Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De procedure in hoger beroep
2.Feiten
Joint Venture Agreementgesloten, die voorzag in de oprichting van Eneco Shell Energy Partnership V.O.F (hierna te noemen: ESE). ESE is opgericht bij een
General Partnership Agreementtussen N.V. Eneco en Shell, en op 1 december 1999 ingeschreven in het handelsregister. Eneco Energy B.V. en Shell Energy Netherlands B.V. fungeerden als de beherend vennoten. ESE was een - relatief kortstondige - joint venture die N.V. Eneco en Shell zijn aangegaan voor de inkoop, handel en verkoop van elektriciteit op de (groot)zakelijke markt.
Blijkens de voormelde uitspraak van het Hof van Justitie [bedoeld wordt het eerder genoemde arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2005, toevoeging hof] zijn de bepalingen van de zogenaamde Netcode op grond waarvan invoercapaciteit bij voorrang is gereserveerd voor een viertal lopende, (SEP-) contracten in strijd met het gemeenschapsrecht. De hiervoor bedoelde prioritering is dientengevolge onrechtmatig. Mijn cliënten hebben als gevolg daarvan schade geleden. Zij houden de Nederlandse Mededingingsautoriteit voor die schade uitdrukkelijk aansprakelijk. Cliënten behouden zich het recht voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit terzake in rechte te betrekken.
Aan deze brieven zijn gehecht drie stuitingsbrieven van respectievelijk 31 augustus 2004 en 6 december 2005. Namens de rechtspersonen voor wie ik de brieven van 6 december 2005 heb geschreven (hierna gezamenlijk "Eneco" te noemen), behoud ik mij hierbij namens hen - onder verwijzing naar de inhoud van genoemde brieven - opnieuw alle rechten voor. Ik voeg daar nog het volgende aan toe. Blijkens de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 juni 2005 en de beslissing van het CBB van 24 mei 2006 zijn de bepalingen van de zogenaamde Netcode op grond waarvan invoercapaciteit bij voorrang is gereserveerd voor een viertal lopende, (SEP-) contracten in strijd met het gemeenschapsrecht. De hiervoor bedoelde prioritering is dientengevolge onrechtmatig. Dat is ook jegens Eneco het geval. Inmiddels heeft de rechtbank in Den Haag dat ook uitgemaakt in haar vonnis van 24 juni 2009, ook al heeft zij bij dat vonnis - naar het oordeel van Eneco: ten onrechte - geen veroordeling uitgesproken. Eneco houdt de geadresseerden onverkort aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
Er zijn meer partijen die behoren tot de groep van de rechtspersonen waartoe ook N.V. Eneco Beheer behoort, die ten gevolge van de onrechtmatige voorkeursbehandeling van Sep schade hebben geleden. Namens die partijen zijn eerder stuitingsbrieven gestuurd. Ik voeg de desbetreffende stuitingsbrieven, gedateerd 31 augustus 2004, 6 december 2005 en 21 augustus 2009 hierbij.
3.Procedure in eerste aanleg
4.Vordering in hoger beroep
Grief 1is gericht tegen drie (vermeende) feitelijke onjuistheden in het vonnis. Eneco Zakelijk wijst erop dat ESE is opgericht bij de
General Partnership Agreementen dat Eneco Energiehandelsbedrijf pas sinds 1 april 2014 Eneco Zakelijk is genaamd. Verder is de toekenning van slechts 43 MW op de aanvraag van ESE voor importcapaciteit volgens Eneco Zakelijk uitsluitend te wijten aan de SEP-prioritering.
Grief IIheeft betrekking op de aanvang van de verjaringstermijn. Volgens Eneco Zakelijk had de rechtbank zich niet mogen onthouden van een oordeel over de aanvang van de verjaringstermijn. Primair is Eneco Zakelijk van mening dat de verjaringstermijn niet eerder kan zijn aangevangen dan 15 juni 2007, omdat pas toen de onrechtmatigheid van de Netcode is komen vast te staan. Subsidiair stelt Eneco Zakelijk zich op het standpunt dat de verjaringstermijn is aangevangen op 2 september 2005, de dag nadat TenneT naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie heeft besloten geen uitvoering meer te geven aan de SEP-prioritering. Meer subsidiair voert Eneco Zakelijk aan dat de verjaringstermijn is aangevangen op 9 juni 2001, de dag nadat Eneco Zakelijk op grond van de
Agreement 2000met Shell de negatieve brutomarge van ESE voor haar rekening heeft genomen. Met
grief IIIkomt Eneco Zakelijk op tegen rov. 4.10 van het vonnis, waarin de rechtbank de maatstaf heeft omschreven die zij heeft gehanteerd voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van stuitingsmededelingen. Volgens Eneco Zakelijk heeft de rechtbank nagelaten te vermelden dat ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de stuitingsmededeling is gedaan, van belang kunnen zijn voor de uitleg ervan. Verder heeft de rechtbank volgens Eneco Zakelijk ten onrechte van belang geacht of de identiteit van de schuldeiser kenbaar was.
Grief IVis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de verjaring niet rechtsgeldig is gestuit met de brieven van 6 december 2005 en 21 augustus 2009. Met
grief Vbetoogt Eneco Zakelijk dat de rechtbank heeft nagelaten de context van de stuitingsmededelingen en de overige omstandigheden van het geval te laten meewegen. Volgens
grief VIheeft de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de ratio van de stuitingsregeling is gelegen in het belang van de schuldenaar dat zijn bewijspositie niet wordt verzwakt door tijdsverloop en dat de Staat in het onderhavige geval op geen enkele wijze in zijn bewijspositie is geschaad.
Grief VIIis gericht tegen de afwijzing van de vordering van Eneco Zakelijk.
5.Beoordeling
inleiding
verjaringstermijn is niet op 2 december 1999 aangevangen