ECLI:NL:GHARL:2025:4293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
23/346
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en toonplicht van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag van € 2.092, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de verplichting om de auto te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en de juridische grondslag voor de naheffing ter discussie staan. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de toonplicht, waardoor de Inspecteur zich geen oordeel kon vormen over de waarde van de auto. Het Hof bevestigt dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat de Inspecteur niet het voordeel van de twijfel krijgt. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de toonplicht niet in strijd is met het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel. Het Hof handhaaft de uitspraak van de Rechtbank, maar kent wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de Rechtbank wordt gehandhaafd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/346
uitspraakdatum: 8 juli 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 19 december 2022, nummer AWB 21/2958, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur) en
de
Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid)(hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd tot een bedrag van € 2.092.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft afwijzend op dat bezwaar beslist.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en immateriële schade van respectievelijk € 379,50, € 180 en € 1.334 en de Staat veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en immateriële schade van respectievelijk € 379,50, € 180 en € 166.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 30 mei 2015 een 10-dagenstuk ingezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. P.A.J.M. Lodestijn, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en de deskundige [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] , bijgestaan door [naam4] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 25 januari 2019 heeft belanghebbende Bpm-aangifte gedaan voor een Opel Mokka X 1.4 (hierna: de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 31 juli 2018. Belanghebbende heeft de auto gekocht in Spanje. In onderdeel 8c van het aangifteformulier is bij de vraag welke verminderingsmethode wordt gekozen "taxatierapport" aangekruist.
2.2.
Het aangifteformulier bevat als bijlage een taxatierapport van [naam5] van [naam6] B.V. Als uitgangspunt voor de taxatie is de koerslijst van Eurotaxglass’s gebruikt. Daarbij is echter ten onrechte als datum van eerste toelating van de auto juli 2017 ingevuld, terwijl dat 31 juli 2018 had moeten zijn. In het taxatierapport wordt op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 20.753 een afwaardering toegepast wegens schade van € 7.553 (€ 7.753 gecorrigeerd met € 200 voor gebruikssporen conform Autotelex matrix).
2.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een koerslijst overgelegd van XRAY, waarin de juiste datum van eerste toelating is gebruikt. In deze koerslijst is rekening gehouden met het gegeven dat de auto een ex-rental betreft. Uit deze koerslijst volgt een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.321.
2.4.
Op 4 februari 2019 heeft een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) de volgende e-mail naar belanghebbende verzonden:
"Geachte heer/mevrouw van [belanghebbende] ,
U heeft op 04.02.2019 bij de inspecteur van de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) aangifte BPM gedaan terzake van de registratie binnen Nederland van een Opel Mokka X [nummer1] .
In opdracht van de inspecteur roep ik u op deze auto voor controle van de aangegeven waarden te tonen op de Domeinen Roerende Zaken locatie te Soesterberg; Zuiderweg (zijweg Zeisterspoor), 3769 AP, d.d. Woensdag 6 februari 2019 om 10.00 uur.
1k wijs u erop dat u op grond van artikel 10, lid 8, van de wet BPM en artikel 8, lid 8, van de Uitvoeringsregeling BPM verplicht bent de auto voor deze controle te tonen. In de bijlage van de Belastingdienst treft u een toelichting op de toonplicht alsmede mogelijke sancties wanneer u zich niet houdt aan bovengenoemde oproep."
2.5.
Belanghebbende heeft de auto niet getoond.
2.6.
Op 29 april 2019 heeft de Inspecteur een brief met een "Kennisgeving naheffing BPM" naar belanghebbende verzonden. In die brief staat voor zover hier van belang het volgende:
"Motivering van de voorgenomen naheffingsaanslag
Doordat de auto niet is getoond aan de door mij aangewezen deskundigen heb ik mij geen gefundeerd oordeel kunnen vormen over de juistheid van de door u gebruikte taxatie. De aangegeven schade in het taxatierapport heb ik daarom niet kunnen beoordelen. De hoogte van de schade is in elk geval veel te hoog vastgesteld. Zie ter onderbouwing de berekende waarde en percentages in de bijlage(n).
Daarom stel ik mij op het standpunt dat de afschrijving en daarmee de waarde van de auto bepaald moet worden aan de hand van de bij de aangifte aanwezige gegevens. Op grond van de toegepaste afschrijving (koerslijst in het door u bijgevoegde taxatierapport) wordt de naheffing gebaseerd."
2.7.
De brief bevat als bijlage onder meer een cijfermatige onderbouwing van de naheffingsaanslag.
2.8.
Belanghebbende heeft in een mailbericht aan de Inspecteur van 2 april 2021 geschreven over de koerslijst X-RAY en de bij die koerslijst horende ex-rental afwaardering, die alleen zou zien op het stigma van ex-rental.
2.9.
De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar hierover opgemerkt, dat de door belanghebbende bepleite vermindering al is verdisconteerd in de haar voorgestane koerslijst van Eurotaxglass’s. Verder merkt hij op:
“Op basis van het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto's ben ik van mening dat er alleen sprake is van normale gebruikerssporen welke bij een intensief gebruikte ex-rental en de leeftijd en kilometrage van het voertuig passen.”
en
“De veronderstelde optische waardevermindering ziet alleen op "afleverkosten klaar maken huurauto". Welke onderdelen dit dan zou betreffen wordt op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarbij ook moet worden opgemerkt dat afleverkosten iets anders impliceert dan schade. Het door belanghebbende bepleite bedrag aan waardevermindering is door diens taxateur niet onderbouwd.”

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. In hoger beroep is in dat verband alleen nog het antwoord op de volgende vragen in geschil:
Is er een toereikende juridische grondslag voor de naheffing?
Voldoet de verplichting om de auto bij DRZ te tonen aan de evenredigheids- en proportionaliteitstoets als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Heeft belanghebbende met de overgelegde taxatie de in de aangifte verdedigde waarde van de auto aannemelijk gemaakt?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de laatste bevestigend, de Inspecteur steeds tegengesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Ontbreken grondslag
4.1.
Belanghebbende heeft niet voldaan aan het verzoek de auto te tonen bij DRZ. Hierdoor heeft de Inspecteur zich geen oordeel kunnen vormen over de waarde. Belanghebbende stelt dat er geen grondslag bestaat om de bewijslast voor belanghebbende te verzwaren of het voordeel van de twijfel aan de Inspecteur te gunnen, als de auto niet is getoond. Belanghebbende stelt de werkelijke waarde aan te hebben gegeven met gebruikmaking van de wettelijke mogelijkheden daartoe.
4.2.
De Inspecteur brengt hier onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 tegen in dat de door belanghebbende gestelde schade leidt tot een lagere belastingschuld, zodat van belanghebbende kan worden verlangd de feiten te stellen en, bij betwisting, het bewijs daarvoor te leveren.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van Bpm is uitgegaan van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen, bij betwisting de last draagt te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben gehad. [1]
4.4.
Nu belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen, rust op haar de bewijslast om de door haar bepleite lagere waarde aannemelijk te maken na de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur. Deze regel van bewijslastverdeling wijzigt niet door het niet tonen van de auto bij de DRZ. Van het ontbreken van een grondslag is dan geen sprake. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld krijgt de Inspecteur ook niet het voordeel van de twijfel.
Schending evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel
4.5.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur met het verzoek om de auto bij de DRZ te tonen het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel heeft geschonden. Er is geen beleid op grond waarvan DRZ belastingplichten oproept om de auto te tonen. De Inspecteur heeft ten onrechte het vormen van beleid uitbesteed aan een derde, DRZ, en de Inspecteur voldoet daarmee niet aan de eis van artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm om zelf beleid uit te vaardigen met betrekking tot een eventuele oproep om het voertuig te tonen op een aan te wijzen plaats en tijdstip.
4.6.
Daarnaast heeft de Inspecteur volgens belanghebbende het evenredigheidsbeginsel geschonden, omdat er geen enkele rechtvaardiging bestaat om belastingplichtigen te verplichten in Soesterberg met de auto te verschijnen.
4.7.
Hierover heeft de Rechtbank het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid met eiseres en de Inspecteur met verweerder):
“Zoals uit de in [Hof: onder 2.4] geciteerde brief blijkt, volgt de verplichting de auto te Soesterberg te tonen uit artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm in combinatie met artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm. Anders dan eiseres betoogt, is de Uitvoeringsregeling beleid van de Staatssecretaris en niet van DRZ. De oproep de auto te tonen is ook gedaan in opdracht van de inspecteur. De omstandigheid dat de auto bij DRZ moet worden getoond, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat een voertuig naar een externe locatie gebracht dient te worden en dat hier kosten voor gemaakt dienen te worden, brengt niet mee dat sprake is van strijd met het proportionaliteitsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft namelijk al eerder geoordeeld dat het toelaatbaar is dat de inspecteur bij of krachtens wettelijke regeling de bevoegdheid heeft de plaats en het tijdstip van een belastingcontrole te bepalen. [2] De rechtbank verwijst ter verdere onderbouwing van deze overweging naar de uitvoerige motivering die de Hoge Raad geeft in zijn arrest van 21 februari 2020. [3] De rechtbank voegt daaraan toe dat de verplichting om de auto te tonen op een door de inspecteur te bepalen datum en plaats in lijn is met artikel 49 van de AWR, waarin staat dat de door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op mondelinge, schriftelijke of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. In zoverre past de verplichting de auto te Soesterberg te tonen in zijn algemeenheid dus binnen het systeem van bet formele belastingrecht.
12. Daarnaast kan uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd en aangedragen niet worden afgeleid dat de nadelige gevolgen van de verplichting om de auto naar Soesterberg te brengen in dit specifieke geval onevenredig zijn in verhouding tot de met deze regeling te dienen doelen. Het niet voldoen aan de toonplicht heeft geen bewijsrechtelijke gevolgen. [4] Eiseres heeft de bewijslast voor waardeverminderende omstandigheden waarop zij een beroep doet en dat wordt niet anders door het niet voldoen aan de toonplicht. De eerste volzin in artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm geeft verweerder de bevoegdheid tot het stellen van de eis dat het voertuig op een door hem aan te wijzen plaats en tijdstip moet worden getoond. Verweerder was dus niet gehouden om de datum van de controle af te stemmen met eiseres, dus ook op grond hiervan is geen sprake van een onredelijk verzoek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet behoefde te reageren op het aanbod van eiseres om de auto op een andere locatie te tonen, omdat het een vrijblijvende uitnodiging was. (…)
13. Gelet op het voorgaande, faalt deze beroepsgrond.”
4.8.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen en het Hof maakt deze beslissing van de Rechtbank tot de zijne. Ook het betoog van belanghebbende dat met de toonplicht artikel 34 VWEU wordt geschonden, stuit hierop af.
4.9.
Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat belanghebbende haar ‘persoonlijke of bijzondere omstandigheden’ kenbaar heeft gemaakt, maar dat de Inspecteur noch de DRZ hierop heeft gereageerd.
4.10.
Het Hof wijst erop dat de Inspecteur in de kennisgeving naheffingsaanslag Bpm van 29 april 2019 heeft opgemerkt dat hij de verplichting om de auto te tonen weloverwogen heeft opgelegd en dat hij een deel van de door belanghebbende aangedragen argumenten niet valide acht. De valide argumenten heeft hij meegewogen bij zijn beslissing. Nadat deze reactie op de zitting van het Hof aan belanghebbende is voorgehouden, heeft belanghebbende niet nader kunnen duiden op welke punten de Inspecteur tot een andere belangenafweging had moeten komen. De stelling slaagt daarom niet.
Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met schade
4.11.
Ingevolge artikel 10, negende lid, derde volzin, van de Wet Bpm kunnen gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.
4.12.
Bij toepassing van de taxatiemethode geldt dat de taxateur als referentie voor het bepalen van een (bij benadering) reële waardedaling van het te registreren motorrijtuig ook gebruik kan maken van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor een referentievoertuig [5] . In dat geval is de in die koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt [6] .
4.13.
Wanneer de belastingplichtige voor zijn aangifte gebruik maakt van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst waarin “exrental” niet als variabele is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst niet relevant is. Het staat de belastingplichtige in dat geval niet vrij om - los van de gekozen koerslijst - een vermindering wegens “ex-rental” in aanmerking te nemen. Er moet immers van worden uitgegaan dat de variabelen die de koerslijst in aanmerking neemt, een samenhangend geheel vormen. [7]
4.14.
Bij het aanwenden van rechtsmiddelen op het punt van het vaststellen van de afschrijving van een gebruikt voertuig wordt de belastingplichtige gehouden aan de bij het doen van de aangifte aangeleverde en gebruikte gegevens. Dit vindt zijn rechtvaardiging in de overwegingen van de wetgever om een doelmatige en controleerbare wijze van heffen van Bpm te bewerkstelligen. Artikel 10, negende lid, derde volzin, van de Wet Bpm staat er evenwel niet aan in de weg om door het aanwenden van rechtsmiddelen te kiezen voor een andere in of bij de Wet voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan of een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de Bpm, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. Aldus uitgelegd gaat het bepaalde in artikel 10, negende lid, derde volzin, van de Wet Bpm niet verder dan de wetgever voor de gestelde doelen redelijkerwijs noodzakelijk kon achten. [8]
4.15.
Belanghebbende draagt ter ondersteuning van haar standpunt het taxatierapport aan. Zij stelt dat de Inspecteur zijn standpunt niet heeft gemotiveerd. Nu een motivering ontbreekt, laat staan dat sprake is van een gemotiveerde weerspreking, dient het taxatierapport gevolgd te worden.
4.16.
De Inspecteur stelt onder meer dat aan het taxatierapport geen waarde kan worden toegekend, omdat deze uitgaat van een onjuiste koerslijst. Hierdoor is belanghebbende bij de aangifte ten onrechte uitgegaan van een te hoge afschrijving.
4.17.
Anders dan belanghebbende betoogt, is de Inspecteur in de kennisgeving van de naheffingsaanslag summier en in de (voorgenomen) uitspraak op bezwaar uitgebreid ingegaan op het taxatierapport. In de kennisgeving geeft de Inspecteur aan dat de schade te hoog is vastgesteld en in de voorgenomen uitspraak op bezwaar stelt de Inspecteur onder meer dat de foto's van de taxateur van belanghebbende klein en onduidelijk (donker, reflectie) zijn en dat hierop vaak niet is vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van schade in tegenstelling tot normale gebruikssporen. De Inspecteur is ook ingegaan op de eerst na de aangifte door belanghebbende bepleite afwaardering wegens de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat sprake was van een ex-rental. Hij stelt dat de kwalificatie als ex-rental al in de koerslijsten is verdisconteerd en dat belanghebbende daarmee dus niet nogmaals als schade in het taxatierapport kan opnemen.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de taxateur van belanghebbende zijn taxatie heeft gebaseerd op een onjuiste koerslijst. De uit de koerslijst voortvloeiende handelsinkoopwaarde is gebaseerd op een auto die anderhalf jaar oud is, terwijl de onderhavige auto slechts een halfjaar oud is. De uit de koerslijst voortvloeiende handelsinkoopwaarde kan dan geen uitgangspunt vormen voor de taxatie, zodat belanghebbende met de taxatie de door haar verdedigde waarde niet aannemelijk maakt.
4.19.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de in hoger beroep ingebrachte koerslijst van XRAY als uitgangspunt voor de taxatie genomen kan worden.
4.20.
De Inspecteur bestrijdt dit en stelt onder meer dat geen sprake is van een ex-rental. Als al sprake zou zijn van een ex-rental en de koerslijst van XRAY als uitgangspunt wordt genomen, dan had de taxateur in zijn taxatie geen rekening mogen houden met “afleverkosten klaarmaken ex-huurauto”.
4.21.
Elke koerslijst heeft zijn specifieke kenmerken. Zo kent de koerslijst van XRAY een zogenoemde ex-rental afwaardering terwijl de koerslijst van Eurotaxglass’s deze afwaardering niet kent. Het Hof gaat ervan uit dat de variabelen die de koerslijst in aanmerking neemt, een samenhangend geheel vormen. Als de taxateur bij de toepassing van de taxatiemethode een koerslijst als uitgangspunt neemt, zal hij bij de taxatie rekening moeten houden met de variabelen uit die betreffende koerslijst. Het wisselen van het uitgangspunt van de taxatie door van koerslijst te wisselen zonder de gehele taxatie daarbij te herzien, is daarom niet mogelijk. Zo past de post “afleverkosten klaarmaken ex-huurauto” zonder nadere toelichting niet bij een taxatie met de koerslijst van XRAY waar rekening is gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een ex-rental. Belanghebbende heeft geen nieuwe taxatie overgelegd, alhoewel zij daartoe alle gelegenheid heeft gehad. In de bezwaarfase heeft zij immers al verwezen naar de XRAY koerslijst.
4.22.
Belanghebbende heeft dan ook met het door haar overgelegde taxatierapport de aangegeven waarde van de auto niet aannemelijk gemaakt.
4.23.
Nu belanghebbende ook overigens de door haar verdedigde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag gehandhaafd moet blijven.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
4.24.
Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het hogerberoepschrift (19 januari 2023) en deze uitspraak bedraagt twee jaar en ruim vijf maanden. De redelijke termijn voor de hogerberoepsfase van twee jaar is derhalve overschreden, zodat aan belanghebbende een schadevergoeding toekomt van € 500.
Slotsom
De uitspraak van Rechtbank wordt gehandhaafd. Gelet daarop is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Wel wordt een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht nu belanghebbende eerst in haar bericht van 30 mei 2025 heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [9]
5.2.
Het Hof ziet wel aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 907).
5.3.
Opmerking verdient dat voornoemd bedrag op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4 Wet Bpm uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
- verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond,
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade, vastgesteld op € 500,
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.F.C. Spek)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rechtsoverweging 2.3.3
2.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:317
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:317 en Hoge Raad 21 februari 2020,
5.Vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 4.3.2.
6.HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, rechtsoverweging 3.2.3.
7.HR 28 februari 2020, nr. 19/00619, ECLI:NL:HR:2020:331
8.Vgl. HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:422
9.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 e.v.