Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Algemeen; verantwoordelijkheden
Nimmer is [de verhuurder] ontspoord. De geestelijke gezondheid van [de verhuurder] is al langere tijd erg goed. (…) Nu [de huurder] stelt dat zij onvoorspelbare ‘care’ voor de meest uiteenlopende zaken in de privésfeer voor [de verhuurder] heeft moeten verrichten, valt deze - overigens onjuiste – stelling in z'n geheel niet te rijmen met de stelling van [de huurder] inhoudende dat [de verhuurder] bij haar zus en familie zou hebben gewoond. Immers, als [de verhuurder] bij haar zus en familie zou wonen, valt er door [de huurder] ook geen special care ten behoeve van [de verhuurder] te verrichten.”
partijen houden zich over en weer aan het geheimhoudingsbeding, zoals verwoord in de overgelegde beëindigingsovereenkomst zoals in het geding gebracht als productie 1 bij de kort geding dagvaarding in casu, hoofdstuk 7 artikelen 7.1 t/m 7.5”. Die artikelen luiden als volgt:
7. Geheimhouding
13. Tussen partijen is nooit de huur van de periode daarvoor (januari, februari, maart, deels april 2017) aan de orde geweest op grond van het navolgende. Begin 2017, nadat uit de MRI geen ernstige medische klachten gebleken waren, begon [de verhuurder] mentaal te derailleren. [de huurder] , die zowel zakelijk als privé het dichtst bij [de verhuurder] stond, was in die periode alleen maar bezig om [de verhuurder] in de gaten te houden. [de huurder] heeft toen het gehuurde provisorisch ingericht, zodat [de huurder] te allen tijde in de buurt was. Nadat [de verhuurder] op 9 februari 2017 een zelfmoordpoging had gedaan en [de huurder] haar gelukkig tijdig vond, is [de huurder] [de verhuurder] 24/7 gaan bewaken en verzorgen totdat [de verhuurder] opgenomen werd in een kliniek. Pas in april 2017 kon [de huurder] gaan denken aan verhuizen en is de huurovereenkomst van de oude woning per 18 april 2017 opgezegd.
Klachtonderdeel a)
beroepsgronden
een geheimhouding overeen[komen] ten aanzien van de privéaangelegenheden van” [de verhuurder] . Hiervoor is al overwogen dat het incident een privéaangelegenheid van [de verhuurder] betrof. Vast staat dat [de huurder] het incident heeft genoemd. Daarmee komt ook vast te staan dat [de huurder] in strijd met artikel 7.4 heeft gehandeld. Haar betoog dat artikel 7.4 alleen om privéaangelegenheden van [de verhuurder] in relatie tot het bedrijf van [de werkgever] zou gaan, slaagt niet. Dat strookt niet met de tekst van het artikel en past evenmin bij het hiervoor genoemde onderscheid tussen geheimhouding omtrent gegevens verkregen bij de uitoefening van werkzaamheden enerzijds en privéaangelegenheden van [de verhuurder] anderzijds. Dat er nog een derde categorie van privégegevens zou zijn die niet onder enig geheimhoudingsbeding zou vallen, heeft [de huurder] onvoldoende toegelicht.
een advocaathet incident had mogen noemen, maar of [de advocaat] als
voormalig advocaat van [de verhuurder]onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de verhuurder] door tegen haar op te treden in het ontruimingskortgeding en daarbij het incident te noemen. Het hof sluit zich ter zake aan bij het oordeel van de tuchtrechter en is van oordeel dat juist [de advocaat] dit niet mocht doen gelet op zijn eerdere bijstand aan [de verhuurder] . De door [de advocaat] verleende bijstand rondom de rectificatie had weliswaar niet te maken met het ontruimingskortgeding, maar juist door de noodzaak van het, in het kader van het verweer, noemen van een zelfmoordpoging van februari 2017 nadat [de advocaat] eerder namens [de verhuurder] had opgetreden tegen berichtgeving over een vermeende zelfmoordpoging van april 2017 waarin hij had betoogd dat die berichtgeving onjuist was omdat die zelfmoordpoging niet had plaatsgevonden, was het optreden in het ontruimingskortgeding in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens [de verhuurder] als voormalig cliënte in acht moest nemen. Hij had zich moeten realiseren dat juist hij een zelfmoordpoging, niet bij het te voeren verweer kon gebruiken. Omdat, naar zijn eigen zeggen, het noemen van het incident noodzakelijk was voor het voeren van verweer, kan niet worden gezegd dat de aan [de advocaat] als advocaat in het ontruimingskortgeding toe te vertrouwen belangen geen verband houden met de zaak waarin hij [de verhuurder] heeft bijgestaan, in welke zaak een vermeende zelfmoordpoging in diezelfde periode (februari-april 2017) centraal stond. [de advocaat] had zich daarom moeten terugtrekken (zie Gedragsregel 15 lid 3 sub a, in verband met leden 1 en 2). Door tegen [de verhuurder] op te treden en daarbij het incident te noemen heeft [de advocaat] dan ook ten opzichte van [de verhuurder] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht en handelde [de advocaat] dus onrechtmatig jegens [de verhuurder] . [5] De kantonrechter heeft de gevorderde verklaring voor recht daarom terecht gegeven.