die in mindering moest worden gebracht op de waardebepaling van de auto. Het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank dat de inspecteur geen rekening hoefde te houden met de door belanghebbende gestelde schade. Ook de verzoeken om proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase werden afgewezen, omdat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen onrechtmatigheid aan de zijde van de inspecteur was.

De uitspraak van het Hof bevestigt dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/850

Uitspraak van 9 januari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 augustus 2022, nummer SGR 21/1283.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.399. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 69 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de rentebeschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 178. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de naheffingsaanslag tot € 2.969 en verlaagt de rentebeschikking dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 465;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 535;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 178 aan hem te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 2 oktober 2018 heeft belanghebbende een aangifte Bpm ingediend voor een Volkswagen Tiguan 2.0 TDI Sport & Style 4Motion, met een datum eerste toelating 24 juni 2014 (de auto).
2.2.
Belanghebbende heeft de auto blijkens een tot de stukken van het geding behorende aankoopfactuur op 10 september 2018 gekocht in Duitsland voor een aankoopprijs van € 11.800 exclusief btw. Op de aankoopfactuur wordt geen melding gemaakt van schade aan de auto.
2.3.1.
In de aangifte Bpm is een te betalen Bpm van € 883 vermeld. Uit de stukken van het geding blijkt dat een bedrag van € 882 is voldaan. Tot de stukken van het geding behoort een taxatierapport van 13 september 2018 van [A B.V.] (het taxatierapport). In het taxatierapport is opgenomen dat op 12 september 2018 een taxatie is uitgevoerd van de auto. De taxateur heeft de historische nieuwprijs op € 53.262 gesteld. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat heeft de taxateur vastgesteld aan de hand van marktonderzoek naar referentievoertuigen en vastgesteld op € 14.300 (rekening houdend met een handelsmarge van 35%). De taxateur heeft wegens schade een bedrag van € 11.598,31 (reparatiekosten) vastgesteld en heeft hiervan een bedrag van € 11.300 (97,43%) in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 3.000.
2.3.2.
In het taxatierapport heeft de taxateur voor de toestand van het voertuig onder meer de volgende kwalificaties opgenomen:
“Toestand bovenstaand voertuig:
Technisch: Redelijk
Onderstel: Goed
Carrosserie: Redelijk
Interieur: Goed
(…)”
2.4.
De dienst Domeinen Roerende zaken van het ministerie van Financiën (DRZ) heeft een onderzoek waardebepaling ten aanzien van de auto uitgevoerd. Op 9 oktober 2018 heeft belanghebbende de auto voor controle getoond aan DRZ. Van de controle is een rapport opgemaakt, dat is ondertekend door [naam taxateur] op 12 oktober 2018. In dit DRZ-rapport (rapport onderzoek waardebepaling) zijn vermeld een historische nieuwprijs van € 53.894, een netto-catalogusprijs van € 33.064 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 14.721 (op basis van de koerslijst XRay Marge). DRZ heeft geen bedrag in mindering gebracht in verband met schade, waardoor de handelsinkoopwaarde is vastgesteld op € 14.721. Bij het onderzoek waardebepaling is de beoordelaar van DRZ uitgegaan van het zogenoemde “SilverDAT VIN-informatie Rapport” van de auto, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort.
2.5.
In de beroepsfase heeft de Inspecteur, naar aanleiding van de niet gemotiveerde beroepsgrond dat de historische nieuwprijs niet juist door de Inspecteur is vastgesteld, te kennen gegeven dat de berekening van de historische nieuwprijs van de auto op basis van de koerslijst AutotelexPro uitkomt op € 55.683, uitgaande van een CO2-uitstoot van de auto van 162 gram per kilometer in plaats van de 153 gram per kilometer (met historische nieuwprijs van € 53.894) waarvan bij de vaststelling van de naheffingsaanslag is uitgegaan.
2.6.
In de beroepsfase heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s met bijbehorende toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’. Dit verzoek is door de Inspecteur in de beroepsfase gehonoreerd en de Rechtbank heeft de naheffingsaanslag vervolgens bij haar uitspraak verminderd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Historische nieuwprijs
8. Verweerder heeft gesteld dat de historische nieuwprijs van de auto moet worden verhoogd tot € 55.683, uitgaande van de CO2-uitstoot van de auto van 162 gram per kilometer. Nu die stelling door eiser niet is weersproken neemt de rechtbank aan dat tussen partijen niet in geschil is dat van die historische nieuwprijs moet worden uitgegaan.
Schade
9. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat er schade aanwezig was. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat dit enkel het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze.
10. Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder ten onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen, verwezen naar de door DRZ gemaakte foto’s van de auto. De rechtbank heeft de foto’s van DRZ goed bekeken, maar kan aan de hand van die foto’s niet vaststellen of de door eiser genoemde beschadigingen aanwezig waren. Zo die beschadigingen op de foto’s al waarneembaar zijn, kan uit de foto’s niet worden opgemaakt dat deze als meer dan normale gebruiksschade moeten worden beschouwd.
11. De rechtbank verwerpt het beroep van eiser op het innameprotocol van Connect Autolease. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beleid van de Belastingdienst om dit protocol als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm.
12. Gelet op het voorgaande is eiser niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs. Verweerder heeft dan ook terecht geen schade in aanmerking genomen.
Conclusie naheffingsaanslag
13. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 55.683, een handelsinkoopwaarde van € 13.685 en een bruto Bpm van € 15.676, bedraagt de verschuldigde Bpm € 3.851. Gelet op het door eiser reeds op aangifte voldane bedrag van € 882, is eiser per saldo nog een bedrag van € 2.969 aan Bpm verschuldigd.
14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 2.969.
Belastingrente
15. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Immateriële schade
(…)
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759 [3] en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft verhoging van de historische nieuwprijs als gevolg van het hanteren van een hogere CO2-uitstoot en verlaging van de handelsinkoopwaarde als gevolg van toepassing van de koerslijst van EurotaxGlass’s inclusief de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ en dit in bezwaar niet aan de orde is gesteld.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
(…)
[3] Vgl. ECLI:NL:HR:2022:752.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en (uiteindelijk) tot het juiste bedrag is opgelegd en voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend; de Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (behoudens de beslissingen inzake de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding in beroep en de vergoeding van het griffierecht), vernietiging van de uitspraak op bezwaar,
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag; en
  • subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag,
onder dienovereenkomstige vernietiging dan wel vermindering van de rentebeschikking.
Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar en tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep en het in hoger betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waardecorrectie wegens schade
5.1.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. In dit geval dient belanghebbende aannemelijk te maken dat en in welke mate rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto’s. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. In dit verband verdient opmerking dat de belastingplichtige voldoende gelegenheid moet worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren (zie onder meer HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3, BNB 2020/45 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2, BNB 2020/63).
5.2.
De beoordelaar van DRZ heeft geen schade in aanmerking genomen. De afwijzing van de (vermeende) schade is in het rapport onderzoek waardebepaling per onderdeel toegelicht.
5.3.
De Rechtbank heeft in haar overwegingen 9 tot en met 12 op goede gronden beslist dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de auto sprake is van schade waarmee de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag rekening had moeten houden. Het Hof maakt die overwegingen tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.4.
Het enkele opsommen van gebreken onder opgave van de daaraan verbonden reparatiekosten in een taxatierapport is, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet voldoende om schade aannemelijk te maken. De foto’s in het taxatierapport ondersteunen deze gebreken en kosten niet. Belanghebbende heeft ten bewijze van de gebreken slechts verwezen naar het onder 2.3.1 bedoelde taxatierapport en in aanvulling daarop in zijn hoger beroepschrift bloot gesteld dat de taxateur onder meer geen rekening heeft gehouden met de in het oog springende schades “vergruisde koplampen, barst in voorruit, lakbeschadiging achterklep en diverse lakbeschadigingen op andere plaatdelen”. Verder heeft belanghebbende verwezen naar beleid dat in de branche zou zijn ontwikkeld ter onderkenning van “het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade”, daarmee doelend op het innameprotocol van leasemaatschappij Autoconnect.
5.5.
De Inspecteur heeft de in het taxatierapport opgevoerde schade en de in het hoger beroepschrift specifiek benoemde schades (zie 5.4) gemotiveerd betwist en voorts gemotiveerd bestreden dat het beleid van de Belastingdienst is om enig protocol van leasemaatschappijen en/of verhuurbedrijven als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen.
5.6.
De enkele verwijzing naar het taxatierapport en de daarbij behorende foto’s, alsmede het feit dat belanghebbende ook in hoger beroep geen aanvullend fotomateriaal heeft ingebracht die de door hem als “in het oog springende schades” benoemde schade tonen, zijn onvoldoende bewijs. Uit de tot het taxatierapport behorende foto’s blijkt geenszins van de door belanghebbende gestelde (omvangrijke) schade die meer zou inhouden dan normale gebruikssporen. Ook de door hem gestelde “in het oog springende schades” blijken daar geenszins uit. Dit zou ook haaks staan op de, onder 2.3.2 vermelde, toegekende kwalificaties van de taxateur ten aanzien van de staat van het voertuig. Belanghebbende heeft voorts, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst in het algemeen, dan wel de Inspecteur in het bijzonder, een beleid voert met betrekking tot de hantering van zogenoemde innameprotocollen, meer in het bijzonder het innameprotocol van Autoconnect. Belanghebbende voldoet dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast. Op dit punt is het hoger beroep ongegrond. Er bestaat dan ook geen reden voor een vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.
Belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de (uiteindelijk) in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Proceskosten bezwaar
5.8.
Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de Rechtbank gelet op de tekst van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. Belanghebbende verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:440). De naheffingsaanslag is na de toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s met de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ verminderd. Er is sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid nu hij in strijd met de arresten van de Hoge Raad van 15 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1783, BNB 2020/23) heeft verzuimd die correctiefactoren toe te passen bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Hier doet volgens belanghebbende niet aan af dat belanghebbende eerst in de beroepsfase om toepassing hiervan heeft gevraagd. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een afschrift van de “Bijlage bij agendapunt 2” (vergadering Platform Koerslijsten van 3 juni 2021). Gelet op (de inhoud van) het koerslijstoverleg dat tussen de Belastingdienst en EurotaxGlass’s is gevoerd en de onduidelijkheid over de juridische houdbaarheid en het al dan niet mogen toepassen van de correctiefactoren, kan het belanghebbende niet worden tegengeworpen dat hij dit punt eerst in de beroepsfase heeft aangevoerd. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag een onjuiste historische nieuwprijs heeft gehanteerd en dat dit in de beroepsfase is gecorrigeerd. Ook om die reden komt belanghebbende in aanmerking voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, zo stelt belanghebbende.
5.9.
De Inspecteur heeft in reactie op belanghebbendes stellingname het volgende aangevoerd. De Rechtbank heeft in overweging 18 van haar uitspraak met juistheid beslist. Belanghebbende heeft, nadat bij het opleggen van de naheffingsaanslag de koerslijst Xray Marge was toegepast, eerst in de beroepsfase een beroep gedaan op toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s die (ook) in (de bijlagen bij) het rapport onderzoek waardebepaling van DRZ is opgenomen. Nu het arrest van de Hoge Raad dateert van 15 november 2019, had belanghebbende, voordat uitspraak op bezwaar (1 augustus 2020) werd gedaan reeds in de bezwaarfase, bijvoorbeeld tijdens het hoorgesprek van 17 juni 2020, een beroep op toepassing daarvan kunnen doen. Dit heeft belanghebbende echter niet gedaan. Er kan dan ook geen aanleiding bestaan voor toekenning van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Verder geldt dat door belanghebbende aangifte is gedaan door middel van een taxatierapport op basis van een marktonderzoek naar referentievoertuigen. Blijkens het rapport onderzoek waardebepaling van DRZ genereerde de koerslijst Xray Marge de laagste handelsinkoopwaarde en deze handelsinkoopwaarde is uitgangspunt geweest bij het opleggen van de naheffingsaanslag. Het enkele feit dat de Inspecteur de historische nieuwprijs voor de koerslijst AutotelexPro heeft herrekend, naar aanleiding van de ongemotiveerde beroepsgrond over de hoogte van de historische nieuwprijs (zie 2.5), maakt niet dat daardoor nu aanspraak gemaakt kan worden op proceskosten voor de bezwaarfase. Immers uiteindelijk is naar aanleiding van het eveneens eerst in de beroepsfase door belanghebbende ingenomen standpunt dat de koerslijst EurotaxGlass’s met de bijbehorende correctiefactoren gehanteerd moet worden, door de Rechtbank de handelsinkoopwaarde verlaagd. De op basis van de koerslijst Autotelexpro herrekende historische nieuwprijs is daarbij abusievelijk niet aangepast aan de uiteindelijk door partijen gekozen EurotaxGlass’s koerslijst. Dit alles maakt dat (het recht op) de vermindering van de naheffingsaanslag in eerste aanleg buiten de invloedsfeer van de Inspecteur heeft plaatsgevonden en niet op basis van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid heeft plaatsgehad, aldus de Inspecteur.
5.10.
In het door belanghebbende aangehaalde arrest ECLI:NL:HR:2019:1783 (zie 5.8) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat met dergelijke “factoren” in voorkomend geval rekening
magworden gehouden. In zijn uitspraak van 15 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2696, heeft het Hof reeds geoordeeld dat niet van een aftrek “marktsituatie handelaar” en “marktsituatie” kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing of nader bewijs voor het individuele geval te geven (zie in deze zin ook Hof Den Haag 13 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1452). Een dergelijke onderbouwing heeft belanghebbende niet gegeven. De taxateur van belanghebbende heeft voor deze aftrek evenmin aanleiding gezien. Belanghebbende heeft eerst in de beroepsfase (ongemotiveerd) om toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s en om deze aftrek gevraagd. De Inspecteur is voor dit geval uit coulance (“om van de zaak af te zijn”) tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende en heeft in eerste aanleg alsnog ingestemd met toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s met de bijbehorende aftrek.
5.11.
Uit het eerder genoemde arrest van 23 maart 2023 volgt dat indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige bpm-tarief of de meest gunstige maatstaf van heffing te bepalen, hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf moet toepassen. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het alsnog tegemoetkomen aan het verzoek van belanghebbende geen nadrukkelijke standpuntbepaling betrof en dat de tegemoetkoming in dit geval nadrukkelijk afwijkt van het door de Belastingdienst en de kennisgroep gevormde beleid. Het Hof acht dit aannemelijk en heeft in het dossier ook geen gegevens aangetroffen die de Inspecteur in een eerder stadium reeds aanleiding konden geven tot het alsnog verlenen van de aftrek. Uit het arrest kan niet worden afgeleid dat de Inspecteur verplicht is om zelfstandig op zoek te gaan naar gegevens die tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige kunnen leiden. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag dan ook mogen opleggen zonder rekening te houden met de pas in beroep gevraagde aftrek.
5.12.
Dit geldt evenzeer ten aanzien van de hoogte van de historische nieuwprijs. Belanghebbende heeft eerst in beroep zonder enige motivering de vraag opgeworpen of de Inspecteur de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft ondanks het ontbreken van een motivering aanleiding gezien de historische nieuwprijs te herrekenen ten opzichte van de eerdere berekening van de naheffingsaanslag aan de hand van de koerslijst Xray Marge. De Rechtbank heeft in beroep, zo heeft de Inspecteur in hoger beroep onbetwist gesteld, ten onrechte de herrekende historische nieuwprijs ook gehanteerd bij het toepassen van de koerslijst EurotaxGlass’s. Om die reden ziet het Hof ook in het gestelde over de historische nieuwprijs geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar. De herrekening van de historische nieuwprijs vond immers plaats uitgaande van andere uitgangspunten (toepassing van een andere koerslijst). Gelijk de Inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep, door belanghebbende vervolgens niet betwist, heeft gesteld, blijkt de door de DRZ gehanteerde historische nieuwprijs van € 53.894 voor dat geval, achteraf bezien juist geweest te zijn. De vermindering van de naheffingsaanslag in eerste aanleg is het directe gevolg van het feit dat belanghebbende (eerst in beroep) heeft verzocht om toepassing van de koerslijst EurotaxGlass’s met de bijbehorende correctiefactoren. De naar achteraf blijkt onterechte herrekening als zodanig kan om die reden geen grond opleveren voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
5.13.
Gelet op wat hiervoor uiteen is gezet is geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Hetgeen belanghebbende overigens op dit punt heeft aangevoerd maakt dit niet anders. De Rechtbank heeft mogen beslissen geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen. Het Hof sluit zich bij die beslissing van de Rechtbank aan en onderschrijft voorts hetgeen de Rechtbank over dit punt heeft overwogen.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.