Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
beschikbaar zijn in Rwanda. (…)
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
“would be exposed to a real risk of being subject to a flagrant denial of justice”(EHRM 27 oktober 2011, [… 1] t. Zweden, nr. 37075/09). Ook oordeelde het EHRM dat voor
“a flagrant denial of justice”niet genoeg is dat zich een situatie voordoet die op nationaal niveau een schending van art. 6 EVRM inhoudt. Vereist is
“a breach of the principles of fair trial guaranteed by Article 6 which is so fundamental as to amount to a nullification, or destruction of the very essence, of the right guaranteed by that Article”. Van belang hierbij is dat het er volgens vaste rechtspraak van het EHRM om gaat of het proces als geheel eerlijk is, hetgeen meebrengt dat een uit het oogpunt van artikel 6 EVRM bedenkelijke gang van zaken in beginsel kan worden hersteld, hetzij door de rechter zelf hetzij in hoger beroep (bijv. EHRM 27 oktober 1993, Dombo Beheer t. Nederland, nr. 14448/88; EHRM 9 juni 1998, [… 2] t. Griekenland, nr. 42/1997/826/1032). Volgens het EHRM gaat het hier om een zeer stringente toets, die slechts bij hoge uitzondering tot het oordeel kan leiden dat sprake is van een reëel risico op een flagrante schending van artikel 6 EVRM, waartegen geen effectief rechtsmiddel ter beschikking staat.
‘real and immediate risk’jegens de opgeëiste persoon. Artikel 3 EVRM staat aan uitlevering in de weg indien er gegronde redenen (‘
substantial grounds’) zijn om aan te nemen dat juist de opgeëiste persoon in geval van uitlevering een reëel gevaar (‘
a real risk’) loopt te worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (o.a. EHRM 7 juli 1989, ECLI:NL:XX:AB9902, NJ 1990, 158). Bij de beoordeling van de vraag of die situatie zich voordoet, heeft als uitgangspunt te gelden dat een behandeling waarbij leed wordt toegevoegd een zekere ernst (‘
a minimum level of severity’) moet hebben om binnen het bereik van artikel 3 EVRM te vallen.