ECLI:NL:RBMNE:2023:2067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
C/16/524374 / HA ZA 21-474
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over bomen en heesters met betrekking tot hinder en verwijdering

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil tussen twee partijen die achterburen van elkaar zijn. De eisende partijen, bestaande uit meerdere eisers, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde partijen, eveneens bestaande uit meerdere gedaagden, met betrekking tot bomen en heesters die zich op het perceel van de gedaagden bevinden. De eisers stellen dat deze bomen en heesters overlast veroorzaken, zoals takken die overhangen, vallende bladeren en naalden, en vermindering van lichtinval in hun tuinen. De eisers hebben een deskundige ingeschakeld om de situatie te beoordelen en hebben vorderingen ingesteld op basis van de artikelen 5:42 en 5:44 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de afstand van bomen tot de erfgrens en het recht om overhangende takken te verwijderen.

De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de bomen al lange tijd op hun plek staan, waardoor er sprake zou zijn van verjaring. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eisers grotendeels worden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen en heesters zich te dicht bij de erfgrens bevinden en dat er sprake is van onrechtmatige hinder. De gedaagden worden veroordeeld om de overhangende takken te verwijderen en om de bomen en heesters te snoeien, zodat de hinder voor de eisers wordt verminderd. Daarnaast worden de gedaagden veroordeeld tot het vergoeden van de kosten die de eisers hebben gemaakt voor de deskundige rapporten en de proceskosten. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/524374 / HA ZA 21-474
Vonnis van 12 april 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 2]
3.
[eiseres sub 3],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 3] ,
4.
[eiser sub 4],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 4] ,
5.
[eiseres sub 5],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 5] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. J. van Zinderen te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juni 2021 met 29 producties;
- de conclusie van antwoord met 11 producties;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. van 2 juni 2022 met 5 producties,
- de descente en mondelinge behandeling van 18 oktober 2022, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden,
- de pleitaantekeningen van [eiser sub 1] c.s.,
- de akte uitlatingen van [eiser sub 1] c.s. van 4 januari 2023 met 1 productie,
- de akte uitlating stukken van [gedaagde sub 1] c.s. van 4 januari 2023 met 2 producties,
- de akte van [gedaagde sub 1] c.s. van 15 februari 2023;
- de akte uitlatingen van [eiser sub 1] c.s. van 27 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het in deze over?

2.1.
Partijen zijn achterburen van elkaar. De achtertuin [gedaagde sub 1] c.s. grenst aan de achtertuinen van [eiser sub 1] c.s. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn sinds 2 juli 2007 eigenaar van de woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] . [eiseres sub 3] is sinds 25 september 2018 eigenaar van de woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 2] . [eiser sub 4] en [eiseres sub 5] zijn sinds 29 oktober 2007 eigenaar van de woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 3] . [gedaagde sub 1] c.s. is sinds 2002 eigenaar van de woning aan de [straat 2] [nummeraanduiding 4] .
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft bomen en heesters in zijn tuin, die zich nabij en deels boven de percelen van [eiser sub 1] c.s. bevinden. [eiser sub 1] c.s. stelt overlast te ervaren van deze bomen en heesters. Er hangen namelijk takken over, er vallen naalden, takken en bladeren van deze bomen en heesters in de tuinen van [eiser sub 1] c.s. en er is sprake van verminderd lichtinval in de tuinen van [eiser sub 1] c.s. Bovendien staan volgens [eiser sub 1] c.s. een aantal bomen en heesters te dicht bij de erfgrens.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft een deskundige van [onderneming 1] opdracht gegeven om de bomen en heesters in de tuin van [gedaagde sub 1] c.s. en nabij de erfgrens te inventariseren, de kwaliteit ervan te beoordelen, te bepalen wat er van alle overhang maximaal kan worden gesnoeid en vast te stellen hoeveel zonlicht de bomen en heesters wegnemen. De deskundige heeft naar aanleiding hiervan voor alle drie de percelen een rapport opgesteld.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat hij op grond van artikel 5:44 BW gerechtigd is om alle overhangende takken van bomen en heesters van [gedaagde sub 1] c.s. te verwijderen voor zover deze boven hun perceel hangen en [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot vergoeding van de kosten die [eiser sub 1] c.s. zal hebben als hij zelf de overhang verwijdert. Daarnaast heeft [eiser sub 1] c.s. per boom en per heester een vordering tot verwijdering dan wel tot snoeien ingesteld. Verder vordert [eiser sub 1] c.s. om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden om binnen 50 centimeter van de erfgrens heesters aan te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding of binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bomen te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding. Tot slot vordert [eiser sub 1] c.s. betaling door [gedaagde sub 1] c.s. van de opgestelde rapporten, de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat acht van de negen bomen er 20 jaar of langer staan, waardoor sprake is van verjaring. Daarnaast voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat [eiser sub 1] c.s. er nadrukkelijk voor heeft gekozen om in een lommerrijke omgeving te wonen en te grenzen aan de tuin van [gedaagde sub 1] c.s., namelijk het oorspronkelijke [.] , met een groen en monumentaal karakter. Enige hinder heeft hij daarom te dulden. Verder betwist [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiser sub 1] c.s. last heeft van zonlichtvermindering. Ook [gedaagde sub 1] c.s. heeft een rapport laten opstellen door een deskundige, namelijk door [onderneming 2] .
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. concludeert – samengevat – tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
2.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. grotendeels worden toegewezen. De rechtbank ligt dit hierna toe.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die in deze zaak voorligt is of de bomen en heesters op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. verwijderd dan wel gesnoeid moeten worden, op grond van artikel 5:42 BW of artikel 5:37 BW. Ook speelt de vraag of sprake is van verjaring van de vordering van [eiser sub 1] c.s. tot verwijdering.
Het meest verstrekkende verweer: verjaring
3.2.
Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde sub 1] c.s. voert, is dat sprake is van verjaring bij acht van de negen bomen. [eiser sub 1] c.s. zou daarom geen verwijdering van deze bomen meer kunnen vorderen.
3.3.
Op grond van artikel 3:314 jo. 3:306 BW verjaart de vordering tot verwijdering van een boom die binnen de in artikel 5:42 BW genoemde afstand van de erfgrens zijn geplant, na verloop van 20 jaren. Deze verjaringstermijn begint vanaf de dag waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand kan worden gevorderd. Dit is de dag na het moment waarop sprake was van onrechtmatige hinder. Dat is in dit geval dus pas vanaf het moment waarop de bomen boven de erfafscheiding uit kwamen.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat acht van de negen bomen al 20 jaar of langer op dezelfde plek staan en verwijst hiervoor als onderbouwing naar het rapport van [onderneming 2] . Dit gaat niet op; uit dit rapport blijkt slechts de leeftijd van de bomen. en niet dat deze bomen al 20 jaar op deze plek staan. Ook voor het geval dat wel zou blijken dat de bomen al 20 jaar of langer op deze plek staan, dan geldt dat, gelet op bovenstaand toetsingskader, voor de vraag of sprake is van verjaring van belang is of de bomen reeds 20 jaar boven de schutting uitkomen en sprake is van onrechtmatige hinder. Dit heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het bewijsaanbod dat [gedaagde sub 1] c.s. in de akte van 4 januari 2023 heeft gedaan, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. bewijs aanbiedt van de stelling dat alle bomen er al veel langer staan dan 20 jaar (op de conifeer na), is niet relevant voor de vraag of de bomen al 20 jaar boven de erfafscheiding uitkomen en er dus sprake is van een onrechtmatige situatie. Dat sprake is van verjaring, is door [gedaagde sub 1] c.s. dan ook onvoldoende onderbouwd.
Toetsingskader
3.5.
In beginsel staat het de eigenaar van een perceel vrij om dit in te richten zoals hij wil, mits dat niet in strijd is met de rechten van anderen en wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht. Dit kan echter begrensd worden door artikel 5:42 BW en artikel 5:37 BW.
3.6.
Ingevolge artikel 5:42 lid 1 BW is het niet geoorloofd om binnen de in artikel 5:42 lid 2 BW bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. Artikel 5:42 lid 2 BW bepaalt dat de in artikel 5:42 lid 1 BW bedoelde afstand voor bomen twee meter en voor heesters en heggen een halve meter bedraagt, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten. Het is gebleken dat in de Gemeente [gemeente] slechts een verordening geldt voor gemeentelijke bomen, waarbij de afstand voor die bomen is verkleind. In het onderhavige geval is er dus geen verordening waardoor een kleinere afstand is toegelaten. Ook een plaatselijke gewoonte die een kleinere afstand toelaat, is in dit geval niet gebleken.
3.7.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een andere wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals - onder meer - door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Voorts dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Bij de vaststelling of sprake is van onrechtmatige hinder gaat het om objectieve gegevens en niet om wat in de subjectieve beleving van de betrokkenen als hinder kan worden ervaren.
3.8.
In het algemeen stelt de rechtbank voorop dat de situatie hier zo is dat er op het grote perceel van [gedaagde sub 1] c.s. veel verschillende bomen en heesters staan, die voor een groot gedeelte door elkaar heen gegroeid zijn. De bomen zijn allemaal erg hoog, de hoogste maar liefst 17 meter. Er is als het ware een grote, enorm hoge groene wal van bomen en heesters tussen de percelen van [eiser sub 1] c.s. en het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. ontstaan. Deze bomen en heesters zijn allemaal gesitueerd vlak nabij de erfgrens met [eiser sub 1] c.s. Dit terwijl [gedaagde sub 1] c.s. een groot perceel heeft, waarbij in de nabijheid van zijn woning vrijwel geen bomen staan. In de nabijheid van zijn huis heeft hij een flink zwembad met een hoge coniferenhaag en nog daarachter bevindt zich deze enorm hoge groene wal. Dit alles op grote afstand van de woning van [gedaagde sub 1] c.s. en pal op de woningen van [eiser sub 1] c.s. De situatie bij [eiser sub 1] c.s. is anders. Die percelen zijn in vergelijking met die van [gedaagde sub 1] c.s. aanzienlijk kleiner en de woningen bevinden zich veel korter op de groene wal. De vele hoge bomen belemmeren de lichtinval in grote mate. [gedaagde sub 1] c.s. weigert de bomen en heesters aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. te snoeien, zodat [eiser sub 1] c.s. hier minder overlast van ervaart. Wel heeft [gedaagde sub 1] c.s. de bomen en heesters aan zijn eigen zijde (de zijde waar hij zelf op kijkt) gesnoeid. Het is partijen ook niet gelukt om tot afspraken te komen.
3.9.
De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat [gedaagde sub 1] c.s. gezien de hiervoor geschetste situatie, niet bereid is tot het nemen van maatregelen om de overlast voor zijn achterburen te verminderen, terwijl hij deze maatregelen wel neemt op zijn eigen perceel om te voorkomen dat hij zelf last krijgt van (de) bomen. Dat geeft de rechtbank ook weinig vertrouwen dat [gedaagde sub 1] c.s. de bomen zodanig zal snoeien dat voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van [eiser sub 1] c.s.
3.10.
Na de descente en mondelinge behandeling op 18 oktober 2022 hebben partijen met hun deskundigen de gelegenheid gehad om een beheersplan op te stellen. Bij akte van 4 januari 2023 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een “Concept beheerafspraken houtsingel [straat 2] [nummeraanduiding 4] , [plaats] ” overgelegd. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is er overeenstemming over dit plan, maar dit wordt door [eiser sub 1] c.s. betwist. Bij gebrek aan gebleken overeenstemming over dit plan, laat de rechtbank dit stuk buiten beschouwing.
3.11.
In het navolgende gaat de rechtbank in op de verschillende bomen en heesters bij de afzonderlijke percelen van [eiser sub 1] c.s.
3.12.
Ten aanzien van alle bomen en heesters geldt dat, als deze gesnoeid of verwijderd moeten worden, dit in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving dient te geschieden.
Ten aanzien van de bomen op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 1]
3.13.
In het rapport van [onderneming 1] is met onderstaande plattegrond de situatie bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 1] in kaart gebracht. De rechtbank verwijst hierna waar nodig naar deze plattegrond.
3.14.
[eiser sub 1] c.s. vordert voor wat betreft [straat 1] nr. [nummeraanduiding 1] om:
a. a) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 1 te snoeien en gesnoeid te houden;
b) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 2 en Boom 3 te verwijderen;
c) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 4, de Laurierstruik bij de schuur en de hazelaars te verwijderen, althans deze zo te snoeien en gesnoeid te houden dat deze niet meer boven de erfafscheiding uitkomen.
3.15.
Tijdens de descente is gebleken dat de laurierstruik bij de schuur (rechts op bovenstaande plattegrond) is omgevallen. [eiser sub 1] c.s. heeft daarom geen belang meer bij deze vordering. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
3.16.
De cypres, aangeduid als
3. Cypresop bovenstaande plattegrond, staat te dicht bij de erfgrens. Deze staat zelfs nagenoeg op de erfgrens. Daarmee bevindt deze boom zich in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. Bovendien is deze boom gevaarzettend. De boom is in het verleden verankerd doordat deze met een touw is vastgebonden aan een naastgelegen boom. Deze 10 meter hoge cypres is echter verder gaan omkiepen, waardoor deze recentelijk opnieuw is verankerd. Het touw van de eerste verankering is nog zichtbaar in de boom, waardoor stambreuk dreigt. De cypres groeit schuin in de richting van de woning van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , waardoor deze boom voor het grootste gedeelte boven hun perceel hangt. Er is een overhang van ongeveer 3 tot 4 meter. Dat is onrechtmatig. Deze boom moet dus worden verwijderd door [gedaagde sub 1] c.s.
3.17.
De cypres, aangeduid als
2. Cypresop bovenstaande plattegrond, staat eveneens te dicht bij de erfgrens. Deze boom van circa 7 meter hoog met een overhang van ongeveer 1 meter bevindt zich dus in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW en moet daarom door [gedaagde sub 1] c.s. worden verwijderd.
3.18.
De hazelaars, die zijn aangeduid als
Hazelaarsop bovenstaande plattegrond en die zich bevinden tussen de twee cypressen, zijn te beschouwen als heesters en dienen dus meer dan 50 cm van de erfgrens verwijderd te zijn. Dat is hier het geval. De hazelaars staan dus niet in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. Er is echter wel sprake van onrechtmatige hinder. De heesters nemen namelijk veel zon weg voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Dit is te zien op de overgelegde foto’s en blijkt uit het rapport van [onderneming 1] . Ook heeft de rechtbank dit geconstateerd tijdens de descente. [gedaagde sub 1] c.s. moet deze heesters daarom snoeien en gesnoeid houden tot de hoogte van de erfafscheiding.
3.19.
De beuk, aangeduid als
1. Beukop bovenstaande plattegrond, bevindt zich niet in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. Deze boom van ongeveer 16 tot 18 meter hoeft op grond van dat artikel dus niet verwijderd te worden. Wel is er sprake van onrechtmatige hinder voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Er is namelijk sprake van een overhang van inmiddels ongeveer 6 meter. Uit het rapport van [onderneming 2] is gebleken dat de kroon van de beuk aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. eerder wel in de breedte is ingenomen. De overhang die er bij [eiser sub 1] c.s. is, heeft [gedaagde sub 1] c.s. zelf dus niet. Gezien de overhang en de hinder die dit veroorzaakt, zal de boom door [gedaagde sub 1] c.s. gesnoeid moeten worden.
3.20.
In de akte van 4 januari 2023 van [eiser sub 1] c.s. blijkt dat de vordering door [eiser sub 1] c.s. als volgt wordt beperkt:
Alle overhangende takken tot aan de top van de beuk dienen te worden gesnoeid voor zover zij verder dan 1 meter over de erfgrens hangen met uitzondering van de dikkere tak die over het schuurtje van perceelnummer [nummeraanduiding 2] groeit (de polsdikke tak);
50% van alle overhangende takken (m.u.v. van de polsdikke tak) dient uiterlijk op 1 maart 2023 te zijn gesnoeid;
De Polsdikke Tak dient uiterlijk op 1 maart 2023 als “tak van tak” maximaal te worden ingenomen, zoals een deskundige boomverzorger dit zal begrijpen en verantwoord kan uitvoeren;
Voor 1 maart 2025 dienen alle resterende overhangende takken te zijn verwijderd, voor zover zij verder dan 1 meter voorbij de erfgrens hangen;
Voor 1 maart 2025 dient de polsdikke tak te zijn gesnoeid op zo’n wijze dat die niet meer dan een meter overhangt;
Na 1 maart 2025 wordt alle overhang iedere 3 jaar (dus uiterlijk voor 1 maart 2028, enzovoort) gesnoeid, zodat telkens na de snoei niet meer dan 1 meter overhang voorbij de erfgrens resteert.
3.21.
Tijdens de descente is duidelijk geworden dat de snoei van de beuk in fases moet gebeuren. Met bovenstaande vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt hieraan tegemoet gekomen. De vordering komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. Met bovenstaand gefaseerd plan wordt de beuk op een voor de boom verantwoorde wijze gesnoeid, maar wordt hiermee wel de hinder voor [eiser sub 1] c.s. (grotendeels) weggenomen. Bovendien is het voor de rechtbank onbegrijpelijk waarom de beuk wel aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. in de breedte ingenomen zou kunnen worden en niet aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. Met bovenstaande wijze van snoeien wordt daarnaast tegemoet gekomen aan de wens van [gedaagde sub 1] c.s. om de boom niet in de hoogte in te nemen en de “armdikke” takken niet te verwijderen. De rechtbank gaat daarom mee in dit snoeiplan van [eiser sub 1] c.s., met dien verstande dat de data worden aangepast. De rechtbank komt daarom op het volgende snoeiplan:
Alle overhangende takken tot aan de top van de beuk dienen te worden gesnoeid voor zover zij verder dan 1 meter over de erfgrens hangen met uitzondering van de dikkere tak die over het schuurtje van perceelnummer [nummeraanduiding 2] groeit (de polsdikke tak);
50% van alle overhangende takken (m.u.v. van de polsdikke tak) dient uiterlijk op 1 juli 2023 te zijn gesnoeid;
De Polsdikke Tak dient uiterlijk op 1 juli 2023 als “tak van tak” maximaal te worden ingenomen, zoals een deskundige boomverzorger dit zal begrijpen en verantwoord kan uitvoeren;
Voor 1 juli 2025 dienen alle resterende overhangende takken te zijn verwijderd, voor zover zij verder dan 1 meter voorbij de erfgrens hangen;
Voor 1 juli 2025 dient de polsdikke tak te zijn gesnoeid op zo’n wijze dat die niet meer dan een meter overhangt;
Na 1 juli 2025 wordt alle overhang iedere 3 jaar (dus uiterlijk voor 1 juli 2028, enzovoort) gesnoeid, zodat telkens na de snoei niet meer dan 1 meter overhang voorbij de erfgrens resteert.
3.22.
De laurier, aangeduid als
4. Laurierstruik,staat volgens het deskundigenrapport van [onderneming 1] op ongeveer 70 centimeter vanaf de erfgrens en is 3 meter hoog. De heester bevindt zich dus niet binnen de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. Wel ervaren [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hinder van deze struik. Tijdens de descente is tussen de deskundigen besproken dat deze struik teruggesnoeid kan worden. De rechtbank oordeelt dan ook dat deze laurier tot de hoogte van de erfafscheiding door [gedaagde sub 1] c.s. teruggesnoeid moet worden en dat deze ook op die manier gesnoeid moet blijven.
Ten aanzien van de bomen op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 2]
3.23.
In het rapport van [onderneming 1] is met onderstaande plattegrond de situatie bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 2] in kaart gebracht. De rechtbank verwijst hierna waar nodig naar deze plattegrond.
3.24.
[eiser sub 1] c.s. vordert voor wat betreft [straat 1] nr. [nummeraanduiding 2] om:
d) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 1 en Boom 2 geheel te verwijderen, en als dat niet kan worden toegewezen, om alle overhang van deze bomen te verwijderen en deze bomen in te korten tot een hoogte van maximaal 7 meter en ook tot die hoogte gesnoeid te houden;
e) Alle heesters binnen 50 cm van de erfgrens te verwijderen, althans deze zo te snoeien en gesnoeid te houden dat deze niet meer boven de erfafscheiding uitkomen.
3.25.
De Oostenrijkse den, aangeduid als
2. Oostenrijkse denop bovenstaande plattegrond, staat binnen de verboden zone als bedoeld in artikel 5:42 lid 1 BW, omdat deze op ongeveer 1 meter van de erfgrens staat. Bovendien veroorzaakt deze boom van ongeveer 17 meter hoog onrechtmatige hinder voor [eiseres sub 3] . Onder meer doordat er sprake is van een overhang van ongeveer 4 meter en doordat de boom veel naalden laat vallen, die voor een groot gedeelte in de tuin en in de dakgoot van [eiseres sub 3] terechtkomen. Deze boom moet daarom door [gedaagde sub 1] c.s. worden verwijderd.
3.26.
De ongeveer 14 meter hoge fijnspar, die als
1. Fijnsparop bovenstaande plattegrond is aangeduid, staat op ongeveer 70 centimeter van de erfgrens. Het is een lange kale stam waarbij alleen bovenin de boom een naaldbezetting aanwezig is. De fijnspar staat binnen de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. [gedaagde sub 1] c.s. moet daarom ook deze boom verwijderen.
3.27.
Tussen de fijnspar en de Oostenrijkse den bevinden zich ook nog enkele heesters, die niet zijn aangeduid op bovenstaande plattegrond. De rechtbank heeft de aanwezigheid daarvan wel geconstateerd tijdens de descente en deze zijn ook onderdeel van de vordering van [eiser sub 1] c.s. Het betreffen twee hulsten, één laurierstruik en één hazelaar. Deze heesters zijn overwoekerd en tot grote hoogte geheel dichtgegroeid. Er is geen sprake meer van licht en lucht voor [eiseres sub 3] . Dit veroorzaakt daarom onrechtmatige hinder. [gedaagde sub 1] c.s. moet deze heesters daarom snoeien en gesnoeid houden tot de hoogte van de erfafscheiding.
Ten aanzien van de bomen op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 3]
3.28.
In het rapport van [onderneming 1] is met onderstaande plattegrond de situatie bij [straat 1] nr. [nummeraanduiding 3] in kaart gebracht. De rechtbank verwijst hierna waar nodig naar deze plattegrond.
3.29.
[eiser sub 1] c.s. vordert voor wat betreft [straat 1] nr. [nummeraanduiding 3] :
f) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 1 en Boom 2 te verwijderen;
g) Conform het rapport van [onderneming 1] Boom 2 (mits deze niet geheel hoeft te worden verwijderd) en Boom 3 af te zetten tot een hoogte van maximaal 7 meter en deze tweejaarlijks terug te snoeien tot die hoogte.
h) Conform het rapport van [onderneming 1] alle overhang te verwijderen en verwijderd te houden.
3.30.
De larix, aangeduid als
3. Larixop bovenstaande plattegrond, bevindt zich niet in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW en veroorzaakt in beginsel geen onrechtmatige hinder. Er is daarom geen aanleiding om de boom in te nemen tot een hoogte van maximaal 7 meter en deze tweejaarlijks terug te snoeien tot die hoogte. Wel heeft de boom overhangende takken. Het betreft hier een overhang van ongeveer twee meter. Omdat [eiser sub 4] en [eiseres sub 5] niet zelf de overhangende takken (eenvoudig) kan verwijderen, gezien de hoogte van deze boom, veroordeelt de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. om deze overhangende takken op grond van artikel 5:44 lid 1 BW te verwijderen.
3.31.
De cypres, aangeduid als
2. Cypresop bovenstaande plattegrond, bevindt zich in de verboden zone in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW. Daarnaast veroorzaakt deze boom onrechtmatige hinder. Voor alle drie de percelen neemt deze boom namelijk veel zonlicht weg. Dat is onrechtmatig. [gedaagde sub 1] c.s. wordt daarom veroordeeld om deze boom te verwijderen.
3.32.
De deskundigen zijn het niet eens over de kwalificatie van de als
1. Kardinaalsnsmutsop bovenstaande plattegrond aangeduide boom/heester. De deskundige van [onderneming 1] vindt het een kardinaalsmuts en de deskundige van [onderneming 2] vindt het een pruim. Ongeacht hoe de boom/heester gekwalificeerd moet worden, bestaat er tussen partijen overeenstemming over de snoei van de kardinaalsmuts/pruim. Tijdens de descente hebben de deskundigen besproken dat deze boom/heester gesnoeid kan worden. De rechtbank oordeelt dan ook dat de volledige overhang op het perceel van [eiser sub 4] en [eiseres sub 5] verwijderd moet worden. Ook moet de horizontaal groeiende tak van een naburige taxus, die door de betreffende boom/heester groeit, door [gedaagde sub 1] c.s. worden verwijderd.
Conclusie
3.33.
Hiervoor is reeds bepaald welke bomen en welke heesters verwijderd danwel gesnoeid moeten worden en op welke wijze. Daarnaast verklaart de rechtbank voor recht dat [eiser sub 1] c.s. op grond van artikel 5:44 BW gerechtigd is om alle overhangende takken van bomen en heesters van [gedaagde sub 1] c.s. te verwijderen voor zover deze boven hun perceel hangen. De rechtbank veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot vergoeding van de kosten die [eiser sub 1] c.s. zal hebben als hij zelf op grond van artikel 5:44 BW alle overhang verwijdert.
3.34.
Verder verbiedt de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. om binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens heesters aan te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding of binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bomen te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding.
3.35.
[gedaagde sub 1] c.s. dient binnen 8 weken na dit vonnis te voldoen aan hetgeen hij toe is veroordeeld, tenzij hiervoor anders is bepaald. Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd. Daarom wijst de rechtbank het gevorderde toe, dat wil zeggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 ineens wanneer daaraan niet wordt voldaan en € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,00.
Vergoeding rapporten
3.36.
Tot slot vordert [eiser sub 1] c.s. om [gedaagde sub 1] c.s. te veroordeling tot vergoeding van de kosten voor de opgestelde rapporten van € 526,35. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. moeten worden afgewezen en daarmee ook de kosten voor de rapporten.
3.37.
De rechtbank oordeelt dat ook deze vordering van [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk wordt toegewezen, omdat dit onvoldoende is betwist door [gedaagde sub 1] c.s. De hoogte van de kosten komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
Proceskosten
3.38.
[gedaagde sub 1] c.s. is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. als volgt vastgesteld:
- kosten dagvaarding € 105,53
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat € 1.495,00 (2,5 punten x € 598,00)
--------------------
Totaal € 1.909,53
3.39.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, omdat dit door [gedaagde sub 1] c.s. niet is betwist.
3.40.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.16 genoemde cypres te verwijderen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.17 genoemde cypres te verwijderen,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.18 genoemde hazelaars te snoeien en gesnoeid te houden zodat deze niet boven de erfafscheiding uitkomt,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de 3.19 genoemde beuk te snoeien en gesnoeid te houden op de wijze zoals in 3.21 staat aangegeven,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.22 genoemde laurier te snoeien en gesnoeid te houden zodat deze niet boven de erfafscheiding uitkomt,
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.25 genoemde Oostenrijkse den te verwijderen,
4.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.26 genoemde fijnspar te verwijderen,
4.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.27 genoemde heesters te snoeien en gesnoeid te houden zodat deze niet boven de erfafscheiding uitkomen,
4.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de overhangende takken van de in 3.30 genoemde larix te verwijderen,
4.10.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.31 genoemde cypres te verwijderen,
4.11.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om de in 3.32 genoemde kardinaalsmuts/pruim te snoeien en gesnoeid te houden op de wijze zoals in 3.32 staat aangegeven,
4.12.
verklaart voor recht dat [eiser sub 1] c.s. op grond van artikel 5:44 BW gerechtigd is om alle overhangende takken van bomen en heesters van [gedaagde sub 1] c.s. te verwijderen voor zover deze boven hun perceel hangen,
4.13.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot vergoeding van de kosten die [eiser sub 1] c.s. zal hebben als hij zelf op grond van artikel 5:44 BW alle overhang verwijdert;
4.14.
verbiedt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen een afstand van 50 centimeter van de erfgrens heesters aan te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding of binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bomen te planten die hoger zijn dan de erfafscheiding,
4.15.
veroordeeld [gedaagde sub 1] c.s. om binnen 8 weken na dit vonnis te voldoen aan hetgeen hij toe is veroordeeld, tenzij anders is bepaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 ineens wanneer daaraan niet wordt voldaan en € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,00,
4.16.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot vergoeding van de kosten voor de opgestelde rapporten van € 526,35,
4.17.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 1.909,53, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.18.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.19.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.20.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.
type: WM (5442)