ECLI:NL:HR:2005:AU4787
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van een beding in een overeenkomst van geldlening in het kader van de verkoop van een woonhuis met het oogmerk om overdrachtsbelasting te ontduiken
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verweerder, eveneens wonende te [woonplaats], gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 21.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 1996. De rechtbank heeft in tussenvonnissen een comparitie van partijen gelast en eiser toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoren heeft de rechtbank op 27 november 2002 verweerder veroordeeld tot betaling van € 9.529,38, met wettelijke rente en veroordeling in proceskosten. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 13 juli 2004 de vonnissen van de rechtbank heeft vernietigd en de vordering van eiser heeft afgewezen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van verweerder. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, zonder dat nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.