3.1.De Rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken met de nummers SGR 20/5530 tot en met SGR 20/5552 voor zover van belang het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Beoordeling van het geschil
Bijlagen bij de pleitnota
8. De gemachtigde van eiseres heeft de dag voor de zitting om 17:02 een pleitnota met drie bijlagen naar de rechtbank gefaxt. Deze bijlagen zijn dus niet binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn ingediend. Bijlage 1 bij de pleitnota betreft een (slecht leesbare) cijfermatige uitwerking van de verschillende door eiseres ingenomen standpunten. Eiseres beschikt reeds sedert eind mei 2018 over het verweerschrift en de bijlagen daarbij en sedert half februari 2020 over het nader stuk van verweerder. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de bijlagen bij haar pleitnota niet tijdig heeft kunnen indienen. De rechtbank heeft bijlage 1 daarom tardief verklaard wegens strijd met de goede procesorde en daarbij mede in aanmerking genomen dat verweerder bezwaar heeft gemaakt tegen het tot de gedingstukken rekenen van de bijlagen 1 en 2 bij de pleitnota. Bijlagen 2 en 3 maken wel deel uit van de gedingstukken.
9. Nu in de taxatierapporten schade aan de auto’s wordt vermeld, heeft verweerder kunnen en mogen besluiten de auto’s aan een onderzoek door DRZ te onderwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een verzoek van DRZ om een auto voor onderzoek te tonen op een daartoe aangewezen locatie op zichzelf proportioneel is2. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding in dit geval anders te oordelen. Het niet voldoen aan de toonplicht heeft echter geen bewijsrechtelijke gevolgen.3 Eiseres heeft immers, bij betwisting door verweerder, al de bewijslast voor haar stelling dat de handelsinkoopwaarde uit de koerslijst moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen.
Historische nieuwprijs auto’s 1, 8 tot en met 11, 13 en 14
10. Aan de berekeningen in de taxatierapporten voor de auto’s 1, 8 tot en met 11, 13 en 14 zijn XRAY koerslijsten ten grondslag gelegd waarop zowel de handelsinkoopwaarde als de historische nieuwprijs van het desbetreffende voertuig staan vermeld. Eiseres is uitgegaan van de in die koerslijsten vermelde handelsinkoopwaarde. De rechtbank leidt daaruit af dat het hier volgens eiseres geschikte referentieobjecten betreft. Verweerder heeft dat niet bestreden en de rechtbank ziet ook geen reden daar anders over te oordelen. De enkele stelling dat er gelijkwaardige binnenlandse voertuigen zijn met een lagere CO2 uitstoot, geeft de rechtbank dan ook geen aanleiding om enkel voor wat betreft de historische nieuwprijs af te wijken van de gegevens vermeld op die aan de taxatierapporten ten grondslag gelegde koerslijsten. Dat betekent dat voor deze auto’s moet worden uitgegaan van de historische nieuwprijzen zoals die blijken uit de XRAYkoerslijsten.
Vermindering koerslijstwaarde auto 22
11. Eiseres is voor auto 22 in het taxatierapport uitgegaan van een Eurotaxglass’s koerslijst waarin voor de onderdelen marksituatie en dealersituatie nihil is ingevuld. In het arrest van de HR van
15 november 2019 is onder meer het volgende overwogen:
“Aangenomen moet worden dat alle in een koerslijst gespecificeerde factoren van invloed kunnen zijn op de prijs die een wederverkoper bereid is te betalen bij de inkoop van een particulier van een in Nederland geregistreerd, gebruikt motorvoertuig. Tot de factoren waarmee de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdt, behoort de ‘marktsituatie handelaar”.
Verder kan uit dat arrest worden afgeleid dat de invloed van de marktsituatie handelaar ten hoogste 5% bedraagt. In dit geval is in de gebruikte koerslijst van Eurotaxglass’s geen rekening gehouden met de marktsituatie handelaar zodat alsnog een vermindering van 5% in aanmerking genomen mag worden. Dat ook de in de koerslijst vermelde ‘dealersituatie’ een vermindering van 5% met zich mee zou moeten brengen, blijkt daaruit niet. Gesteld noch gebleken is echter dat dit niet het geval is. De rechtbank zal dan ook aan beide factoren een vermindering van 5% toekennen. De koerslijstwaarde wordt dan € 12.128.
12. Zoals hiervoor reeds is overwogen, rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op eiseres. Zij wijst daartoe op de taxatierapporten en de daarbij behorende foto’s en schadecalculaties.
13. Verweerder heeft aangevoerd dat in de taxatierapporten ten onrechte de volgende zaken als schade in aanmerking worden genomen: Polijsten, Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket, huurverleden en expertisekosten. Verder heeft verweerder aangevoerd dat eiseres ten onrechte meer dan 72% van de door haar gecalculeerde schade in aanmerking heeft genomen.
14. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres ten onrechte voor iedere auto een schadebedrag van € 1.139 heeft opgevoerd vanwege het huurverleden van de auto’s en ten onrechte voor de auto’s 2 tot en met 5 een schadebedrag van € 101 aan expertisekosten in aanmerking heeft genomen.
15. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van een Nederlandstalig boekenpakket schade is die van invloed is op de handelsinkoopwaarde van de auto. De rechtbank acht alleen het originele onderhoudsboekje van belang, aangezien een nieuwe Nederlandstalige versie geen vastleggingen van het eerder in het buitenland gepleegde onderhoud bevat.
16. Aan de hand van de foto’s die bij de taxatierapporten zijn gevoegd, de toelichting daarop ter zitting door eiseres en de analyses uit bijlage 13 bij het verweerschrift heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Voor de auto’s 4, 15, 16 en 23 heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade. Voor de auto’s 3, 8, 9, 11 tot en met 14, 17, 19, 20 en 21 heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer schade dan door verweerder in bijlage 13 als maximaal schadebedrag is vermeld. Voor de auto’s 1, 2, 6, 7, 10, 18 en 22 heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat er van een hoger bedrag aan schade moet worden uitgegaan dan door verweerder in bijlage 13 is vermeld.
Voor wat betreft voertuig 5 heeft verweerder in bijlage 13 bij zijn verweerschrift geen gegevens verstrekt. Ter zitting heeft verweerder verklaard een maximale schade van
€ 1.651,15 aannemelijk te achten. Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd en overgelegd voor deze auto echter aannemelijk gemaakt dat sprake is van lakschade waarmee volgens de schadecalculatie een bedrag van € 3.677 is gemoeid. Dat betekent dat bovenop het bedrag van € 1.651 nog een bedrag van € 2.026 in aanmerking moet worden genomen.
17. Uit artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) in samenhang bezien met Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling volgt dat van de vastgestelde schade 72% in mindering mag worden gebracht op de handelsinkoopwaarde tenzij eiseres aannemelijk maakt dat de schade naar een hoger percentage in aanmerking moet worden genomen4. Eiseres is daarin niet geslaagd. In de schadecalculaties in de taxatierapporten, ook in samenhang bezien met het in die taxatierapporten opgenomen beeldmateriaal, is onvoldoende steun te vinden voor de conclusie dat met betrekking tot één of meer van de auto’s sprake is van schade die tot een hogere waardevermindering dan 72% dient te leiden. De taxatierapporten bevatten daarvoor ook geen onderbouwing. Dat sprake is van schade van uitzonderlijke aard is verder gesteld noch gebleken. De rechtbank zal de vastgestelde schade dan ook slechts voor 72% in aanmerking nemen.
18. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat voor de auto’s 8, 9, 10, 11, 13, 14 en 19 het tarief van het voorgaande jaar, te weten 2015, kan worden toegepast moet voor die auto’s worden uitgegaan van de volgende bruto bpm bedragen:
-auto 8 € 7.415
-auto 9 € 8.087
-auto 10 € 7.415
-auto 11 € 7.415
-auto 13 € 6.967
-auto 14 € 10.586
-auto 19 € 3.607
19. Eiseres heeft het totaalbedrag van de door verweerder in het verweerschrift alsnog toegekende extra leeftijdskorting niet weersproken. De rechtbank gaat daarom uit van dit bedrag. Dat betekent dat de naheffingsaanslag ook moet worden verminderd met een bedrag van € 5.487.
20. Eiseres heeft geen zelfstandige beroepsgronden tegen de rentebeschikking aangevoerd en ook anderszins is niet gebleken dat de rente in strijd met hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag.
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en moet de naheffingsaanslag worden verminderd tot € 19.449. Zie voor de cijfermatige uitwerking de bijlage bij deze uitspraak.
22. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
23. De redelijke termijn is overschreden wanneer de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. De behandeltermijn vangt aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad5 een tarief van € 500 per halfjaar (naar boven afgerond) dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond.
24. Het bezwaarschrift is op 19 september 2017 door verweerder ontvangen en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 2 februari 2018. De uitspraak van de rechtbank wordt op 10 september 2021 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase bijna vier heeft geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond twee jaar. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000. De overschrijding van de redelijke termijn dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.999,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken). De overige door eiseres genoemde kosten, te weten de kosten voor deskundigenbijstand komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het taxatierapport is niet uitgebracht ten behoeve van de bezwaar en beroepsfase maar ten behoeve van de aangifte. Er is dan ook geen sprake van een door een deskundige uitgebracht verslag als bedoeld in artikel 1 van het Besluit. Voor vergoeding van de kosten voor de aanwezigheid van de deskundige ter zitting ziet de rechtbank geen aanleiding nu niet is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8.60, lid 4 van de Awb.6 Dat ter zitting is verklaard dat de deskundige een toelichting kan geven op de taxatierapporten leidt niet tot een ander oordeel. De aanwezigheid van de deskundige lijkt aldus vooral ingegeven te zijn door de wens de positie van de gemachtigde te versterken voor het geval er vragen gesteld zouden worden over de taxatierapporten. Dat is onvoldoende reden voor vergoeding van daarmee gemoeide kosten7.