Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
Beoordeling van het geschil
Omkering en verzwaring van de bewijslast
12. De bewijslast dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer rust in beginsel op verweerder. Verweerder stelt echter dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), omdat eiser niet de vereiste aangiftes heeft gedaan. Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (vgl. Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083). 13. Vast staat dat eiser het vastgoed dan wel de huurinkomsten niet in zijn aangiftes heeft opgegeven. Volgens de aangiftes was eiser over 2012 -/- € 2.464 en over 2013 -/- € 1.903 aan IB/PW verschuldigd en was hij voor beide jaren geen premies Zvw verschuldigd. Uitgaande van eisers primaire stelling dat het vastgoed in box 3 hoort, is voor beide jaren sprake van een absoluut en relatief bezien aanzienlijk bedrag dat niet is aangegeven en zijn de vereiste aangiftes niet gedaan. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat ook indien sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden een absoluut en relatief bezien aanzienlijk bedrag niet is aangegeven. De (wisselende) opbrengst- en kostenoverzichten van eiser, leidend tot een negatief bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden voor 2012, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook in geval van resultaat overige werkzaamheden heeft eiser de vereiste aangifte voor beide jaren niet gedaan. De bewijslast ten aanzien van de navorderingsaanslagen wordt daarom omgekeerd en verzwaard.
14. Op grond van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit één of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare vormen van kennis.
15. Op basis van de proces-verbalen genoemd onder 1 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de arbeid van eiser ten aanzien van de woningen meer omvat dan normaal actief vermogensbeheer. Eiser verrichte bijvoorbeeld zelf alle onderhoudswerkzaamheden, verzorgde de aansluitingen van het gas en de elektra voor zijn huurders, droeg zorg voor de inrichting van de woningen, regelde voor zijn huurders en andere personen postadressen en inschrijvingen in de GBA, controleerde de binnengekomen post bij de woningen, haalde voor huurders post op bij het adres waarop zij ingeschreven stonden om dit te bezorgen op hun feitelijk woonadres, instrueerde huurders over hoe om te gaan met een controlebezoek van de politie of gemeente, kwam de huur wekelijks of maandelijks persoonlijk ophalen en maakte, al dan niet op verzoek van huurders, huurcontracten op. Ter zitting heeft eiser de werkzaamheden, zoals deze blijken uit de proces-verbalen, desgevraagd nadrukkelijk niet betwist. Voorts heeft verweerder verklaard, onder verwijzing naar de stukken van het strafrechtelijk onderzoek, dat de gemiddelde huurprijzen van de woningen boven de markthuur lagen en dat eiser door het illegaal verhuren van de woningen aan meerdere huishoudens meer huur kon bedingen dan wanneer de woning aan één huishouden zou zijn verhuurd. Daarmee kon eiser een rendement behalen dat hoger was dan bij normaal vermogensbeheer passend en gebruikelijk was.
16. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat geen sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer. De enkele stellingen dat eiser alleen strikt noodzakelijk onderhoud aan de woningen verricht, geen woningen koopt om door te verkopen, ondeskundig is op het gebied van de verhuur van onroerende zaken en enkel aan gezinnen verhuurt, zijn hiertoe onvoldoende. De huurinkomsten zijn door verweerder terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
Hoogte inkomsten en kosten
17. De omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder de navorderingsaanslagen naar willekeur kan vaststellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting van het inkomen van eiser (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311). 18. Vanwege de gebrekkige administratie van eiser heeft verweerder de hoogte van de inkomsten geschat aan de hand van de stortingen in contanten op eiser zijn Nederlandse bankrekeningen en de Nederlandse bankrekeningen waarover hij de beschikking had. De rechtbank acht dit een redelijk uitgangspunt. Uit de proces-verbalen volgt immers dat eiser de huren persoonlijk inde en eiser heeft zelf in het strafrechtelijk financieel onderzoek op 24 juli 2014 verklaard dat de contante stortingen op zijn eigen bankrekeningen de huurinkomsten betreffen. Eiser had verder de beschikking over acht Nederlandse bankrekeningen die op naam van derden stonden. Deze bankpasjes zijn bij eiser in zijn woning aangetroffen. In zeven gevallen is gebleken dat de rekeninghouder naar het buitenland was vertrokken en nadien de rekeningen nog werden gebruikt en in een geval heeft de rekeninghouder zelf verklaard dat eiser de beschikking over de rekening had. Verweerder heeft het totaalbedrag aan stortingen (€ 523.060,50) gedeeld door het aantal maanden van de onderzoeksperiode van het strafrechtelijk financieel onderzoek (97,5 maanden) en op basis hiervan de gemiddelde inkomsten per jaar geschat op € 64.376. Verweerder heeft op basis van stukken overgelegd door eiser € 21.696 (2012) en € 21.182 (2013) aan hypotheekrentekosten in aanmerking genomen.
19. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee het resultaat uit overige werkzaamheden niet willekeurig en niet te hoog vastgesteld. De rechtbank weegt hierbij mee dat verweerder bij zijn schatting eventuele stortingen op de in het verweerschrift genoemde Marokkaanse bankrekening van eiser buiten beschouwing heeft gelaten, net zoals het contante geldbedrag van € 66.600 dat tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek in de woning van eiser is aangetroffen.
20. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan en verweerder de navorderingsaanslagen heeft gebaseerd op een redelijke schatting, dient eiser overtuigend aan te tonen dat de door verweerder vastgestelde navorderingsaanslagen desalniettemin te hoog zijn. Met hetgeen eiser heeft overgelegd, is eiser niet in deze bewijslast geslaagd. De door eiser ingebrachte overzichten van zijn inkomsten en zakelijke kosten bieden onvoldoende inzicht en zijn daarnaast onvoldoende onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. Voorts wijken de door eiser in beroep gestelde inkomsten en zakelijke kosten aanzienlijk af van hetgeen eiser heeft aangegeven in zijn nieuwe aangiftes van 9 januari 2018.
21. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn betalen van belasting. Onder opzet worden mede verstaan voorwaardelijke opzet, oftewel het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven. De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet rust op verweerder.
22. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser willens en wetens het risico heeft aanvaard dat er te weinig belasting zou worden geheven. Het is een feit van algemene bekendheid dat inkomsten moeten worden aangegeven. In de aangiftes wordt ook uitdrukkelijk gevraagd naar resultaat uit overige werkzaamheden en overige onroerende zaken. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de vergrijpboetes dienen te worden verlaagd naar € 7.500 per jaar, oftewel iets minder dan 50% van de nagevorderde IB/PVV van € 15.147 over 2012 en € 15.835 over 2013. De rechtbank acht de verlaagde vergrijpboetes passend en geboden.
23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
24. Gelet op wat onder 22 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 1). Voor de bezwaarfase wordt geen kostenvergoeding toegekend, omdat eiser toen niet om een kostenvergoeding heeft verzocht.”