Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant 1] ,
1.Waar de zaak over gaat
2.Het procesverloop in hoger beroep
- het dossier van de procedure bij de rechtbank den Haag;
- het tussen partijen (alsmede in eerste aanleg ook met Stichting Administratiekantoor [appellant 1] als partij) gewezen vonnis van 2 september 2020 van de rechtbank Den Haag (hierna: het bestreden vonnis);
- de appeldagvaarding van 17 november 2020 van [appellant 1] c.s.;
- de memorie van grieven, tevens inhoudende een vermeerdering van eis, met producties;
- een akte van depot zijdens DB;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van 20 juli 2021;
- de bij bericht van 21 maart 2022 door [appellant 1] c.s. ingestuurde producties 22 tot en met 25.
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.Het hoger beroep
6.De beoordeling van het hoger beroep
“zou niemand meer boeken” – maar dat hij in het voorjaar van 2015 heeft besloten tot beëindiging van alle activiteiten, omdat op dat moment moest worden besloten tot het doen van de aan/vooruitbetalingen voor de zomer. Redengevend was onder meer een toen aangekondigde, mogelijke verhoging van de tarieven door ProRail. Volgens [appellant 1] is het besluit om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen van EETC op 15 april 2015 kenbaar gemaakt. In hoger beroep hebben [appellant 1] c.s. gesteld dat EETC eerst in april 2015 – plotseling – heeft besloten haar bedrijfsactiviteiten (definitief) te staken.
Nederlandse Autoslaaptrein stopt per direct. De Nederlandse autoslaaptrein gaat deze zomer toch niet rijden. Het bedrijf wilde net als voorgaande jaren wekelijks autoslaaptreinen laten rijden (…). Maar door enorm oplopende kosten moet EETC, het bedrijf achter de Autoslaaptrein toch beslissen de stekker eruit te trekken.”
5door EETC in totaal € 4.488.430,84 aan Holding overgemaakt. Echter, uit diezelfde bankafschriften blijkt dat in periode 2013-2015 door Holding ook een bedrag van € 4.992.552,68 aan EETC is betaald. Dit is verder door DB onweersproken gebleven. Bij die stand van zaken moet het hof ervan uitgaan dat in de periode 2013-2015 ‘netto’ een bedrag ter grootte van € 504.121,84 aan liquide middelen door Holding aan EETC is verstrekt.
7.De beslissing
- wijst de vorderingen van DB af;
- veroordeelt DB in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant 1] c.s. tot op 2 september 2020 begroot op € 5.629,00 (zijnde € 1.599,00 + € 4.030,00) aan verschotten (griffierechten in eerste aanleg) en € 6.198,00 aan salaris advocaat (2 punten × € 3.099,00 (tarief VII));
- veroordeelt DB tot terugbetaling aan [appellant 1] c.s. van een bedrag van € 728.864,77, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 september 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt DB in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [appellant 1] tot op heden begroot op € 7.469,00 aan verschotten (griffierechten € 1.780,00 + € 5.689,00) en € 9.702,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × € 4.851,00 (tarief VII));
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt DB in de proceskosten in hoger beroep gevallen in het incidenteel appel, aan de zijde van [appellant 1] c.s. tot op heden begroot op € 4.851,00 (1,0 punt × € 4.851,00 (tarief VII)) en op € 131,00 aan nasalaris voor de advocaat, te verhogen met € 68,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat de kostenveroordelingen (in het incidenteel appel) binnen veertien dagen na de dag van dit arrest dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,00, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van de termijn van 14 dagen;