ECLI:NL:HR:2023:1483
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 november 2021, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2016. De zaak was eerder behandeld door de Rechtbank Den Haag en het Gerechtshof, waarbij de belanghebbende in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de Rechtbank.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel had op 27 september 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klacht niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de beoordeling van de klacht niet vereiste dat er antwoorden gegeven moesten worden op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.