Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : C/09/593230 / KG ZA 20-445
1.Deze zaak in het kort
2.Het verloop van dit proces
- het dossier voor de rechtbank Den Haag in dit kort geding dat leidde tot het vonnis van 23 december 2020 (hierna ook: het bestreden vonnis);
- de spoedappeldagvaarding van 20 januari 2021 van [appellant] , waarin hij met zeven grieven aangeeft waarom hij het niet met dat vonnis eens is, met bijlagen (producties t/m nr. 59);
- de memorie van antwoord van de Staat;
- de door [appellant] overgelegde brief van 24 maart 2021 met producties 60 t/m 73;
- de op 9 april 2021 gehouden mondelinge behandeling en de door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen, met één productie van de Staat.
3.Feitelijk kader
Law relating to the transfer cases to Rwanda(hierna: de Transfer Law) door een speciale kamer van het
High Courtin Kigali. De Rwandese autoriteiten [1] hebben in hun uitleveringsverzoek voor [appellant] garanties gegeven, onder meer ten aanzien van het recht op een eerlijk proces conform de Transfer Law en de beschikbaarheid van medische zorg.
Kenyan Sector van de International Commission of Jurists(hierna: ICJ-Kenya) en de uitspraken van dit hof van 5 juli 2016 over twee uitleveringen door de Staat voor strafvervolging in Rwanda onder de Transfer Law. [3] Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de door [appellant] naar voren gebrachte voorbeelden, die voor het merendeel betrekking hadden op zaken die niet onder de Transfer Law vallen. Op dezelfde dag heeft de rechtbank geadviseerd om, net als bij de twee in 2016 door de Staat aan Rwanda uitgeleverde mensen, het proces te doen waarnemen en de waarnemingsrapporten publiek toegankelijk te maken. Daarnaast heeft de rechtbank geadviseerd om zich ervan te vergewissen dat [appellant] in Rwanda voldoende adequate medische zorg zal ontvangen, omdat het uitblijven daarvan tot een schending van artikel 2 of 3 van het EVRM kan leiden. [4] Op 28 januari 2020 heeft de Hoge Raad, conform het advies van de Advocaat-Generaal, het cassatieberoep tegen deze uitspraak verworpen. [5]
4.Vorderingen en vonnis
primair:
5.Beoordeling door het hof
Subcommittee on Prevention of Torturevan de Verenigde Naties heeft zijn bezoek aan Rwanda geannuleerd naar aanleiding van maatregelen van de Rwandese autoriteiten in oktober 2017, zoals het beperken van toegang tot detentiefaciliteiten en gebrek aan garanties. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de Staat er – uitgaande van het vertrouwensbeginsel – op mag vertrouwen dat Rwanda de voor [appellant] gegeven garanties zal naleven. Bewijs hiervoor vormen de verschillende producties die [appellant] heeft overgelegd, aldus [appellant] in zijn eerste grief.
a real and immediate risk’ (een daadwerkelijke en onmiddellijke dreiging) van levensberoving en/of ‘
a real risk’ te worden onderworpen aan foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling met ‘
a minimum level of severity’. (De voorzieningenrechter heeft dit ook in zijn vonnis aangegeven en hiertegen is niet gegriefd.)
the high quality HIV treatment that meets internationally recognised standards” zal ontvangen.
will receive the health care necessitated by his medical conditions”. Daartoe heeft hij gevraagd naar de beschikbaarheid van de benodigde medicijnen met informatie over de merknaam, de locatie van uitgifte en de voorwaarden waaronder [appellant] ze zal krijgen, gedurende de rechtszaak en daarna. De Rwandese Minister of Health heeft hierop in oktober 2019 gereageerd met een schriftelijke (aanvullende) garantie. In die garantie staat niet alleen uitvoerige informatie over de aard en beschikbaarheid en de gratis verstrekking (ook in de gevangenis) van de vier verschillende medicijnen die voor [appellant] noodzakelijk zijn, maar is ook expliciet benoemd dat “
Like any other Rwandese, Mr [appellant] will receive free HIV medications according to his medical conditions”. Het “
according to his medical conditions” kan niet anders betekenen dan dat de medicijnverstrekking overeenkomstig de medische conditie van [appellant] zal zijn.
African Court on Humans and People’s Rightsoftewel het
Cour Africaine des Droits de l’Homme et des Peuples(hierna: het Afrikaans hof) in de zaak van [naam 1] . [naam 1] is een door Canada uitgeleverde genocideverdachte die is gedetineerd in de Mpanga-gevangenis. In de uitspraak van 27 november 2020 heeft het Afrikaans hof geconstateerd dat het recht van [naam 1] om niet te worden blootgesteld aan een wrede, onmenselijke en vernederende behandeling is geschonden. Dit betreft dus een (recent) geconstateerde schending van de met artikel 2 en/of 3 EVRM overeenstemmende bepalingen van het Afrikaanse mensenrechtenverdrag bij een persoon die na uitlevering gedetineerd is en berecht wordt onder de Transfer Law.
grief 3komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij na uitlevering niet zal worden blootgesteld aan schending van zijn recht op een eerlijk proces zonder dat hij een effectief rechtsmiddel daartegen heeft (artikel 6 en 13 EVRM). Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter te beperkt getoetst door uitsluitend de Transfer Law-zaken in acht te nemen om het risico op grove schendingen van artikel 6 en 13 EVRM in te schatten en door niet naar de werkelijke en huidige situatie te kijken. De Rwandese autoriteiten zullen de rechten van genocideverdachten niet openlijk schofferen en uit vrijwel alle mensenrechtenrapporten blijkt dat het slecht gesteld is met de onpartijdigheid van rechters in Rwanda, aldus [appellant] .
a real risk of being subject to a flagrant denial of justice’. Voor ‘
a flagrant denial ofjustice’ is niet voldoende dat zich een situatie voordoet die op nationaal niveau een schending van artikel 6 EVRM inhoudt. Vereist is ‘
a breach of the principles of fair trial guaranteed by Article 6 which is so fundamental as to amount to a nullification, or destruction of the very essence, of the right guaranteed by that Article’. Er moet dus sprake zijn van een schending die zo ernstig en fundamenteel is dat het recht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast of tenietgedaan. Daarbij moet het proces als geheel worden beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft deze uitgangspunten in overweging 4.6 weergegeven. Daartegen is geen grief gericht en het hof maakt ook die overweging tot de zijne.
flagrant denial of justice. Daarvoor is de door het Afrikaans hof vastgestelde schending te oud en incidenteel en te specifiek gericht op de situatie van [naam 1] (met zijn weigering ten aanzien van de rechtsbijstandformaliteiten), terwijl ook niets er op wijst dat deze schending later in de strafzaak niet is hersteld. Hierbij weegt het hof mee dat het Afrikaans hof op 27 november 2020 (ook) heeft geoordeeld dat de klachten van [naam 1] over schending van zijn recht op juridische bijstand en zijn recht op berechting binnen een redelijke termijn voor een onpartijdig gerecht, niet gegrond zijn (§ 61, 67 en 73). Bovendien hebben het International Criminal Tribunal for Rwanda (het ICTR) en het Mechanism for International Criminal Tribunals (MICT) vanaf 2011 en de jaren daarna in een constante reeks van uitspraken beslist dat de aan Rwanda door het ICTR overgedragen verdachten wel een eerlijk proces krijgen. Ook daaraan komt gewicht toe tegenover de door het Afrikaans hof geconstateerde schending.
misdrijven tegen de menselijkheid”, feit 3 in het uitleveringsverzoek. Volgens hem had de voorzieningenrechter moeten oordelen dat de toelaatbaarheid van de uitlevering voor dat feit een kennelijke juridische misslag betreft.