Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellante 1] ,
[appellante 2]
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding met bijlagen, waarmee [appellante 1] en [appellante 2] op grond van artikel 421 lid 4 Wetboek van Strafvordering (Sv) in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de strafkamer van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2022, met daarin de grieven tegen dat vonnis;
- de memorie van antwoord van [verweerder] , met bijlagen;
- de akte van [appellante 1] en [appellante 2] ;
- de antwoordakte van [verweerder] .
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
“vanaf de datum waarop de uitspraak wordt gedaan, te weten 18 februari 2022, nu de verschuldigdheid van schadevergoeding per heden is vastgesteld.”.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijkheid
ongeïndexeerdebedragen aan smartengeld is bijna € 12.000,- welk bedrag dus grofweg past bij het gemiddelde prijspeil in de periode 2000 tot en met 2011. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het toegewezen bedrag van € 10.000,- is gebaseerd op het prijspeil van 2022. [appellante 1] pleit voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf 10 februari 2001, te weten halverwege de bewezenverklaarde periode in haar zaak (van 12 augustus 1997 tot en met 11 augustus 2004). Naar het oordeel van het hof is het echter redelijker om in dit geval wettelijke rente toe te wijzen vanaf het eind van de bewezenverklaarde periode, dus vanaf 12 augustus 2004, omdat die datum meer in het midden ligt van de periode waarin de aangehaalde vijf uitspraken zijn gewezen en dus beter aansluit bij het (gemiddelde) prijspeil waarop het toegewezen bedrag is gebaseerd. Het hof zal dan ook bepalen dat J.M. wettelijke rente is verschuldigd over € 10.000,- vanaf 12 augustus 2004.
ongeïndexeerd€ 3.000,- en € 2.000 zijn toegekend. Gelet op deze bedragen is er ook in de zaak van [appellante 2] geen reden om aan te nemen dat het toegewezen bedrag van € 1.000,- is gebaseerd op het prijspeil van 2022. Het hof acht het redelijk om de wettelijke rente ook in het geval van [appellante 2] toe te wijzen vanaf het eind van de bewezenverklaarde periode, dus vanaf 1 januari 2012.
7.Beslissing
- bepaalt dat [verweerder] over het door de rechtbank aan [appellante 1] toegewezen bedrag van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding wettelijke rente is verschuldigd vanaf 12 augustus 2004 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- bepaalt dat [verweerder] over het door de rechtbank aan [appellante 2] toegewezen bedrag aan immateriële schade van € 1.000,- wettelijke rente is verschuldigd vanaf 1 januari 2012 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de kant van [appellante 1] en [appellante 2] op € 1.254,- aan salaris advocaat.