Op grond van artikel 8:113, lid 1, Awb bevestigt de hogerberoepsrechter de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet hij, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
Op het uitgangspunt dat de hogerberoepsrechter de zaak zelf afhandelt en niet terugwijst naar de rechtbank bestaan uitzonderingen. Artikel 8:115, lid 1, aanhef, Awb maakt het mogelijk dat de hogerberoepsrechter de zaak terugwijst naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld. Dit gebeurt volgens artikel 8:115, lid 1, letter a, Awb indien de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard of de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, en volgens artikel 8:115, lid 1, letter b, Awb indien de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 27q AWR (geldend tot 1 januari 2013; nu: artikel 8:115 Awb) en die van artikel 8:115 Awb volgt dat de hiervoor in artikel 8:115, lid 1, letter b, Awb bedoelde situatie zich kan voordoen als het oordeel van de hogerberoepsrechter meebrengt dat de rechtbank ten onrechte belangrijke feitelijke kwesties niet heeft onderzocht. Als de hogerberoepsrechter over die kwesties meteen zelf een oordeel zou geven, zou dit volgens de wetgever voor partijen een ongewenst verlies van instantie kunnen betekenen. De wet verzet zich echter volgens de wetgever niet ertegen dat, indien beide partijen vanuit een oogpunt van proceseconomie de voorkeur eraan geven dat de hogerberoepsrechter deze feitelijke kwesties beslist, die rechter bij de keuze tussen terugwijzen of zelf afdoen rekening houdt met dergelijke eenstemmige wensen van partijen. (Vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 251, nr. 3, blz. 31, en Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 73).