ECLI:NL:GHARL:2024:7350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
23/2419
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 4 te [woonplaats], vastgesteld op € 587.000 per waardepeildatum 1 januari 2020, en de heffingsambtenaar van de gemeente Laren had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft belanghebbende zijn grieven beperkt tot de vraag of de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en of de rechtbank de vergoeding voor immateriële schade correct heeft vastgesteld.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 heeft belanghebbende zijn grieven verder toegelicht, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de stelling dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de afnemende meeropbrengsten van de inhoud van een woondeel, verworpen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar met een waardematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld.

Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank de redelijke termijn had overschreden en dat de vergoeding voor immateriële schade van € 50 niet billijk was. Het Hof heeft de vergoeding vastgesteld op € 500, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad. Ook heeft het Hof bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van belanghebbende moet vergoeden, omdat het financieel belang in deze procedure meer dan € 15 bedroeg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, behalve de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2419
uitspraakdatum: 26 november 2024.
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2023, nummer UTR 22/644, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Laren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 4 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 587.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning met de volgende objectkenmerken:
Type woning
hoekwoning rietgedekt
Bouwjaar
1960
Inhoud
238 m3
Kavel
450 m2
Overig
Carport,
Zomerhuisje
2.2.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 50. De Rechtbank heeft geen vergoeding van proceskosten of het griffierecht toegekend.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn algemeen geformuleerde grieven in zijn hogerberoepschrift en de nadere stukken uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen en het geschil beperkt tot de navolgende punten, te weten:
  • of de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld, en
  • of de Rechtbank de vergoeding voor immateriële schade tot een juist bedrag heeft vastgesteld en een vergoeding voor proceskosten en griffierecht had moeten toekennen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend en staat de beschikte waarde voor.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De waarde als bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’. [1]
4.2.
Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaken gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarden niet te hoog zijn. [2] Bij beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar ook de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt. [3]
4.3.
Indien belanghebbende beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaken leiden, zoals vervuiling of veroudering, is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt de belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [4]
4.4.
Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter – desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht – zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen. Dat betekent niet meer dan dat de rechter de waarde van de onroerende zaak alleen op een door hem gekozen grondslag mag vaststellen indien de heffingsambtenaar niet het van hem te verlangen bewijs heeft geleverd en, zo de belanghebbende een lagere waarde heeft bepleit, ook hij zijn daartoe aangevoerde stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. [5]
4.5.
Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een waardematrix opgesteld, waarin de woning wordt vergeleken met woningen aan de [adres2] 14, [adres3] 17, [adres4] 12b, [adres5] 14 en [adres6] 13. In de matrix is het volgende opgenomen:
Straat
[adres1]
4
[adres2]
14
[adres3] 17
[adres4]
12b
[adres5] 14
[adres6] 13
Type
Bouwjaar
1960
1919
1960
1959
1919
1910
Wooninhoud (m3)
238
195
352
364
316
370
Eenheidsprijs (€)
1.221
1.892
1.183
1.005
1.129
1.114
Waarde woondeel (€)
290.598
368,940
416.416
365.82
356.764
412.18
Dakkapel (€)
3
3
3
3
3
3
3
3
Garage (€)
8.2
Kelder (€)
3.08
Carport (€)
1.6
Zomerhuis (€)
9
Hobbyruimte (€)
27.93
Aanbouw (€)
61.92
49.68
20.24
15.64
Overkapping (€)
320
Berging\schuur (€)
1.98
1.98
2.88
1.62
Kavelopper
Vlak (m2)
450
170
441
200
284
179
Grondprijs (€)
636
649
639
735
629
794
Kavelwaarde (€)
286.2
110.33
281.799
147
178.636
142.126
Waarde woz (€)
587
li-kw-oh-
ui-do-vo
3-3-3
3-3-3
3-3-3
3-3-3
3-4-3
3-3-4
3-3-3
3-3-3
3-4-3
3-3-4
Verkoop
Datum
1-10-2019
4-11-2019
15-1-2020
30-9-2019
5-3-2020
Verkoopprijs (€)
510
774
520
625
569.5
Waarde (€)
510
771
520
634
561
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning per de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. De in de matrix genoemde referentieobjecten zijn goed bruikbaar omdat deze zijn gelegen in de omgeving van de woning, binnen één jaar voor of na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type en gebruiksoppervlakte betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen tussen de in de matrix opgenomen objecten.
4.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar bij de herleiding van de waarde van de woning uit de waarde van de referentieobjecten aan de bijgebouwen van de referentieobjecten een te lage waarde heeft toegekend hetgeen resulteert in een te hoge eenheidsprijs voor de referentieobjecten. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze stelling om deze stelling onvoldoende concreet is onderbouwd.
4.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde onvoldoende rekening heeft gehouden met de afnemende meeropbrengsten van de inhoud van een woondeel. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt. Met uitzondering van de [adres2] 17 hebben alle referentieobjecten een grotere wooninhoud dan de woning terwijl de eenheidsprijs van de woning (€ 1.221) hoger is dan de hoogste eenheidsprijs van bedoelde referentieobjecten (€ 1.183). Nu de [adres2] 17 bij een kleinere wooninhoud een hogere eenheidsprijs (€ 1.892) heeft dan de woning, kan niet met vrucht worden gesteld dat de heffingsambtenaar geen rekening heeft gehouden met afnemende meeropbrengsten van de inhoud van een woondeel.
4.9.
Steun voor het oordeel dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, vindt het Hof in de aanzienlijk hogere waarde die de heffingambtenaar heeft vastgesteld voor het jaar 2022, te weten € 705.000. Nu het Hof aannemelijk acht dat deze waarde niet te hoog is vastgesteld (zie de uitspraak van heden met nummer BK-ARN 23/2418) acht het Hof aannemelijk dat de waarde voor onderhavig jaar eveneens niet te hoog is vastgesteld.
Overschrijding redelijke termijn
4.10.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden en dat, alles afwegend, een vergoeding voor immateriële schade van € 50 billijk is.
4.11.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 9 januari 2024 bij de huidige stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad geen ruimte gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat voor de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding niet van belang is in welke mate de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden en dat een tarief dient te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. [6] Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bij een overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. [7] Wel kan een uitzondering worden gemaakt voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Dat is aan de orde als het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen en de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15. [8] Het Hof zal in deze zaak in gelijke zin oordelen.
4.12.
Het financieel belang in onderhavige procedure beloopt meer dan € 15, zodat op basis van de heersende jurisprudentie van de Hoge Raad geen aanleiding bestaat om vanwege die reden geen spanning en frustratie aan te nemen. In onderhavige procedure zijn evenmin andere bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken om aan te nemen dat spanning en frustratie ontbreken.
4.13.
Op grond van het voorgaande volgt het Hof de Rechtbank niet in haar oordeel dat de vergoeding voor immateriële schade in deze zaak op € 50 moet worden gesteld. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
4.14.
Het Hof zal, omdat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden, de vergoeding voor immateriële schade vaststellen overeenkomstig het door de Hoge Raad bepaalde tarief van € 500. Dit bedrag dient, conform de verdeling van de Rechtbank, vergoed te worden door de heffingsambtenaar.
Griffierecht rechtbank
4.15.
In het arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het griffierecht niet aan de belanghebbende moet worden vergoed in gevallen waarin het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend. Dit geldt niet voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van dit arrest is overschreden. In dat geval is er aanleiding om het griffierecht aan de belanghebbende te laten vergoeden. Nu (i) belanghebbende voorafgaand aan dit arrest van 31 mei 2024 om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep en hoger beroep tezamen) op 31 mei 2024 is overschreden, zal het Hof eveneens bepalen dat het door belanghebbende in de beroeps- en hogerberoepsfase betaalde griffierecht dient te worden vergoed door de heffingsambtenaar.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting, schriftelijke inlichtingen)  wegingsfactor 0,25  € 875) en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 875), ofwel in totaal op € 875.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoed van € 186.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van immateriële schade, het griffierecht en de proceskosten,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875, en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 50 in verband met het beroep bij de rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
De griffier, De raadsheer,
J.W.J. de Kort J.M.W. van de Sande
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22.885, nr. 3, blz. 44.
2.Vgl. Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2.
3.Hoge Raad 3 maart 2023, nr. 22/02928, ECLI:NL:HR:2023:332, r.o. 3.2.
4.Vgl. Hoge Raad 10 juni 2011, nr. 10/02708, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, r.o. 3.2.4, Hoge Raad 10 juli 2015, nr. 14/05141, ECLI:NL:HR:2015:1776, r.o. 2.4, en Hoge Raad 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3.
5.Vgl. Hoge Raad 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.2.
6.Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:245, r.o. 4.19.
7.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.1.
8.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, r.o. 2.3.