ECLI:NL:GHARL:2024:7036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.335.142
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging concurrentiebeding en boetes in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en dakkapellenproducent

In deze zaak heeft de werknemer zijn arbeidsovereenkomst met WBB Daglicht B.V., een dakkapellenproducent, opgezegd en is hij voor een concurrent gaan werken. WBB vorderde de vernietiging van het concurrentiebeding terug te draaien en boetes te betalen wegens overtreding van dit beding. De werknemer stelde dat het concurrentiebeding onbillijk was en moest worden vernietigd. Het hof oordeelde dat de kantonrechter het concurrentiebeding terecht had vernietigd. WBB had niet voldoende aangetoond dat de werknemer door zijn functie bij WBB op de hoogte was van essentiële informatie die hij bij zijn nieuwe werkgever kon gebruiken. Het hof concludeerde dat er geen overtreding van het concurrentiebeding was en dat de werknemer geen boetes verschuldigd was aan WBB. Daarnaast werd vastgesteld dat het relatiebeding niet was overtreden en dat er ook geen schending van het geheimhoudingsbeding was aangetoond. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde WBB tot betaling van de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.335.142
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen 10414048)
arrest van 19 november 2024
in de zaak van
WBB Daglicht B.V.,
die is gevestigd in Gendt,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres en als gedaagde in een tegenvordering van [de werknemer] (reconventie),
hierna: WBB
advocaat: mr. R.K.A. Kop
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de kantonrechter optrad als gedaagde en als eiser in een tegenvordering,
hierna: [de werknemer]
advocaat: mr. D.H.J. Roeters van Lennep.

1.De kern van de zaak en de uitkomst

1.1.
[de werknemer] heeft zijn arbeidsovereenkomst met dakkapellenproducent WBB opgezegd en is voor de concurrent gaan werken. WBB maakt aanspraak op boetes omdat [de werknemer] daarmee het concurrentiebeding heeft overtreden. Volgens [de werknemer] moet het concurrentiebeding worden vernietigd want hij wordt door dat beding onbillijk benadeeld.
1.2.
Volgens het hof heeft de kantonrechter het concurrentiebeding terecht vernietigd zodat [de werknemer] geen boetes aan WBB hoeft te betalen. Het hof licht hieronder toe hoe het tot deze uitkomst is gekomen.

2.Het verloop van de procedure bij het hof

2.1.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep van 17 november 2023,
• de memorie van grieven, met bijlagen (producties) A tot en met G,
• de memorie van antwoord met producties 2 tot en met 6.
2.2.
Op 18 september 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.3.
WBB heeft bij de kantonrechter gevorderd – kort gezegd – dat [de werknemer] aan haar een boetebedrag betaalt van € 47.000 wegens overtreding van het concurrentiebeding en/of het geheimhoudingsbeding. Ook moet [de werknemer] veroordeeld worden in de proceskosten. Bij de kantonrechter heeft [de werknemer] als tegenvordering (reconventie) onder meer gevraagd om volledige vernietiging van het concurrentiebeding en veroordeling van WBB in de proceskosten.
2.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van WBB afgewezen en de tegenvordering van [de werknemer] tot volledige vernietiging van het concurrentiebeding toegewezen. WBB is met betrekking tot beide vorderingen ook in de proceskosten veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep van WBB is dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, zoals zij die bij de kantonrechter had ingesteld.

3.De beoordeling in hoger beroep

Wat is er aan de hand?
3.1.
WBB is een onderneming die zich bezighoudt met de productie en verkoop van
met name dakkapellen.
3.2.
[de werknemer] is op 1 oktober 2018 bij WBB in dienst getreden in de functie van
binnendienstmedewerker, vanaf 1 oktober 2019 voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waren in de artikelen 8 tot en met 11 respectievelijk een relatie-, concurrentie-, geheimhoudings- en boetebeding opgenomen.
3.3.
[de werknemer] heeft de arbeidsovereenkomst met WBB bij e-mailbericht van 24 augustus 2022 opgezegd per 1 oktober 2022.
3.4.
Namens WBB is bij e-mailbericht van 13 december 2022 het volgende aan [de werknemer]
geschreven:
"(…) Op 1 oktober 2019 bent u voor onbepaalde tijd in dienst getreden en bent u met cliënte onder meer een concurrentiebeding, relatiebeding en een geheimhoudingsbeding overeengekomen. U heeft zich verbonden om gedurende één jaar na het einde van het dienstverband geen werkzaamheden te verrichten bij concurrerende ondernemingen. Op overtreding van deze bedingen staat een boete van EUR 10.000, alsmede van EUR 500 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
(...)
Onlangs heeft cliënte vernomen dat u in dienst bent getreden bij Scheer Kozijnen & Dakkapellen B.V. Hierbij deel ik u mede dat Scheer Kozijnen & Dakkapellen B.V. een directe concurrent is van cliënte.
(…)
Met het beëindigen van uw dienstverband bij cliënte per 1 oktober 2022 blijven het concurrentie- en het relatiebeding onverminderd van kracht tot 1 oktober 2023. Bij overtreding van een van deze bedingen verbeurt u ten gunste van cliënte een direct opeisbare boete (...).
U dient de arbeidsovereenkomst, overeenkomst van opdracht of andersoortige samenwerking met Scheer Kozijnen & Dakkapellen B.V.per directte beëindigen (…)."
3.5.
Namens [de werknemer] is bij e-mailbericht van 20 december 2022 aan (de gemachtigde
van) WBB meegedeeld:
“Hoewel cliënten van mening zijn dat de met hen overeengekomen concurrentiebedingen hen onredelijk benadelen (...), hebben zij hun arbeidsovereenkomsten met Scheer beëindigd. Daarmee komen zij tegemoet aan de sommatie.“
3.6.
Bij e-mailbericht van 21 december 2022 is namens WBB aanspraak gemaakt op verbeurde boetes. Op 6 januari 2023 is namens WBB aan [de werknemer] bericht dat WBB
hem houdt aan genoemde bedingen en hem zo nodig in rechte zal aanspreken op
overtredingen daarvan. Tevens wordt [de werknemer] gesommeerd binnen twee dagen informatie te verstrekken over de status van het dienstverband bij Scheer en per welke datum hij daar in en uit dienst is getreden.
3.7.
[de werknemer] heeft hierop bij e-mailbericht van 6 januari 2023 een kopie verzonden aan de gemachtigde van WBB van de door hem met Scheer gesloten vaststellingsovereenkomst. Daaruit blijkt de indiensttreding bij Scheer vanaf 1 oktober 2022 en het einde van de arbeidsovereenkomst tussen [de werknemer] en Scheer op 14 december 2022.
Het oordeel van het hof
Processuele bezwaren [de werknemer]3.8. [de werknemer] heeft een processueel bezwaar (grief) over de ingediende bijlagen (producties) naar voren gebracht, dat het hof niet geheel overneemt. Van belang daarvoor is het volgende. WBB heeft zeven producties ingediend. Volgens [de werknemer] had WBB duidelijker moeten maken wat zij met deze producties wil onderbouwen. Zonder toelichting in de memorie van grieven is het in strijd met het landelijk procesreglement en de eisen van de goede procesorde om op deze manier producties in het geding te brengen. Daarom moeten ze naar de mening van [de werknemer] buiten beschouwing worden gelaten.
3.9.
Het hof stelt vast dat WBB in de memorie van grieven en ter zitting bij het hof de producties voldoende heeft toegelicht, met uitzondering van de laatste drie pagina’s van productie G. Die pagina’s blijven buiten beschouwing, maar de rest niet. Daarbij speelt mee dat [de werknemer] ook inhoudelijk op elk van deze producties is ingegaan, zodat hij niet in zijn belangen is geschaad.
3.10.
WBB heeft ter zitting bij het hof aangevoerd dat de vernietiging van het concurrentiebeding door de kantonrechter alleen maar werking heeft vanaf de uitspraakdatum te weten 18 augustus 2023, dus alleen voor de toekomst. Zij baseert dat op de vordering in reconventie van [de werknemer] bij de kantonrechter, waarin vernietiging van het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang werd gevorderd. [de werknemer] heeft ook tegen deze stelling processueel bezwaar gemaakt, omdat dit volgens hem een nieuwe grief is, die eerder naar voren had moeten worden gebracht.
3.11.
Het hof legt de stelling van WBB zo uit dat het concurrentiebeding volgens WBB tot de datum van vernietiging daarvan heeft bestaan en dat verbeurde boetes verschuldigd blijven, omdat de overtreding van het concurrentiebeding vóór die datum van vernietiging plaatsvond. Daarmee is het een stelling die volgens WBB moet leiden tot een andere uitkomst van de procedure, zodat het een grief is. In hoger beroep geldt vervolgens de (in beginsel strakke) regel dat alle grieven moeten worden aangevoerd in het eerste processtuk van degene die hoger beroep instelt (twee-conclusieregel). Dat heeft WBB niet gedaan. Op die twee-conclusieregel is een beperkt aantal uitzonderingen toegelaten. [1] WBB heeft niet gesteld dat hier een uitzondering op die regel aan de orde is, noch is dat gebleken. Dat betekent dat deze nieuwe grief buiten beschouwing wordt gelaten.
Processuele bezwaar WBB
3.12.
WBB heeft als processueel bezwaar naar voren gebracht dat de kantonrechter in 5.3 en verder van zijn vonnis er vanuit is gegaan dat WBB het erbij zou laten zitten als [de werknemer] de concurrerende activiteiten zou staken. Die overweging is volgens WBB onjuist. Net als [de werknemer] concludeert het hof dat dit bezwaar is gebaseerd op een verkeerde lezing van het vonnis. In 5.3 en 5.4 geeft de kantonrechter het standpunt van WBB weer dat zij niet heeft afgezien van haar vordering rond de boetes, met een verwijzing naar het andersluidende standpunt van [de werknemer] , die daarin heeft volhard. Aan beoordeling van die beide standpunten komt de kantonrechter vervolgens niet toe, omdat hij het concurrentiebeding volledig heeft vernietigd. Het hof gaat hier daarom aan voorbij.
Concurrentiebeding is terecht vernietigd
3.13.
Het hof zal oordelen dat de kantonrechter het concurrentiebeding terecht heeft vernietigd. Daarvoor is het volgende relevant.
3.14.
Volgens WBB bestaat er een rechtvaardiging om [de werknemer] aan het concurrentiebeding te houden en is er geen grond voor vernietiging daarvan. Het beding is namelijk opgenomen ter bescherming van het bedrijfsdebiet van WBB, waaronder de opgedane knowhow en goodwill. Het enkele feit dat [de werknemer] op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en deze kennis
kangebruiken ten behoeve van zijn nieuwe werkgever, of de groep waartoe de nieuwe werkgever behoort, is voldoende om van aantasting van het bedrijfsdebiet te spreken. WBB wijst daarbij op een eigen, specifieke wijze van het bouwen van haar dakkapellen, anders dan andere spelers in dezelfde markt doen, terwijl Scheer de dakkapellen nu ook op die manier produceert. Het gaat dan om de manier van de opbouw van het dak van een dakkapel, het gebruik van dampdoorlatende folie en groene platen in plaats van sandwichplaten. Daardoor kan op een betere manier worden geïsoleerd en is de mogelijkheid toegenomen om zonnepanelen te plaatsen op een dakkapel. [de werknemer] was een soort spin in het web bij WBB en was betrokken bij en heeft meegedacht over het opzetten van nieuwe bouwtechnieken. Hij heeft uit dien hoofde kennis van dossiers, kennis van klanten, kennis van de werkvoorbereiding van WBB en kennis van de digitale gegevens die vanuit werkvoorbereiding naar de CNC-machines worden verzonden. Ook heeft hij daarin opleiding genoten. Omdat WBB en Scheer gebruikmaken van dezelfde CNC-machines kan [de werknemer] met de opgedane en ontwikkelde essentiële relevante technische informatie van de unieke werkprocessen van WBB, Scheer in een concurrentieslag op voorsprong brengen. [de werknemer] was ten slotte bezig om langzaamaan de functie van voorman van de werkplaats aan te leren/over te nemen. Ook een belangenafweging moet in het voordeel van WBB uitvallen, ook omdat er geen sprake is van een positieverbetering van [de werknemer] . Omdat het concurrentiebeding dus ten onrechte is vernietigd, is het van kracht gebleven. [de werknemer] heeft het concurrentiebeding overtreden door in dienst te treden bij Scheer en daarmee heeft hij boetes verbeurd aan WBB.
[de werknemer] is het niet eens met de argumenten van WBB, waarop het hof hieronder zo nodig verder ingaat.
3.15.
De eerste vraag is of het concurrentiebeding terecht is vernietigd door de kantonrechter. Voor zover hier van belang kan de rechter op grond van artikel 7:653 lid 3 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Voor wat betreft het te beschermen belang van de werkgever geldt dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever 'meeneemt' is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is vervolgens inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt daarom geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo'n overstap. Van zo'n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van informatie over unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [de werknemer] de stelplicht (en zo nodig de bewijslast) dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk moet worden vernietigd. Aan bewijslevering wordt pas toegekomen als [de werknemer] voldoende gemotiveerde en onderbouwde stellingen aanvoert, en WBB daar een voldoende gemotiveerde betwisting tegenover zet.
3.16.
[de werknemer] heeft aangedragen dat hij in zijn uitvoerende functie niet op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of informatie over unieke werkprocessen en strategieën. Om die reden belemmert het concurrentiebeding hem onbillijk in zijn (grondwettelijk gewaarborgde) mogelijkheden over te stappen naar ander werk, nu hij bij Scheer een positieverbetering kon bereiken, qua salaris en pensioenvoorziening. Vaststaat dat [de werknemer] geen timmerman van beroep is zodat al zijn kennis en ervaring uit de praktijk komt. Het is duidelijk geworden dat hij in zijn functie als binnendienstmedewerker vooral in de werkplaats van WBB bezig was met de productie van prefab-dakkapellen, waarvoor hij verschillende machines moest bedienen. Weliswaar verving [de werknemer] de werkplaatsvoorbereider bij diens afwezigheid, maar WBB heeft niet uitgelegd hoe vaak dit gebeurde, welke andere taken en verantwoordelijkheden dan van [de werknemer] werden gevraagd en evenmin hoe dit leidde tot het verkrijgen van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of informatie over unieke werkprocessen en strategieën, of welke informatie dat dan was. Die toelichting ontbreekt ook bij de stelling dat [de werknemer] langzaamaan werd ingewerkt als voorman. Het hof gaat er dus vanuit dat [de werknemer] inderdaad een uitvoerende functie had en dat de andere werkzaamheden die hij af en toe deed hem geen essentiële relevante informatie hebben opgeleverd waarvoor bescherming met een concurrentiebeding nodig is. Dat [de werknemer] in die uitvoerende functie voor verschillende machines scholing heeft gehad, is op basis van de wet een verplichting voor WBB (artikel 7:611a lid 1 BW), want die scholing was kennelijk noodzakelijk om de functie te kunnen uitoefenen. Dat is echter geen belang waarvoor bescherming met een concurrentiebeding is bedoeld. Vaststaat verder dat [de werknemer] bij Scheer meer zou gaan verdienen en een betere pensioenregeling zou krijgen.
3.17.
[de werknemer] heeft verder aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte is dat WBB haar dakkapellen op een fundamenteel andere manier bouwt dan andere bouwers. Ook Scheer gebruikte het dampdoorlatende folie en de groene platen toen [de werknemer] daar kwam werken en in de korte tijd dat hij er werkte is er, voor zover hij weet, niets veranderd in de wijze van werken. In wezen stelt [de werknemer] hiermee dat er bij WBB geen sprake is van essentiële relevante (technische) informatie of een uniek werkproces, dus geen bedrijfsdebiet, dat voor bescherming met een concurrentiebeding in aanmerking komt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat WBB er niet in is geslaagd duidelijk te maken dat [de werknemer] haar heeft geraakt in haar bedrijfsdebiet. In hoger beroep wijst WBB ter verdere onderbouwing van haar betwisting dat dat wel zo is, op foto’s van de opbouw van het dak van een dakkapel, van blauwe dampdoorlatende folie en van groene platen (productie A en B bij memorie van grieven), die volgens haar laten zien dat Scheer nu ook de bouwmethode hanteert die WBB gebruikt. Daarmee zou kennelijk duidelijk moeten worden dat [de werknemer] WBB heeft geraakt in haar bedrijfsdebiet. Enige toelichting op de foto’s is echter achterwege gebleven. Onduidelijk is wat de opbouw van het dak, het gebruik van de blauwe dampdoorlatende folie en/of het gebruik van de groene platen zo uniek maakt. WBB heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter verteld dat zij nog tekeningen kon overleggen waaruit de echt unieke bouwwijze van WBB volgt. Die tekeningen zijn echter niet in hoger beroep in het geding gebracht, waarvoor - desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof - ook geen goede verklaring kon worden gegeven. Verder is niet weersproken dat Scheer de folie en de groene platen al gebruikte toen [de werknemer] daar ging werken, zodat het kennelijk niet om exclusief gebruik daarvan door WBB gaat.
3.18.
[de werknemer] heeft daarnaast gewezen op een nieuwsbrief uit 2018 van een ondernemersvereniging waar WBB lid van werd. In dat nieuwsbericht is onder meer opgenomen dat WBB anders kan isoleren dan anderen (op een ‘zeer ingenieuze wijze’), zonder dat er onnodig dikke dakranden en wangen ontstaan, en dat geen sandwichplaten meer worden gebruikt, waardoor meer mogelijkheden bestaan om zonnepanelen te plaatsen op een dakkapel. Vrijwel dezelfde tekst gebruikt WBB nu in productie A in hoger beroep, om te onderbouwen dat sprake is van te beschermen bedrijfsdebiet. Terecht heeft [de werknemer] aangevoerd, dat als de werkwijze van WBB al anders zou zijn dan de werkwijze van anderen, dat in elk geval met deze publicatie voor dit deel geen geheim is.
3.19.
[de werknemer] heeft op grond van het voorgaande voldoende gemotiveerd gesteld dat er gronden zijn om het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen. WBB heeft daar te weinig aan (onderbouwde) betwisting tegenover gesteld zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt. Het concurrentiebeding is terecht vernietigd en [de werknemer] is geen boetes op overtreding daarvan verschuldigd.
Geen overtreding van relatiebeding
3.20.
WBB heeft aangevoerd dat de vernietiging van het concurrentiebeding door de kantonrechter alleen betrekking heeft op artikel 9 uit de arbeidsovereenkomst (met opschrift ‘concurrentiebeding’) en niet ook op het relatiebeding in artikel 8. In wezen zegt WBB hiermee dat het relatiebeding is blijven bestaan en dat [de werknemer] ook door overtreding daarvan boetes heeft verbeurd.
[de werknemer] heeft er op gewezen dat WBB bij de kantonrechter en in hoger beroep alleen boetes vordert wegens overtreding van het concurrentiebeding en het geheimhoudingsbeding. Omdat het relatiebeding een vorm van concurrentiebeding is, hoeft het relatiebeding niet apart meer te worden behandeld. Met de vernietiging van het concurrentiebeding is ook het relatiebeding van tafel.
3.21.
[de werknemer] voert terecht aan dat het relatiebeding een vorm van concurrentiebeding is. [2] De regels die op een concurrentiebeding van toepassing zijn gelden dus ook voor een relatiebeding. De kantonrechter heeft in zijn vonnis het concurrentiebeding volledig vernietigd. Omdat uit de beslissing onder 6.2 (dictum) van dat vonnis niet duidelijk is of die vernietiging alleen betrekking heeft op het concurrentiebeding in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst, of ook op het relatiebeding uit artikel 8, moet het hof de uitspraak van de kantonrechter op dit punt uitleggen. Zo’n uitleg moet gebeuren in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. Het daaraan ten grondslag liggende partijdebat kan mede van belang zijn. [3]
3.22.
Het hof zal oordelen dat de kantonrechter alleen het concurrentiebeding in artikel 9 volledig heeft vernietigd. Hieronder wordt dat toegelicht. Om te beginnen wordt er in de relevante overwegingen 5.6 en 5.7 van het vonnis van de kantonrechter slechts aandacht aan besteed of [de werknemer] bij een concurrent in dienst mag treden (waar artikel 9 over gaat) en niet aan of hij al dan niet zaken mag doen of werkzaam mag zijn bij cliënten of relaties van WBB (waar artikel 8 op ziet). Uit de vordering in reconventie die [de werknemer] heeft ingesteld blijkt verder dat het hem om vernietiging van artikel 9 te doen was. Allereerst heeft hij nergens genoemd dat het ook om het relatiebeding uit artikel 8 ging. Daarnaast heeft [de werknemer] primair vernietiging gevorderd van ‘het concurrentiebeding’, om mogelijk te maken over te stappen naar een andere werkgever in dezelfde branche als waar WBB actief is. Die vordering is daarmee gericht tegen de beperkingen die artikel 9 aan hem oplegde. Subsidiair heeft [de werknemer] gevorderd dat het geografisch bereik van het concurrentiebeding wordt gematigd tot 15 kilometer rond Gendt. Ook die vordering sluit aan bij het willen aantasten van artikel 9. Tenslotte blijkt uit het verweer van WBB dat zij deze vorderingen ook zo heeft opgevat, door specifiek te bespreken waarom indiensttreding bij een concurrent niet zou mogen worden toegestaan. [4] De volledige vernietiging van het concurrentiebeding door de kantonrechter omvat daarom niet het relatiebeding, dat in stand is gebleven.
3.23.
Het hof komt dus toe aan de beoordeling of het relatiebeding als opgenomen in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst door [de werknemer] is overtreden. Het relatiebeding verbiedt kort gezegd het binnen een jaar na uitdiensttreding doen van zaken met, werkzaam zijn voor of betrokken zijn bij cliënten en relaties van WBB (die twee jaar voorafgaand aan de datum van uitdiensttreding klant waren of zijn). Ook is niet toegestaan relaties te bewegen de band met WBB te verbreken. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust bij deze vordering de stelplicht (en zo nodig de bewijslast) op WBB, net als overigens bij de vordering rond overtreding van het geheimhoudingsbeding.
3.24.
Volgens WBB is aannemelijk dat [de werknemer] , op grond van de opgedane kennis bij WBB, makkelijker toegang krijgt tot de klanten en relaties van WBB, wat Scheer een voordeel zou verschaffen. [de werknemer] heeft betwist dat hij beschikt over specifieke kennis. Ook heeft hij erop gewezen dat hij nooit klantencontacten had. De enige relaties waar [de werknemer] wel eens mee te maken had waren de leverancier van de CNC-machine en de tussenpersoon die het internet leverde aan WBB.
3.25.
WBB heeft op geen enkele manier onderbouwd dat [de werknemer] zaken doet met, werkzaam is voor of betrokken is bij klanten van WBB. Ook heeft WBB niet weersproken dat de enige relaties waar [de werknemer] contact mee had de CNC-leverancier en de internettussenpersoon waren. Waarom Scheer voordeel zou hebben van de contacten die [de werknemer] had met deze relaties van WBB is niet duidelijk geworden. Ook is niet onderbouwd dat [de werknemer] relaties heeft bewogen de band met WBB te verbreken, dan wel dat WBB daar terecht voor moet vrezen. Overtreding van het relatiebeding is daarmee niet vast komen te staan.
Geen overtreding geheimhoudingsbeding
3.26.
In de arbeidsovereenkomst is [de werknemer] in artikel 10 geheimhouding opgelegd van al wat hem in verband met zijn dienstbetrekking over de werkgever bekend is geworden, voor zover hem dat is verteld of waarvan hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat openbaarmaking daarvan of mededelingen aan derden aan werkgever schade zou kunnen berokkenen. Op overtreding van dit geheimhoudingsbeding staat de verbeurte van een boete. WBB voert aan, dat het aannemelijk is dat [de werknemer] de zeer specifieke bouwmethode en de zeer specifieke kennis van/over WBB heeft overgebracht aan Scheer. Ook wijst zij op specifiek voor haar ontwikkelde software die hoort bij de CNC-machine. Die stond op een usb-stick waarover [de werknemer] beschikte, waarbij WBB tegelijk erop heeft gewezen dat Scheer dezelfde CNC-machine gebruikt. Die CNC-machine is door Scheer aangeschaft nadat [de werknemer] daar is gaan werken, net als dezelfde afkortzaag die WBB gebruikt.
[de werknemer] heeft aangevoerd dat hij niets aan Scheer openbaar heeft gemaakt waarmee hij aan WBB schade zou kunnen berokkenen. Die kennis had hij niet en Scheer heeft ook nooit aan hem informatie gevraagd, bijvoorbeeld over de manier waarop WBB werkte. De CNC-machine stond al bij Scheer toen [de werknemer] daar ging werken. Bovendien kan zo’n grote dure machine niet zo maar ‘van de plank’ worden geleverd. De usb-stick heeft [de werknemer] op zijn laatste werkdag ingeleverd.
3.27.
WBB heeft niet voldoende onderbouwd dat [de werknemer] daadwerkelijk het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Onweersproken is dat de foto’s een vergelijkbare werkwijze laten zien tussen WBB en Scheer. [de werknemer] heeft echter verklaard dat Scheer al voor zijn komst gebruik maakte van de dampdoorlatende folie en de groene platen. Omdat datering van de foto’s ontbreekt, is onduidelijk of die zijn genomen voordat of nadat [de werknemer] bij Scheer is gaan werken. Daarmee heeft WBB de betwisting van [de werknemer] van overtreding van het geheimhoudingsbeding niet voldoende weerlegd. Bovendien, zelfs als de foto’s al zouden dateren van na de komst van [de werknemer] zegt dat niets over de werkwijze vóór zijn komst. De foto’s onderbouwen evenmin dat de werkwijze van Scheer is aangepast,
omdat[de werknemer] haar in strijd met zijn geheimhoudingsbeding iets verteld zou hebben. Hiervoor is immers al vastgesteld dat WBB niet duidelijk heeft gemaakt dat het werken met een bepaalde opbouw van het dak op dakkapellen en het gebruik van dampdoorlatende folie en/of van groene platen is aan het merken als een uniek werkproces. De vergelijkbare niet-unieke werkwijze hoeft dus niet te komen door overtreding van het geheimhoudingsbeding door [de werknemer] . Ook anderszins heeft WBB, tegenover de betwisting van [de werknemer] , geen aanwijzingen naar voren gebracht dat [de werknemer] iets zou hebben verteld waardoor Scheer haar werkwijze heeft aangepast, in de grofweg tweeëneenhalve maand dat [de werknemer] daar heeft gewerkt.
3.28.
Rond de specifieke software van WBB is evenmin een overtreding aan te wijzen. WBB heeft allereerst niet gesteld dat Scheer daarvan nu gebruik maakt. Bovendien is onweersproken dat [de werknemer] de usb-stick met daarop die specifieke software op zijn laatste werkdag heeft ingeleverd, terwijl WBB ter zitting bij het hof heeft erkend dat de software alleen kan worden gebruikt als iemand beschikt over die usb-stick. Tenslotte is ook rond de CNC-machine en de afkortzaag niet gebleken van een overtreding. WBB heeft gewezen op een e-mail van de CNC-leverancier, die aan haar bevestigt dat Scheer ‘
nu ook dezelfde CNC en dezelfde afkortzaag heeft staan’. Daarmee is echter onvoldoende onderbouwd dat die machines pas bij Scheer zijn geplaatst na de komst van [de werknemer] , laat staan dat dat zou komen vanwege informatie die [de werknemer] over die machines gedeeld zou hebben. Dat is ook onaannemelijk vanwege het niet weersproken argument dat met het bestellen en leveren van een CNC-machine geruime tijd gemoeid is. Een overtreding van het geheimhoudingsbeding is op grond van al het voorgaande dan ook niet gebleken.
Conclusie
3.29.
Het hoger beroep van WBB slaagt niet. Omdat WBB in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. [5]
3.30.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof,:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen van 18 augustus 2023;
4.2.
veroordeelt WBB tot betaling van de volgende proceskosten van [de werknemer] :
€ 783 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [de werknemer] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden de nakosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.A. Diebels, A.A. van Rossum en H.M.J. van den Hurk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.

Voetnoten

1.HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771.
2.HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:854.
4.Spreekaantekeningen WBB bij de kantonrechter, randnummers 39 en 40.
5.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.