3.3 In hoger beroep heeft [eiser] aan zijn vorderingen de volgende subsidiaire vorderingen toegevoegd: (i) zodanige voorzieningen te treffen dat [eiser] geen nieuwe schendingen van zijn privé-leven van Aegon heeft te duchten; (ii) een passende voorziening te treffen dat [eiser] kennis kan nemen van al het materiaal en dit met zijn advocaat kan bespreken en desgewenst zelf in de procedure brengen; (iii) een zodanige voorziening te treffen dat Aegon niet meer de vrije beschikking heeft over het materiaal.
Het Hof heeft het vonnis van de President bekrachtigd. Het heeft daartoe - samengevat weergegeven - als volgt overwogen.
De kernvraag die moet worden beantwoord is of Aegon door haar handelwijze een ongerechtvaardigde inbreuk heeft gemaakt op het privé-leven van [eiser], met als gevolg dat het materiaal, als onrechtmatig verkregen, niet voor bewijs in de bodemprocedure mag worden gebruikt. (rov. 4.7)
Of van een dergelijke onrechtmatige handelwijze sprake is, is voorwerp van geschil in de in een zeer vergevorderd stadium verkerende bodemprocedure. (rov. 4.8)
Het enkele feit dat Aegon informatie over [eiser] heeft ingewonnen bij derden en video-opnamen van hem heeft gemaakt, brengt nog niet mee dat Aegon dusdoende onrechtmatig heeft gehandeld. Of Aegon onrechtmatig heeft gehandeld, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de wijze waarop inbreuk is gemaakt op het privé-leven, de duur en intensiteit daarvan, en het doel waarmee het is geschied. De Wet persoonsregistraties houdt niet een verbod in voor Aegon over het door haar verzamelde materiaal te beschikken. (rov. 4.9)
Aegon heeft ontkend dat zij - zoals [eiser] heeft gesteld - bij haar onderzoek bij derden [eiser] in een kwaad daglicht heeft gesteld en dat zij [eiser] langdurig en stelselmatig heeft geobserveerd. De video-opnamen zouden volgens Aegon alleen in het openbaar verrichte gedragingen betreffen en waren strikt beperkt tot het door [eiser] gepretendeerde klachtenpatroon. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden zijn vooralsnog onvoldoende aannemelijk. In dit kort geding is voor nader feitelijk onderzoek geen plaats. (rov. 4.10)
De vorderingen van [eiser] strekken er onmiskenbaar toe het door Aegon verzamelde materiaal aan Aegon te ontnemen en uitsluitend in handen van [eiser] te doen geraken, zodat het voor Aegon onmogelijk is het als bewijs in de bodemprocedure te gebruiken. Nu op voorhand niet kan worden aangenomen dat Aegon het materiaal niet als bewijs mag gebruiken, is het bij uitstek aan de bodemrechter over de toelaatbaarheid ervan te oordelen. Beoogt [eiser] met zijn vorderingen inzage te krijgen in het materiaal, dan is er geen reden voor een voorlopige maatregel. [Eiser] heeft immers alle gelegenheid zich daarover uit te laten als Aegon het in de bodemprocedure heeft ingebracht. (rov. 4.11)
Nu vooralsnog niet kan worden aangenomen dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld, is de vrees voor voortgezette onrechtmatige inbreuk op de privacy van [eiser] niet voldoende aannemelijk. (rov. 4.12)
Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van [eiser], ook de subsidiaire varianten, moeten worden afgewezen. Zijn stelling dat hij door de observaties ernstige psychische schade heeft geleden, doet daar niet aan af. (rov. 4.13)