Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verdere verloop van de procedure
- de ter rolzitting van 9 december 2021 door het Havenbedrijf ingediende akte, met productie;
- de ter rolzitting van 6 januari 2022 door [gedaagde] ingediende akte, met bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Havenbedrijf Rotterdam N.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer werd veroordeeld tot terugbetaling van ruim € 75.000 aan onverschuldigd betaalde overuren aan het Havenbedrijf. De procedure volgde op een dagvaarding van 8 februari 2021, waarbij het Havenbedrijf volledige terugbetaling van alle door [gedaagde] gedeclareerde overuren vorderde. In eerdere tussenvonnissen was al geoordeeld dat de vordering niet volledig toewijsbaar was, omdat er rekening gehouden moest worden met 11 uur overwerk per maand over de jaren 2018 en 2019.
Het Havenbedrijf heeft een berekening gepresenteerd, waaruit bleek dat de resterende vordering op [gedaagde] € 75.237,62 bedroeg, na verrekening van een eerder betaald bedrag. [gedaagde] betwistte de berekening en stelde dat hij meer overuren had gewerkt dan het Havenbedrijf had erkend. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen en ging uit van de berekening van het Havenbedrijf.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van het Havenbedrijf tot betaling van buitengerechtelijke kosten toegewezen, maar de vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van het Havenbedrijf vastgesteld en [gedaagde] veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de wettelijke rente over de bedragen is toegewezen vanaf 18 juni 2020.