ECLI:NL:RBROT:2022:1228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
9030623 \ CV EXPL 21-6531
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde overuren door werknemer aan werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Havenbedrijf Rotterdam N.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer werd veroordeeld tot terugbetaling van ruim € 75.000 aan onverschuldigd betaalde overuren aan het Havenbedrijf. De procedure volgde op een dagvaarding van 8 februari 2021, waarbij het Havenbedrijf volledige terugbetaling van alle door [gedaagde] gedeclareerde overuren vorderde. In eerdere tussenvonnissen was al geoordeeld dat de vordering niet volledig toewijsbaar was, omdat er rekening gehouden moest worden met 11 uur overwerk per maand over de jaren 2018 en 2019.

Het Havenbedrijf heeft een berekening gepresenteerd, waaruit bleek dat de resterende vordering op [gedaagde] € 75.237,62 bedroeg, na verrekening van een eerder betaald bedrag. [gedaagde] betwistte de berekening en stelde dat hij meer overuren had gewerkt dan het Havenbedrijf had erkend. De kantonrechter oordeelde echter dat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen en ging uit van de berekening van het Havenbedrijf.

Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van het Havenbedrijf tot betaling van buitengerechtelijke kosten toegewezen, maar de vordering van [gedaagde] in reconventie werd afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van het Havenbedrijf vastgesteld en [gedaagde] veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de wettelijke rente over de bedragen is toegewezen vanaf 18 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9030623 \ CV EXPL 21-6531
uitspraak: 4 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Havenbedrijf Rotterdam N.V.,
statutair gezeteld te Rotterdam,
eiseres in conventie bij exploot van dagvaarding van 8 februari 2021,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R. van der Stap te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. Noordam (Arag Rechtsbijstand) te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Havenbedrijf” respectievelijk “[gedaagde]”.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 20 augustus 2021 en 12 november 2021. Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de ter rolzitting van 9 december 2021 door het Havenbedrijf ingediende akte, met productie;
  • de ter rolzitting van 6 januari 2022 door [gedaagde] ingediende akte, met bijlage.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

In conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 12 november 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat de door het Havenbedrijf gevorderde volledige terugbetaling van alle door [gedaagde] gedeclareerde overuren niet toewijsbaar is, nu op deze vordering 11 uur overwerk per maand over de jaren 2018 en 2019 in mindering dient te worden gebracht. Het Havenbedrijf is in de gelegenheid gesteld een berekening in het geding te brengen, waarbij voor wat betreft de hoogte van de vordering rekening is gehouden met 11 uur overwerk per maand over de jaren 2018 en 2019. Het Havenbedrijf heeft zich hierover bij akte uitgelaten. [gedaagde] heeft hier volgens bij akte op gereageerd.
2.2.
Het Havenbedrijf heeft de 11 uren overwerk per maand over de jaren 2018 en 2019 en over de maand januari 2020 berekend op € 13.716,08. Dit bedrag heeft zij op het oorspronkelijk door haar gevorderde bedrag van € 99.664,95 in mindering gebracht, hetgeen resulteert in een vordering ter hoogte van € 85.948,87. Nu een bedrag van € 10.711,25 reeds is verrekend met het salaris van [gedaagde], berekent het Havenbedrijf haar resterende vordering op een bedrag van € 75.237,62.
2.3.
In reactie op de akte van het Havenbedrijf heeft [gedaagde] in zijn akte bestreden dat hij maandelijks slechts 11 uur overwerkte. [gedaagde] stelt dat hij veel meer overuren heeft gewerkt, waar [naam] (hierna: [naam]) mee bekend was en mee heeft ingestemd. Er was volgens [gedaagde] wekelijks overleg met de mensen van de kademuren en de baggerafdeling, waarbij overwerk werd besproken en waarbij [naam] aanwezig was. Iedere drie maanden werd het budget besproken waarbij ook overwerkkosten aan de orde kwamen. [naam] was hierbij aanwezig, maar het Havenbedrijf zag geen reden om in te grijpen. Verder waren de beheerders steeds akkoord met het door [gedaagde] verrichtte overwerk. Illustratief voor de onzorgvuldige handelwijze van het Havenbedrijf is dat er door het Havenbedrijf melding van een datalek is gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens, aldus [gedaagde].
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] de berekening van de vordering van het Havenbedrijf, waarbij rekening is gehouden met 11 uur overwerk per maand over de jaren 2018 en 2018 en de maand januari 2020, onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter zal derhalve uitgaan van de juistheid van de berekening van het Havenbedrijf. [gedaagde] heeft in reactie op de berekening van het Havenbedrijf kort samengevat naar voren gebracht dat hij maandelijks meer dan 11 uur overwerk heeft verricht en dat [naam] hiervan op de hoogte was. In het tussenvonnis van 12 november 2021, waarnaar de kantonrechter kortheidshalve verwijst, heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat [gedaagde] in de ter zake aan hem gegeven bewijsopdracht niet is geslaagd. De melding van het Havenbedrijf bij de Autoriteit Persoonsgegevens, wat hier ook van zij, acht de kantonrechter voor de berekening van de vordering van het Havenbedrijf verder niet relevant. De door het Havenbedrijf gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot onverschuldigde betaling zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 85.948,87 bruto. [gedaagde] zal, met inachtneming van de door het Havenbedrijf reeds toegepaste verrekening met het salaris van [gedaagde] met een bedrag van € 10.711,25, worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 75.237,62 bruto. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf 18 juni 2020, zijnde 14 dagen na de brief van het Havenbedrijf van 3 juni 2020 – waarin aanspraak is gemaakt op terugbetaling van de uitbetaalde overuren binnen 14 dagen na dagtekening van die brief – nu niet gebleken is dat [gedaagde] eerder in verzuim is komen te verkeren.
2.5.
Nu de vordering van het Havenbedrijf op grond van onverschuldigde betaling toewijsbaar is, valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien welk belang het Havenbedrijf heeft bij een verklaring voor recht dat [gedaagde] in de uitoefening van zijn functie opzettelijk, althans bewust roekeloos, en tevens in strijd met goed werknemerschap dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Havenbedrijf. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
2.6.
Het Havenbedrijf maakt verder aanspraak op betaling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.771,64. Het Havenbedrijf stelt dat (de gemachtigde van) het Havenbedrijf diverse brieven en e-mails heeft uitgewisseld met de gemachtigde van [gedaagde] en dat er tevens een fysieke ontmoeting tussen partijen heeft plaatsgevonden. Dit is door [gedaagde] niet weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het Havenbedrijf voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komen. Nu een lager bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen dan door het Havenbedrijf gevorderd, worden de buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vastgesteld op € 1.527,38. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
2.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Havenbedrijf worden vastgesteld op € 1.100,61 aan verschotten (€ 1.013,- aan griffierecht en € 87,61 aan dagvaardingskosten) en € 2.244,- (3 punten x tarief € 748,-) aan salaris gemachtigde.
2.8.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
In reconventie
2.9.
Gelet op het oordeel van de kantonrechter in conventie, zal de kantonrechter de vordering van [gedaagde] tot betaling van € 10.711,25 afwijzen. Het Havenbedrijf heeft dit bedrag immers al – terecht – met het salaris van [gedaagde] verrekend (zie hiervoor 2.2).
2.10.
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat er geen overuren geschreven hadden kunnen worden en over deze uren geen loon verschuldigd zou zijn, heeft [gedaagde] gevorderd het Havenbedrijf te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een vergoeding van € 3,- bruto per bekeken foto over 5.161 foto’s ad € 15.483,- bruto, naast € 35,- bruto over 2.546 bewerkte foto’s ad € 89.110,- bruto.
2.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd op basis waarvan het Havenbedrijf gehouden zou zijn [gedaagde] een vergoeding van € 3,- bruto per bekeken foto dan wel € 35,- bruto per bewerkte foto te betalen. De kantonrechter wijst deze vordering derhalve af.
2.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Nu in reconventie geen stukken zijn gewisseld die uitsluitend daarop betrekking hebben en één mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zullen de kosten in de reconventie worden begroot op nihil.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
verklaart voor recht dat het Havenbedrijf een bedrag van € 85.948,87 bruto onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald;
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan het Havenbedrijf het netto equivalent van € 75.237,62 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf 18 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan het Havenbedrijf € 1.527,38 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Havenbedrijf vastgesteld op € 1.100,61 aan verschotten en € 2.244,- aan salaris gemachtigde en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Havenbedrijf begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44483