In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2022. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere op € 3.131.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 november 2023 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om een onderbouwing van de gehanteerde kapitalisatiefactor te verstrekken, zoals vereist door artikel 40 van de Wet WOZ. Het Hof oordeelt dat deze schending van de toezendverplichting van invloed is op de proceskostenvergoeding.
Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.720,25, en de betaalde griffierechten van in totaal € 913. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar het Hof heeft de beschikking van de heffingsambtenaar in stand gelaten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.