Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde1] B.V.,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden], en afzonderlijk:
[geïntimeerde1] BVen
[geïntimeerde2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
- dat het verbod van onderdeel (a) van de beschikking van 18 maart 2020 ook geldt voor het in enige vorm contact hebben, direct of indirect, met enige bij (dochtermaatschappijen van) [appellante] of in het overnameproces betrokken partij, waaronder [naam2] , zolang de overname niet is geëffectueerd, behoudens contact met [naam5] via schriftelijke informatie-uitwisseling;
- dat het verbod van onderdeel (d) van de beschikking van 18 maart 2020 zich mede uitstrekt tot het doen van bedreigende of lasterlijke uitlatingen jegens door [naam5] ingeschakelde adviseurs, hulppersonen en bieders in het overnameproces, waaronder [naam2] .
- een e-mail die [geïntimeerde2] stuurde naar de website van ‘bistrotantepietje’ met het verzoek om contact, telefonisch of per e-mail, in verband met de zoektocht van [geïntimeerden] naar ‘lotgenoten’ voor een collectieve tuchtklacht tegen [naam5] ; en
- een contact dat [geïntimeerde2] via Instagram heeft gelegd met [naam7] met de mededeling dat mocht haar vader iets kunnen vertellen over [naam5] , hij dat graag zou horen in verband met een collectieve tuchtklacht tegen [naam5] .
- een brief die [geïntimeerden] op 24 september 2021 stuurden naar de afdeling fraude van de Kamer van Koophandel, waarin melding wordt gemaakt van misstanden in verband met de deponering van de jaarrekening 2019 van [appellante] door [naam5] ;
- de aangifte die [geïntimeerden] op 2 november 2021 deden bij de politie, van valsheid in geschrifte door [naam5] bij de ondertekening van de jaarrekening 2019 van [appellante] .
4.Het oordeel van het hof
het verzoek van [naam5] c.s. af te wijzen met de vaststelling dat er geen dwangsommen zijn verbeurd” – anders dan [appellante] meent – kennelijk ook niet als een zelfstandig tegenverzoek heeft opgevat. [3]
opvreter”. Verder schrijft [geïntimeerde2] dat hij achter “
jullie” aankomt en dat hij het laat “
uitzoeken tot de laatste cent”, waarbij [geïntimeerde2] met ”
jullie” kennelijk mede duidt op [naam5] . Deze uitlatingen zijn, ook indien daarbij gelet wordt op de context van deze communicatie tussen de broers [geïntimeerde2 en naam2] , zonder meer als bedreigend en/of lasterlijk jegens [naam5] aan te merken. Dat geldt ook indien met [geïntimeerden] wordt aangenomen dat het doen van onderzoek als zodanig was toegestaan. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerden] dat het voor [geïntimeerde2] niet duidelijk was dat de opgelegde verboden ook zagen op contacten met zijn broer. Gezien ook de gronden waarop de Ondernemingskamer de verboden heeft opgelegd, kan in redelijkheid niet betwijfeld worden dat het gebod om zich te onthouden
“van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens [naam5] ”,niet alleen ziet op de communicatie met [naam5] zelf maar ook op de communicatie met anderen die bij [appellante] of bij het bestaande conflict betrokken waren of betrokken konden raken. Het waren immers juist ook de lasterlijke uitlatingen over [naam5] tegen derden, waardoor de positie van [naam5] als tijdelijk bestuurder geschaad kon worden.
Had ik je bijna alle vandaag gedane politie aangiftes gestuurd”.
“ [naam5] na verkoop van de onderneming iedere betaling aan [geïntimeerde2] c.s. en [geïntimeerde1] Holding B.V. mag opschorten zolang zij niet de op 13 november 2019 ondertekende vrijwaring en garantie bevestigen”(beschikking van 18 maart 2020, rov. 1.7). [geïntimeerden] wijzen er terecht op dat de Ondernemingskamer in de beschikking van 18 maart 2020 daarop uitdrukkelijk heeft overwogen (in rov. 3.32):
“Een onmiddellijke voorziening die ertoe strekt [geïntimeerde2] c.s. te verbieden een (onjuist) standpunt in te nemen over zijn gebondenheid aan zijn toezeggingen ter zitting en aan de vrijwaring en garantie, gaat te ver.”Het genoemde verzoek van [appellante] is om die reden in de beschikking van 18 maart 2020 afgewezen. Gelet daarop kan het in diezelfde beschikking van 18 maart 2020 opgelegde verbod onder a en d (zie onder 3.6) naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet aldus begrepen worden dat [geïntimeerden] met de genoemde brief van de advocaat van 9 april 2020, deze verboden overtreden hebben. Daarbij kan worden opgemerkt dat ook niet blijkt dat de bedoelde mededeling verder gaat dan wat [geïntimeerden] in redelijkheid konden menen nodig te zijn om hun gestelde juridische rechten en aanspraken te behouden en zeker te stellen. Dat volgens de stellingen van [appellante] in de brief van de toenmalige advocaat ook een procedure in het vooruitzicht wordt gesteld, maakt dit alles niet anders. Het ligt immers in de rede dat dit laatste voor [geïntimeerden] onlosmakelijk verbonden was aan de ingeroepen vernietiging van de Garantie- en vrijwaringsovereenkomst, en dat het belang van [geïntimeerden] bij het inroepen van die vernietiging daar ook (mede) in gelegen was. Dat de advocaat in de brief schrijft dat op dit punt alle rechten worden voorbehouden, heeft dan ook onvoldoende zelfstandige betekenis. Het betoog van [appellante] dat er (ook) een dwangsom is verschuldigd wegens dreigen met een juridische procedure wegens onbehoorlijk bestuur, is dan ook tevergeefs.
“Aan iedereen die ik dit jaar gekwetst en beledigd heb: Je zal het er wel naar gemaakt hebben”
via [naam6] ’, zoals bedoeld in de beschikking van 18 maart 2020. Anders dan [geïntimeerden] betogen, is in dat kader niet vereist dat de uitlatingen van [naam6] (ook) binnen een door [geïntimeerden] aan [naam6] gegeven mandaat vallen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet gebleken is dat [geïntimeerden] na de beschikking van 18 maart 2020 passende maatregelen hebben genomen om zoveel mogelijk te verhinderen dat [naam6] zich op een dergelijke wijze presenteerde als behartiger van hun belangen. [7]
“slechte advisering om daarna aan de chaos weer te kunnen verdienen”. [appellante] wijst er terecht op dat dit door Flynth redelijkerwijs niet anders begrepen kon worden dan als dreigement, en dat dit zodoende voor Flynth ook aanleiding kon zijn (en ook is geweest) om haar positie bij het verkoopproces te heroverwegen. Daarmee was onmiskenbaar sprake van een handeling die de verkoop en overdracht van de onderneming kon frustreren of bemoeilijken (zie onder 3.6 sub a). [geïntimeerden] hebben om die reden dan ook een dwangsom verbeurd.
U weet dat wij, naast gesprekken met (strafrecht) advocaten, inmiddels ook de politie (voor o.a. diefstal (nu alleen nog van [naam2] )/smaad/laster) bij deze zaak hebben betrokken. (…) dan is het afpakken bezit en bent u strafbaar bezig”. Om die reden hebben [geïntimeerden] vanwege de brief dan ook een tweede dwangsom verbeurd (zie onder 3.6 sub d).
Wil je even opmeten hoeveel ruimte de wasmachines in beslag nemen? Kunnen we de juiste huursom berekenen vd spullen die nog bij [geïntimeerde2] staan.”;
Niet vergeten he. [geïntimeerde2] slaat al ruim 1600 dagen jullie spullen op, dus dank hiervoor”.
“dat hij de tuchtklachten heeft ingediend nadat hij hoorde hoe de biedingen verliepen, dat hij op het verkoopproces invloed wilde uitoefenen en dat hij hoopte op een eerlijk biedingsproces.”Verder is in de beschikking vermeld dat [geïntimeerde2] bij de Ondernemingskamer heeft aangevoerd dat hij bij het indienen van de klachten dacht dat het verkoopproces al was afgerond; die laatste verklaring acht de Ondernemingskamer echter niet geloofwaardig (zie eveneens rov. 3.16 van die beschikking). Dat [geïntimeerde2] meende en in redelijkheid kon menen dat het verkoopproces ten tijde van het indienen van de tuchtklachten (op 14 mei 2020) al was afgerond, is ook in deze procedure niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd naar voren gebracht. Dat – zoals [geïntimeerden] betogen – de bedoelde tuchtklachten in werkelijkheid geen tuchtklachten waren maar enkel een verzoek om nadere informatie, valt gelet op de in dit verband door [geïntimeerden] genoemde correspondentie niet in te zien (zie de berichten zoals vermeld in producties 19.14 t/m 19.16 in eerste aanleg; zie ook productie 1 bij de memorie van grieven van [appellante] ). Zo schrijven [geïntimeerden] in een van de berichten die zij op 14 mei 2020 toezond aan de Nederlandse orde van advocaten: “
Middels dit schrijven dien ik (…) formeel een klacht in tegen het (niet) functioneren van [naam5] (…).” Het hof stelt vast dat het indienen van de drie afzonderlijke tuchtklachten, drie zelfstandige handelingen waren en dat dit drie zelfstandige overtredingen zijn van het opgelegde gebod. [geïntimeerden] hebben daarom door het indienen van de tuchtklachten drie keer een dwangsom verbeurd. [9]
volledig uitgekleed” heeft en dat daarbij sprake was van een “
spelletje” dat [naam5] ook “
heeft uitgehaald” bij de geadresseerde. Deze uitlatingen zijn niet slechts kritisch. De uitlatingen zijn – gelet op onder meer het destijds en tot dusver ontbreken van een adequate onderbouwing van de bewering dat sprake is van een “
spelletje” – ook lasterlijk. [geïntimeerden] hebben met de e-mail dan ook gehandeld in strijd met het verbod om zich te onthouden van elke uitlating of gedraging die kan worden aangemerkt als bedreigend of lasterlijk jegens [naam5] (zie onder 3.6 sub d). Vanwege dit feit hebben [geïntimeerden] dan ook een dwangsom verbeurd.
5.De beslissing
- de door de Ondernemingskamer bij beschikking van 18 maart 2020 opgelegde dwangsommen vanwege de feiten I t/m XV, de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag- en (overige) executiekosten;
- de door de Ondernemingskamer bij beschikking van 29 mei 2020 opgelegde dwangsommen vanwege de feiten I t/m XV, de proceskostenveroordeling inclusief de betekenings- beslag- en (overige) executiekosten;
- de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 12 november 2020 uitgesproken proceskostenveroordeling inclusief de betekenings-, beslag- en (overige) executiekosten;
- de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij beschikkingen van 18 september 2020 uitgesproken proceskostenveroordelingen inclusief de betekenings-, beslag- en (overige) executiekosten;