ECLI:NL:HR:2006:AW2326

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41185
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van waardegegevens op basis van de Wet WOZ en de verplichting tot specificatie door de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 2004, betreffende de vaststelling van de waarde van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk had de waarde van de onroerende zaken aan de a-straat 1 en 2 vastgesteld op respectievelijk € 206.470 en € 165.630 voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Na bezwaar van belanghebbende werden deze waarden herzien naar € 186.050 en € 152.016. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop volgde het cassatieberoep van belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelt dat het verzoek van belanghebbende om aanvullende waardegegevens van vergelijkbare woningen niet door de heffingsambtenaar is gehonoreerd, omdat het verzoek niet gespecificeerd was. De Hoge Raad stelt vast dat op grond van artikel 40 van de Wet WOZ de heffingsambtenaar op verzoek waardegegevens kan verstrekken aan een belastingplichtige die een gerechtvaardigd belang kan aantonen. Dit verzoek dient echter betrekking te hebben op specifieke onroerende zaken die door de belanghebbende zijn aangewezen.

De Hoge Raad concludeert dat de klacht van belanghebbende, dat de heffingsambtenaar een selectie van objecten had moeten maken, niet opgaat. Tevens wordt opgemerkt dat de heffingsambtenaar, alvorens een verzoek af te wijzen, de belanghebbende de gelegenheid moet geven om het verzoek te specificeren. Dit punt is echter niet door het Hof vastgesteld. De overige klachten van belanghebbende leiden evenmin tot cassatie. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 41.185
21 april 2006
ME
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 augustus 2004, nr. 02/01827, betreffende na te melden beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken a-straat 1 en 2 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 455.000 (€ 206.470) respectievelijk ƒ 365.000 (€ 165.630).
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Winterswijk bij in één geschrift vervatte uitspraken de waarden nader vastgesteld op € 186.050 respectievelijk € 152.016.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het door belanghebbende in de bezwaarfase gedane en voor het Hof herhaalde verzoek, om - naast de hem reeds verstrekte waardegegevens van de vergelijkingspanden - drie waardegegevens van vergelijkbare woningen uit de directe omgeving, drie waardegegevens van andere categorieën woningen en drie waardegegevens van woningen op andere locaties te verstrekken, is door de heffingsambtenaar niet gehonoreerd. In de procedure voor het Hof heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift aangegeven op het verzoek niet te zijn ingegaan omdat belanghebbendes verzoek geen door deze geselecteerde woningen bevatte.
3.2. Op grond van artikel 40 van de Wet WOZ kan de heffingsambtenaar op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak verstrekken aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan. Deze bepaling strekt ertoe dat de belastingplichtige bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om te kunnen controleren of sprake is van een juiste waardevaststelling van zijn onroerende zaak. Gelet op de strekking en bewoordingen van dit artikel dient het verzoek om verstrekking van waardegegevens betrekking te hebben op bepaalde, door de belanghebbende aangewezen onroerende zaken. Dienovereenkomstig spreekt de door belanghebbende ingeroepen "instructie gerechtvaardigd belang" van de Waarderingskamer over "door de verzoeker geselecteerde woningen".
3.3. Belanghebbendes klacht te dezer zake berust uitsluitend op de stelling dat niet hijzelf maar de heffingsambtenaar een selectie van de objecten diende te maken. Die stelling faalt, gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene.
3.4. Opmerking verdient dat de heffingsambtenaar, alvorens het verzoek af te wijzen omdat het niet gespecificeerd is, op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen het verzoek binnen een daartoe door hem gestelde termijn te specificeren. Dat die gelegenheid door de heffingsambtenaar niet is geboden, is evenwel door het Hof niet vastgesteld of door één der partijen aangevoerd. In cassatie kan dit punt van feitelijke aard niet worden onderzocht.
3.5. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2006.