In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen een belastingaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belanghebbende had een aanslag ontvangen, waarbij de Inspecteur de aangifte had gecorrigeerd en het belastbare inkomen had vastgesteld op € 26.735. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een verlies uit onderneming en diverse aftrekken, waaronder specifieke zorgkosten en giftenaftrek. De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zittingen werd de ontvankelijkheid van het beroep besproken, waarbij het Hof concludeerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het Hof oordeelde dat de brief van de Inspecteur, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, als een uitspraak op bezwaar kon worden aangemerkt. Hierdoor was de termijn voor het indienen van beroep niet overschreden. Het Hof heeft de zaak zelf afgedaan en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 26.638, rekening houdend met de drempel voor de giftenaftrek.
Daarnaast heeft het Hof een vergoeding van immateriële schade van € 500 toegekend aan belanghebbende, omdat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.