In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 320.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 heeft belanghebbende zijn beroepsgronden tegen de WOZ-waarde ingetrokken. Het Hof heeft vervolgens beoordeeld of de heffingsambtenaar zijn toezendplicht op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door geen inzicht te geven in de KOUDV- en liggingscorrecties en de gehanteerde indexeringspercentages. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar deze verplichting heeft geschonden, maar dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld, aangezien hij ook zonder deze informatie beroep had ingesteld.
Daarnaast heeft het Hof de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de onderbouwing van het indexeringspercentage verworpen. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van de bolletjesgrafieken aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.