Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.1 Ter zitting heeft eiseres hierover gesteld dat de schade van auto 1 en 2 zoals vastgesteld door [A B.V.] aan de hoge kant is, maar dat de schade door DRZ (veel) te laag is vastgesteld.
8. Ten aanzien van auto 1 heeft eiseres ter zitting gewezen op de beschadigde velgen. Aan twee velgen is inderdaad enige beschadiging zichtbaar. DRZ heeft deze schade ook waargenomen, geconstateerd dat vervanging van de velgen niet nodig is en de schade daarom op een lager bedrag vastgesteld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrag te laag is. Daarnaast heeft eiseres op zitting gesteld dat sprake is van, voor Nederlandse begrippen, overmatige steenslagsporen vanwege het (harde) rijden op de Duitse snelwegen. Eiseres heeft hiertoe onder meer verwezen naar foto’s van DRZ van de koplampen, waaruit volgens haar blijkt dat deze als het ware gezandstraald zijn. Daarmee heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat DRZ de steenslagsporen ten onrechte heeft aangemerkt als normale gebruikssporen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schade voor auto 1 op een hoger bedrag vast te stellen.
9. Ten aanzien auto 2 heeft eiseres ter zitting gewezen op de beschadigingen aan de treeplanken en de velgen en heeft zij verwezen naar foto’s van DRZ. Op de foto’s zijn inderdaad beschadigingen aan de treeplanken zichtbaar. Door DRZ is erkend dat er sprake is van sporen op de treeplanken, maar dat dit niet meer dan normale gebruikssporen zijn. De rechtbank sluit zich hierbij aan en neemt daarbij in aanmerking dat een treeplank juist bedoeld is om op te gaan staan bij het instappen in de auto. Dit laat vanzelfsprekend sporen achter, zeker na verloop van zeven jaar en circa 90.000 kilometer. Op de foto’s is verder enige beschadiging aan de velgen zichtbaar, maar het is niet aannemelijk geworden dat het meer dan normale gebruikssporen betreft. Ook voor auto 2 heeft eiseres ter zitting gesteld dat sprake is van, voor Nederlandse begrippen, overmatige steenslagsporen. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor auto 2 anders te oordelen dan voor auto 1. Eiseres heeft op zitting verder nog gesteld dat uit het taxatierapport voor auto 2 blijkt dat sprake is van “matig herstel” waarvoor volgens haar een bedrag aan schade in aanmerking moet worden genomen omdat dat herstel moet worden overgedaan. Eiseres heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom en in hoeverre dat eerdere herstel matig was zodat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvoor een schadebedrag in aanmerking genomen zou moeten worden.
10. Eiseres heeft daarnaast verwezen naar de taxatierapporten die ten grondslag zijn gelegd aan de aangiften. De daarin genoemde schade is echter niet dan wel slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat dit enkel het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. Eiseres is daarom niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs.
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de Belastingdienst beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade gebaseerd op het innameprotocol van Connect Autolease en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto’s. Verweerder heeft weersproken dat dit beleid bestaat en de rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
12. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer schade in aanmerking genomen dan onder 3. is vermeld.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
13. Eiseres heeft met de taxatierapporten van [A B.V.] niet aannemelijk gemaakt dat daarin wordt uitgegaan van de juiste handelsinkoopwaarden in onbeschadigde staat van auto 1 en 2. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat in de taxatierapporten te weinig informatie is opgenomen over de gehanteerde handelsmarge en de referentievoertuigen en dat daarin bovendien uitsluitend vraagprijzen worden vermeld. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk wordt betaald en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het standpunt van verweerder, uitgaan van een handelsinkoopwaarde van auto 1 in onbeschadigde staat van € 84.162 op basis van de koerslijst van X-Ray (Marge).
14. Aangezien voor auto 2 niet kan worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat die eiseres primair voorstaat, zal de rechtbank voor auto 2 uitgaan van het subsidiaire standpunt van eiseres ten aanzien hiervan. Dit standpunt wordt door verweerder onderschreven. Dit betekent dat de handelsinkoopwaarde van auto 2 moet worden gesteld op € 55.518 minus de door DRZ vastgestelde schade van € 2.097, gebaseerd op de koerslijst van Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’. Tussen partijen is ook komen vast te staan dat, uitgaande van die handelsinkoopwaarde, de naheffingsaanslag met betrekking tot auto 2 moet worden verminderd tot € 3.828.
15. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep met zaaknummer SGR 21/1185 gegrond verklaard en het beroep met zaaknummer SGR 21/1182 ongegrond verklaard.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 7592 en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de handelsinkoopwaarde van auto 2 en dit in het bezwaarschrift noch tijdens het hoorgesprek aan de orde is gesteld.
Het standpunt van verweerder dat om die reden ook voor de beroepsfase geen proceskostenvergoeding moet worden toegekend, volgt de rechtbank niet. Ten tijde van de uitspraak op bezwaar was immers ook verweerder op de hoogte van het hiervoor relevante arrest van de Hoge Raad zodat hij daarmee reeds rekening had kunnen houden.