ECLI:NL:HR:2005:AU4787

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/326HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van een beding in een overeenkomst van geldlening in het kader van de verkoop van een woonhuis met het oogmerk om overdrachtsbelasting te ontduiken

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], verweerder, eveneens wonende te [woonplaats], gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 21.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 1996. De rechtbank heeft in tussenvonnissen een comparitie van partijen gelast en eiser toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoren heeft de rechtbank op 27 november 2002 verweerder veroordeeld tot betaling van € 9.529,38, met wettelijke rente en veroordeling in proceskosten. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 13 juli 2004 de vonnissen van de rechtbank heeft vernietigd en de vordering van eiser heeft afgewezen, met veroordeling van eiser in de proceskosten.

Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van verweerder. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, zonder dat nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

23 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/326HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 26 juni 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 21.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 4 september 2001 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 22 mei 2002 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na op 11 september 2002 gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 november 2002 [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 9.529,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 1996 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser], en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen de vonnissen van 22 mei 2002 en 27 november 2002 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 13 juli 2004 heeft het hof beide bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen en [eiser] in de proceskosten van beide instanties aan de zijde van [verweerder] veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.