[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is van 1 januari 1980 tot 20 februari 2020 in dienst geweest van het Havenbedrijf, laatstelijk in de functie [functie] (niveau 3). Het bruto maandsalaris bedroeg laatstelijk € 4.596,98, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, op basis van 36 uur per week.
Op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] was van toepassing de CAO Havenbedrijf (hierna: de cao). Artikel 1 van de cao geeft als definitie van overwerk “werkzaamheden door de werknemer in opdracht van de werkgever verricht buiten de feitelijke arbeidsduur”.
[verzoeker] was werkzaam binnen de subafdeling Constructions & Dredging. Zijn leidinggevende was de heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]).
In 2018 en 2019 heeft [verzoeker] door middel van het invullen van tijdbrieven overuren geschreven en uitbetaald gekregen (hierna: de overuren).
Op 20 februari 2020 heeft het Havenbedrijf [verzoeker] op staande voet ontslagen met als reden dat hij de overuren had geschreven en gedeclareerd, zonder dat hij daarvoor het (schriftelijk) akkoord van zijn leidinggevende had. [verzoeker] heeft dit ontslag niet aangevochten.
Bij brief van 3 juni 2020 heeft het Havenbedrijf [verzoeker] verzocht om de onverschuldigd betaalde overuren aan het Havenbedrijf terug te betalen. Het Havenbedrijf heeft, na verrekening met het salaris en de eindafrekening, aanspraak gemaakt op een bedrag van € 88.953,70.
Op voornoemde brief van het Havenbedrijf heeft de (toenmalige) gemachtigde van [verzoeker] per brief van 25 juni 2020, voor zover thans van belang, als volgt gereageerd:
“(…)
In een eerder gesprek heeft cliënt erkend dat het is voorgekomen dat hij op een declaratieformulier, nadat dit was geaccordeerd door zijn leidinggevende, nog overuren heeft bijgeschreven. Cliënt betwist echter uitdrukkelijk dat hij dit structureel heeft gedaan.
Hij erkent dat hij dit heeft gedaan in augustus 2018 toen zijn leidinggevende nog met vakantie was, in november 2019, toen cliënt nog zeer geëmotioneerd was vanwege het overlijden van zijn schoondochter, en in januari 2020. Toen is cliënt vergeten om de aanvulling nog voor te leggen aan zijn leidinggevende, die in overleg zat. Uitbetaling van overuren over deze laatstgenoemde periode heeft overigens niet plaatsgehad.
(…)
De door cliënt gedeclareerde uren hebben wel degelijk betrekking op zijn fotografiewerkzaamheden en met name op het bewerken van de foto’s. Cliënt heeft al eerder toegelicht dat in het bewerken van de foto’s veel tijd is gaan zitten, hetgeen het aanzienlijke aantal gedeclareerde uren verklaart. Cliënt beschikt over nadere stukken waaruit blijkt dat er veel tijd zit in het bewerken van de foto’s. Indien nodig zal hij deze in een gerechtelijke procedure overleggen.
(…)
De andere declaraties van daarna zijn door cliënt steeds in volle omvang vooraf ter accordering voorgelegd. De leidinggevende heeft deze, zonder nadere opmerkingen, steeds geaccordeerd. De leidinggevende had destijds dus al een goed beeld van de omvang van de declaraties en heeft cliënt daar niet meer op aangesproken. Bij cliënt is daardoor de indruk ontstaan dat de omvang van deze uren toch geen probleem vormde”.
Bij (tussen)vonnis van 20 augustus 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de bewijslast wordt omgekeerd. Omdat gemiddeld 11 uur overwerk per maand gebruikelijk is voor een functie van [verzoeker], zal [verzoeker] het salaris dat in een maand aan hem aan overwerk is betaald voor zover dit de 11 uur overschrijdt, als onverschuldigd betaald terug moeten betalen, tenzij hij erin slaagt te bewijzen dat hij in enige maand meer dan 11 uur overwerk heeft verricht. [verzoeker] is toegelaten te bewijzen op welke dagen en gedurende hoeveel uren op die dagen hij in de jaren 2018 en 2019 in opdracht van het Havenbedrijf werkzaamheden buiten zijn feitelijke arbeidsduur heeft verricht ten behoeve van het Havenbedrijf. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat de uren die [verzoeker] heeft besteed aan fotowerkzaamheden niet als (voor vergoeding in aanmerking komend) overwerk kwalificeren. In het kader van de bewijslevering heeft [verzoeker] afgezien van het horen van getuigen.
Bij (eind)vonnis van 4 februari 2022 in de procedure tussen partijen (ECLI:NL:RBROT:2022:1228) heeft de kantonrechter Rotterdam voor recht verklaard dat het Havenbedrijf ter zake van de overuren een bedrag van € 85.948,87 bruto onverschuldigd aan [verzoeker] heeft betaald en [verzoeker] veroordeeld (na verrekening) het netto equivalent van € 75.237,62 met wettelijke rente aan het Havenbedrijf te betalen. Bij dagvaarding van 2 mei 2022 is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en eerdere tussenvonnissen van 20 augustus 2021 en 12 november 2021. De zaak is bij dit hof aanhangig onder nummer 200.313.402/01.