ECLI:NL:GHARL:2024:5946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
24/314
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 24 te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 396.000 per waardepeildatum 1 januari 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven en dat belanghebbende voldoende informatie had ontvangen om de juistheid van de waardebeschikking te controleren. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en wees vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/314
uitspraakdatum: 17 september 2024
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2023, nummer UTR 23/944, ECLI:NL:RBMNE:2023:6596, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van de onroerende zaak [adres1] 24 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 396.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 (hierna: OZB) opgelegd (hierna: de aanslag).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraken met betrekking tot de beschikking en de aanslag OZB in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. C.M.L. Poen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een in 1990 gebouwde hoekwoning. De onroerende zaak heeft een gebruiksoppervlakte van 117 m2 en een berging van 6 m2. De onroerende zaak ligt op een perceel met een oppervlakte van 207 m2.
2.2.
De beschikking en de aanslag OZB zijn gedagtekend op 28 februari 2022. Namens belanghebbende is met dagtekening 22 maart 2022, door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 april 2022, bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Deze lagere WOZ-waarde is gebaseerd op de door de opdrachtgever aan mij verstrekte gegevens en een quick-scan van de WOZ-waarde. Bij de eerste beoordeling van de vastgestelde waarde is gebleken dat u onvoldoende rekening hebt gehouden met de marktsituatie rond de waardepeildatum. Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken via
taxatieverslagen@previcus.nlhet taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix met daarop een uitgebreide onderbouwing van de waarde toe te sturen.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc. Dit verzoek ziet op de gehele bezwaarfase; ook als u na de hoorzitting nog nieuwe stukken in de procedure betrekt wil ik deze van u ontvangen. Dat u hiertoe verplicht bent volgt uit ECLI:NL:HR:2018:1316, ECLI:NL:PHR:2017:1051, ECLI:NL:RBAMS:2021:3591, ECLI:NL:RBAMS:2021:5041 en ECLI:NL:GHARL:2021:7246.”
2.3.
In het Taxatieverslag zijn van de onroerende zaak en de gebruikte vergelijkingsobjecten, naast een foto, onder meer de volgende gegevens opgenomen:
  • het bouwjaar;
  • de oppervlakten van de diverse onderdelen (onder meer woning, grond, bijgebouwen);
  • de kwalificatie van het onderhoud en de voorzieningen; en
  • de (vorige) vastgestelde WOZ-waarden.
Verder zijn van de onroerende zaak de kadastrale gegevens vermeld en van de vergelijkingsobjecten de transportdatum en de verkoopprijs.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft per e-mail van 16 mei 2022 de grondstaffel behorende bij de onroerende zaak en de gemiddelde indexatiepercentages van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten aan de gemachtigde verstrekt.
2.5.
Op 7 juni 2022 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. In de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2023 is van dit gesprek de volgende samenvatting opgenomen:
“Tijdens de hoorzitting van 7 juni 2022 heeft u het volgende aangedragen: Scheurvorming in de woning. Schimmelvorming in de badkamer. Isolatie in dakkapel zeer slecht. Voorzieningen tussen 15-20 jaar. Slechte dakbedekking. Slecht onderhouden schilderwerk. Nokpannen moeten vervangen worden en de ondervorst vernieuwd. Dak loop al vanaf de le verdieping schuin omhoog: minder doelmatig. Ref.: [adres2] 15, € 395,000,-, 18-12-2020, go 104m2, perceel 265m2. Waardevoorstel: € 364,000,-.”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.7.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen vergoeding van proceskosten toegekend.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden en of belanghebbende deswege recht heeft op vergoeding van gemaakte proceskosten.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3.
De waarde van de onroerende zaak is niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nader gesteld dat de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, is geschonden en dat hij als grond voor die stelling uitsluitend nog aanvoert dat de onderbouwing van de verstrekte indexeringspercentages niet tijdens de bezwaarfase is verstrekt.
4.2.
Volgens belanghebbende is hij hierdoor in zijn belangen geschaad omdat het voor hem onmogelijk was na te gaan hoe de beschikte waarde tot stand is gekomen, waardoor het niet mogelijk was om de waarde te controleren. Daarom was hij genoodzaakt in beroep te gaan, aldus belanghebbende.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de verstrekte indexeringspercentages voortvloeien uit de permanente marktanalyse, die gebaseerd is op openbare gegevens. De taxateur maakt hier volgens de heffingsambtenaar ook een inschatting van.
4.4.
Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, dient aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
4.5.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2).
4.6.
Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens na een voldoende specifiek verzoek te verstrekken (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794). Dat zou anders zijn indien belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had ingetrokken (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571). Dat is hier echter niet aan de orde.
4.7.
Het Hof overweegt met betrekking tot de onderbouwing van de indexeringspercentages dat deze niet onder het bereik van de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, vallen (Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14 en 4.15) en dat belanghebbende met de door de heffingsambtenaar verstrekte gegevens zeer wel in staat moet zijn geweest om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen (laten) controleren.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2024.
De griffier is verhinderd de De voorzitter,
uitdspraak te ondertekenen
M.G.J.M. van Kempen
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 september 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.