Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Stichting Islamitisch Primair Onderwijs Rijnmond (SIPOR),
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 4 januari 2022, waarmee Achmea c.s. in hoger beroep zijn gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2021;
- de memorie van grieven van Achmea c.s., met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen;
- de bijlagen die Achmea c.s. ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Beoordeling in hoger beroepOntvankelijkheid; verlof tussentijds hoger beroep
Eiswijziging
I.
primairte verklaren voor recht dat de door [verweerder] gestelde genoten en gederfde inkomsten uit zwart werk buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het begroten van de omvang van de schade wegens verlies van verdienvermogen die door Achmea c.s. zou moeten worden vergoed;
II.
subsidiairte verklaren voor recht dat de door [verweerder] gestelde genoten en gederfde inkomsten uit zwart werk uitsluitend dienen te worden betrokken bij het begroten van de omvang van de schade wegens verlies van verdienvermogen die door Achmea c.s. zou moeten worden vergoed, indien en voor zover hij stelt en bewijst dat hij die inkomsten ook (en in dezelfde omvang) zou hebben genoten en zou zijn blijven genieten indien op die inkomsten de toepasselijke belastingen en premies zouden zijn c.q. worden ingehouden of afgedragen;
III.
primair en subsidiair[verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
De grieven
primairevordering leggen Achmea c.s.
primairten grondslag dat gederfde inkomsten uit zwart werk moeten worden aangemerkt als schade aan een niet-rechtmatig belang welke schade om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zwart werken is immers in strijd met fiscale wetgeving en het gemeenschapsbelang en ook strafbaar. Dat wordt niet anders als de schade wordt gecorrigeerd in een netto bedrag. Verder stellen Achmea c.s. dat indien Achmea gehouden zou zijn gederfde inkomsten uit zwart werk als schade te vergoeden, zij een rechtshandeling zou moeten verrichten die nietig (of vernietigbaar) is, omdat deze door inhoud en strekking in strijd is met de openbare orde of goede zeden (artikel 3:40 BW). Achmea c.s. betogen in dit verband dat ook niet voldaan is aan het relativiteitsvereiste (artikel 6:173 BW) omdat geen enkele norm strekt tot bescherming van niet-rechtmatige of onwettige belangen van een gelaedeerde. Het standpunt van [verweerder] dat uit het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8453 zou volgen dat rekening dient te worden gehouden met zwart werk, is volgens Achmea c.s. niet juist. De vraag of zwarte inkomsten moeten worden meegenomen bij het begroten van de schade, lag in die zaak immers niet voor. Het partijdebat ging uitsluitend om de omvang van de zwarte werkzaamheden en de wijze waarop deze dienden mee te tellen bij de begroting van de schade.
primairevordering leggen Achmea c.s.
subsidiairten grondslag dat in dit specifieke geval, gelet op de omstandigheden, de beweerdelijk gederfde zwarte inkomsten buiten beschouwing moeten blijven bij het begroten van de schade van [verweerder] wegens het verlies van verdienvermogen. In aanvulling op wat zij primair aan deze vordering ten grondslag hebben gelegd, wijzen Achmea c.s. erop dat [verweerder] zich hoofdzakelijk zwart heeft laten betalen en slechts een klein deel van zijn inkomsten bij de Belastingdienst heeft opgeven. Naar Achmea c.s. stellen, is deze wanverhouding tussen witte en zwarte inkomsten een relevante omstandigheid bij de beoordeling of gederfde zwarte inkomsten voor vergoeding in aanmerking komen. In dit geval zijn de gestelde zwarte inkomsten dermate fors, en de periode waarin deze zouden zijn gegenereerd dermate lang, dat sprake is van een ernstige overtreding van de fiscale wetgeving en schending van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Daarom is in dit geval gerechtvaardigd dat de gestelde gederfde zwarte inkomsten buiten beschouwing blijven bij het begroten van de schade van [verweerder] wegens het verlies van verdienvermogen. Daarbij moet nog worden bedacht dat aannemelijk is dat [verweerder] op basis van zijn witte inkomsten aanspraak heeft gemaakt op allerlei toeslagen waarvoor hij (vermoedelijk) niet in aanmerking zou zijn gekomen als hij zijn (gestelde) daadwerkelijke inkomen zou hebben opgegeven aan de Belastingdienst. Achmea kan niet worden verplicht mee te werken aan de instandhouding van een dergelijk systeem, aldus Achmea c.s.
subsidiairevordering leggen Achmea c.s. het volgende ten grondslag. Voor zover bij de begroting van schade wegens door [verweerder] gederfde inkomsten wel rekening moet worden gehouden met zwarte inkomsten, gaat de rechtbank – met [verweerder] – uit van een onjuiste uitleg van het onder 5.7 genoemde arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000. Volgens Achmea c.s. heeft de Hoge Raad daarin niet als algemeen uitgangspunt aangenomen dat het netto equivalent van inkomsten uit zwart werk altijd meetelt bij het begroten van schade wegens verlies van verdienvermogen. De begrotingsmaatstaf die de Hoge Raad aanlegt houdt in dat alleen die inkomsten meetellen die de gelaedeerde wit zou hebben verdiend én zou zijn blijven verdienen indien was afgesproken om de werkzaamheden wit te verrichten. Wat betreft de bewijslast van [verweerder] betekent dit dat hij dient te bewijzen dat hij vóór het ongeval daadwerkelijk zwarte werkzaamheden heeft verricht en welk inkomen hij hiermee heeft genoten, èn dat hij deze werkzaamheden zou hebben voortgezet – in de hypothetische situatie zonder ongeval – als hij daarvoor een witte (lagere) vergoeding zou hebben gekregen. Alleen in dat geval mag het netto equivalent van de zwarte inkomsten meetellen, aldus Achmea c.s. Zij voegen daaraan toe dat op basis van de beschikbare stukken niet aannemelijk is dat [verweerder] zoveel extra uren – naast het aantal uren dat hij in de winkel werkte – werkzaamheden voor klanten zou hebben verricht indien hij met deze klanten zou hebben afgesproken het werk wit te doen. De aan de klanten te berekenen prijs zou dan immers hoger zijn geweest. In het geval dat [verweerder] de belastingen en premies niet aan de klanten zou hebben doorberekend, maar zelf voor zijn rekening zou hebben genomen, is het volgens Achmea c.s. de vraag of [verweerder] het in die hypothetische situatie lonend zou hebben gevonden om na sluitingstijd van zijn winkel nog extra werkzaamheden te verrichten, wat [verweerder] eveneens zal moeten bewijzen. Wat betreft de oproepkrachten die overdag werkzaamheden hebben verricht, betwisten Achmea c.s. dat [verweerder] bereid zou zijn geweest de oproepkrachten in te schakelen en te betalen, althans even vaak en voor evenveel uren, als hij daaraan slechts een witte (dus lagere) vergoeding zou hebben overgehouden. Aldus toegepast leidt deze begrotingsmaatstaf er volgens Achmea c.s. toe dat moet worden uitgegaan van een (aanzienlijk) lager inkomen dan het netto equivalent van de gestelde zwarte inkomsten, of zelfs van nihil inkomen.
Schade aan een niet-rechtmatig belang; relativiteit van de norm
als zodanigverboden zijn – ze zijn in strijd met de wet – en daarmee om belangen die geen bescherming verdienen. Om die reden wordt gesproken van schade aan een niet-rechtmatig belang. Over de rechtsgrond waarop dergelijke schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, bestaat geen eenduidigheid. Veelal wordt aangenomen dat in dat geval niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW: geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
Artikel 3:40 BW
Specifieke omstandigheden van dit geval
‘Voor zover in die overweging het oordeel besloten ligt dat het geen verschil maakt of over het aan [de werknemer] voor die werkzaamheden toekomende loon al dan niet belasting en premie zijn ingehouden en afgedragen, kan dit oordeel in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. Evenmin is in zijn algemeenheid juist het primair door het onderdeel verdedigde standpunt dat ten behoeve van de schadeberekening de vroeger ontvangen inkomsten uit overwerk en nevenwerkzaamheden altijd “als bruto-bedragen vóór belasting” moeten worden aangemerkt.
De rechter die de omvang van de schade als de onderhavige begroot, zal aan de hand van de beschikbare gegevens moeten vaststellen en eventueel moeten schatten welk netto-inkomen de gelaedeerde zou hebben genoten of zou hebben kunnen genieten indien ter zake van de beloning van de desbetreffende werkzaamheden zou zijn overeengekomen dat belasting en premie zouden worden ingehouden. Er is slechts voldoende grond om bij de begroting van de schade uit te gaan van de veronderstelling dat het zonder inhouding van belasting en premie betaalde loon gelijk is aan het bedrag dat bij inhouding van belasting en premie zou zijn betaald, indien en voor zover aannemelijk is dat degene voor wie de gelaedeerde “zwart” werkte, bereid was geweest c.q. bereid zou zijn gebleven (alsnog) de verschuldigde belasting en premie volledig voor zijn rekening te nemen.’
Tussentijds cassatieberoep