ECLI:NL:GHARL:2025:280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.327.388
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over het verwijderen en snoeien van bomen en heesters met betrekking tot erfgrenzen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die in dezelfde woonplaats wonen. De appellant en appellante hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een geschil over het verwijderen en snoeien van bomen en heesters aan de orde was. De kern van het geschil betreft de Oostenrijkse den en de fijnspar, waarvan de appellant in het verleden een bewijsopdracht heeft gekregen met betrekking tot verjaring. In een tussentijds arrest heeft het hof eindbeslissingen gegeven, maar de vordering tot verwijdering van de bomen bleef onbeslist.

In het vervolg van de procedure heeft de geïntimeerde zijn eis verminderd, waarbij hij niet langer de volledige verwijdering van de bomen vorderde, maar enkel de verwijdering van de overhang. Het hof heeft geoordeeld dat de eisvermindering toewijsbaar is, en dat de appellant geen belang meer heeft bij bewijslevering over verjaring. Het hof heeft verder geoordeeld dat andere bomen, zoals cypressen en hazelaars, ook gesnoeid of verwijderd moeten worden volgens de eerdere beslissingen van de rechtbank. De proceskosten zijn toegewezen aan de geïntimeerde, en het hof heeft de vordering van de appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis afgewezen. Het arrest is op 21 januari 2025 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.388
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 524374
arrest van 21 januari 2025
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. B. Wernik
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]

3. [geïntimeerde3]

4. [geïntimeerde4]

5. [geïntimeerde5]

die allen wonen in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna samen: [geïntimeerde1] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. J. van Zinderen

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 8 oktober 2024 [1] heeft [geïntimeerde1] een akte vermindering eis genomen en [appellant] een antwoordakte. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn achterburen. Zij hebben een geschil over het verwijderen en snoeien van bomen en heesters. Voor de leesbaarheid zal het hof de bomen en heesters blijven aanduiden aan de hand van de nummers van de rechtsoverwegingen uit het bestreden vonnis. [2]
2.2.
In het arrest van 8 oktober 2024 heeft het hof eindbeslissingen gegeven, behalve ten aanzien van de vordering tot verwijdering van de Oostenrijkse den (3.25) en de fijnspar (3.26). [appellant] heeft een bewijsopdracht gekregen in verband met zijn verjaringsverweer, om te bepalen of deze twee bomen moeten worden verwijderd.
2.3.
Bij akte vermindering eis heeft [geïntimeerde1] zijn eis verminderd, in die zin dat niet langer verwijdering van de Oostenrijkse den en de fijnspar wordt gevorderd (noch inkorting tot zeven meter), maar enkel nog verwijdering van alle overhang van deze bomen. [appellant] heeft bij antwoordakte de verminderde eis bestreden.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
[geïntimeerde1] heeft zijn eis verminderd, zodat het hof op de verminderde eis zal beslissen. Het hof stelt met partijen vast dat belang bij bewijslevering van verjaring door [appellant] is komen te vervallen nu de veroordeling van de rechtbank tot verwijdering van de Oostenrijkse den (3.25) en de fijnspar (3.26) door de eisvermindering van de baan is. Het snoeien van de Oostenrijkse den (3.25) zoals in het arrest van 8 oktober 2024 vermeld zal conform de eisvermindering worden toegewezen tot de verwijdering van overhang. De wet (art. 5:44 BW) voorziet in de verplichting tot het verwijderen van beplantingen die over de erfgrens heen hangen. Dat geldt dus ook ten aanzien van de fijnspar (3.26). De verminderde eis is toewijsbaar.
3.2.
Onder verwijzing naar het arrest van 8 oktober 2024 is het hof verder van oordeel dat de cypressen (3.16, 3.17 en 3.31) moeten worden verwijderd, de beuk (3.19) volgens het snoeiplan van de rechtbank moet worden gesnoeid, de overhangende takken van de larix (3.30) moeten worden verwijderd, de hazelaars (3.18), laurier (3.22) en heesters (3.27) op de door de rechtbank aangegeven wijze gesnoeid (gehouden) moeten worden, zij het tot maximaal drie meter boven de grond ofwel maximaal één meter boven de erfafscheiding, en dat de kardinaalsmuts/pruim (3.32) op de door de rechtbank aangegeven wijze gesnoeid (gehouden) moet worden. Het maximum van de dwangsom zal tot € 50.000,- worden beperkt.
3.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis overwegend in stand blijft en zal worden bekrachtigd, behoudens de beslissingen in r.o. 4.3, 4.5 en 4.8 die worden gewijzigd in een veroordeling van [appellant] tot snoeien en gesnoeid houden van de daarin genoemde hazelaars, laurier en heesters tot op maximaal drie meter vanaf de grond ofwel maximaal één meter boven de erfafscheiding, de beslissingen in r.o. 4.6 en 4.7 die worden gewijzigd in een veroordeling van [appellant] tot verwijdering van alle overhang van de Oostenrijkse den en van de fijnspar, en de beslissing in r.o. 4.15 in de zin dat het maximum van de dwangsom wordt gewijzigd in € 50.000,-. [appellant] heeft ook een (eerste) incident geopend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Omdat het hof vandaag eindarrest wijst in de hoofdzaak heeft [appellant] geen belang bij die vordering. Het hof zal de vordering in het eerste incident daarom afwijzen. In het tweede incident is de vordering van [appellant] tot schorsing van de dwangsommen afgewezen bij arrest van 26 maart 2024. [3]
3.4.
De conclusie luidt dat het hoger beroep faalt, behalve zoals hierna in de beslissing weergegeven. Omdat [appellant] in de hoofdzaak overwegend in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Nu niet alle bomen verwijderd hoeven worden zal het hof in het eerste incident de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. In het tweede incident is [appellant] in het ongelijk gesteld, zodat [appellant] in de kosten daarvan zal worden veroordeeld. Onder de kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover, die is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
4. De beslissing
Het hof:
in het eerste incident:
4.1.
wijst de vordering van [appellant] af,
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
4.3.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 12 april 2023, behalve de hierna genoemde beslissingen, die hierbij in zoverre worden vernietigd en beslist als volgt:
veroordeelt [appellant] om de in 3.18 genoemde hazelaars, de in 3.22 genoemde laurier, en de in 3.27 genoemde heesters te snoeien en gesnoeid te houden tot op maximaal drie meter vanaf de grond ofwel maximaal één meter boven de erfafscheiding (r.o. 4.3, 4.5, 4.8),
veroordeelt [appellant] om van de in 3.25 genoemde Oostenrijkse den en de in 3.26 genoemde fijnspar alle overhang te verwijderen (r.o. 4.6, 4.7),
stelt het maximum van de dwangsom op € 50.000,- (r.o. 4.15);
in de hoofdzaak en in het tweede incident:
4.4.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 4.856,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] (4 procespunten x appeltarief II)
4.5.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. Luijten, W.C. Haasnoot en G.R. den Dekker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.