ECLI:NL:GHARL:2024:3485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
22/989 t/m 22/994
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de in- en verkoop van gouden sieraden en de gevolgen van een boekenonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 april 2022 een aantal aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) heeft beoordeeld. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma (VOF) drijft in de handel van gouden sieraden, heeft aanslagen ontvangen voor de jaren 2016, 2017 en 2018. De inspecteur van de Belastingdienst heeft bij boekenonderzoek gebreken in de administratie vastgesteld, wat leidde tot de aanslagen. De rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende deels gegrond verklaard, maar voor het overige ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vereiste aangifte voor de jaren 2016, 2017 en 2018 niet is gedaan. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard, en dat de schattingen van de aanslagen redelijk zijn. De verzuimboetes voor het niet indienen van de aangiften zijn eveneens terecht opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/989 tot en met 22/994
uitspraakdatum: 21 mei 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022, nummers AWB 21/3202 t/m 21/3205, 21/4153 en 21/4154, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016, 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 verzuimboetes opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren inzake de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 gegrond verklaard en de aanslagen en de beschikkingen belastingrente (dienovereenkomstig) verminderd. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente vernietigd en de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente verminderd. De Rechtbank heeft voor het overige de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2023 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, [de echtgenote] (echtgenote), [de zoon] (zoon) en mr. A.L. Faber LL.M. en mr. R.B.H. Beune, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] , [naam3] en [naam4] . De zitting heeft voor de volgende nummers gelijktijdig plaatsgevonden:
- VOF [naam5] : BK-ARN 21/904, 21/905, 21/994 en 21/995;
- [belanghebbende] : BK-ARN 21/986 tot en met 21/993 en BK-ARN 22/989 tot en met 22/994;
- [de echtgenote] : BK-ARN 21/978 tot en met 21/985 en BK-ARN 22/985 tot en met 22/988.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] (hierna: de echtgenote). Belanghebbende en de echtgenote drijven een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam [naam5] (hierna: de VOF). Beiden zijn voor de helft gerechtigd tot de winsten van de VOF.
2.2.
De ondernemingsactiviteiten van de VOF bestaan uit de handel in (voornamelijk) gouden sieraden.
2.3.
De VOF koopt nieuwe sieraden in bij de in [plaats1] gevestigde handelaar [de handelaar] (hierna: [de handelaar] ) en verkoopt sieraden aan ondernemingen in Nederland en Europa en aan particulieren.
2.4.
Daarnaast koopt de VOF van ondernemers en particulieren sieraden in, die zogenoemd sloopgoud opleveren. Het sloopgoud wordt voor een deel omgesmolten tot baren sloopgoud die vervolgens naar [de handelaar] worden geëxporteerd. Het overige sloopgoud wordt door de firma [naam6] (hierna: [naam6] ) omgesmolten, gezuiverd en verkocht dan wel weer terug geleverd aan de VOF.
2.5.
De Inspecteur heeft over de jaren 2004, 2005 en 2006 een boekenonderzoek bij de VOF ingesteld en de bevindingen daarvan neergelegd in het controlerapport van 18 september 2007 (hierna: het controlerapport 2007). In het controlerapport 2007 is onder meer het volgende vermeld:

1.1.4 Gebreken in de administratie
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- De kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening. Voor nadere onderbouwing zie het hoofdstuk Kasverantwoording.
- Inkopen zijn gedeeltelijk niet geboekt.
Op 4 september 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden met belastingplichtigen en de heer [naam7] . Er is overeenstemming bereikt over een brutowinst van € 20.000 over de niet geboekte inkopen 2005 en 2006. Afgesproken is om het bedrag toe te rekenen aan het nog vast te stellen jaar 2005.”
2.6.
De Inspecteur heeft op 16 januari 2017 een bedrijfsgesprek bij de VOF aangekondigd. Dit gesprek heeft op 7 februari 2017 plaatsgevonden.
2.7.
De Inspecteur heeft op 6 april 2017 een controle aangekondigd bij de VOF. De controle heeft geleid tot een controlerapport, met dagtekening 28 november 2018 (hierna: het controlerapport 2018). In het controlerapport 2018 is onder meer vermeld:

Goederenbeweging
Op basis van de hierboven vastgestelde variabelen, kan een zogenaamde goederenbeweging opgesteld worden. De daarin gehanteerde formule betreft:
(beginvoorraad +/+ inkopen -/- eindvoorraad) = verkopen in stuks. De uitkomst van deze goederenbeweging is vervolgens vertaald naar verkopen in geld, door gebruik te maken van een gemiddelde verkoopprijs. Hierbij is de gemiddelde Nederlandse groothandelsprijs per gram sieraad genomen. Uiteindelijk zijn de uitkomsten van deze goederen- geldbeweging vergeleken met de verantwoorde omzet van de verkoop van sieraden. Hieruit blijken de navolgende verschillen:
2012
2013
2014
2015
Totaal
Beginvoorraad
43.542
32.206
41.15
46.907
163.805
Inkopen
40.912
99.114
43.349
29.025
212.4
+/+
Eindvoorraad
32.206
41.15
46.907
48.432
168.695
-/-
Beschikbaar
52.248
90.17
37.593
27.5
207.51
=
Verkocht ond NL
8.844
10.31
2.292
4.04
25.486
-/-
Verkocht ond EU
4.635
14.432
4.634
1.032
24.733
-/-
Verkocht winkel
1.711
1.607
1.355
1.448
6.121
-/-
Verschil
37.058
63.821
29.311
20.98
151.17
=
Gem verkoopwaarde
38,07
33,16
32,17
33,36
*
Ontvangst-correctie
1.410.919,57
2.116.537,92
942.943,99
699.901,75
5.170.303,23
=
Omzet
1.166.049,23
1.749.204,89
779.292,55
578.431,20
4.272.977,88
BTW
244.870,34
367.333,03
163.651,44
121.470,55
897.325,35
(…).
8.1
Vennootschappelijke winst
De belastbare winsten van de heer en mevrouw [belanghebbende] worden voor de jaren 2012-2015 vastgesteld op:
2012
2013
2014
2015
De heer [belanghebbende]
1.126.376
965.125
453.057
457.11
Mevrouw [de echtgenote]
1.126.376
965.125
453.057
457.109
(…).
Bijlage 16: Winstbelasting door kapitaalvergelijking de heer [belanghebbende]
De heer [belanghebbende]
2015
2014
2013
2012
Eindvermogen vlgs aangifte
-38.938
-39.821
-31.31
-20.214
Correctie voorraad
Hst 5.1
143.549
-10.592
97.032
225.638
Correctie verkopen [plaats1]
Hst 6.1.1
37.8
14.96
20
5.31
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
-60.736
-81.826
-183.667
-
Eindvermogen vastgesteld
82.216
-117.278
-97.945
210.734
Onttrekkingen vlgs aangifte
35.466
39.028
42.317
47.559
Correctie verkopen [naam6]
Hst 6.1.1
20.2
98.616
82.246
310.603
Correctie verkopen sieraden
Hst 6.1.2
349.951
471.472
1.058.269
705.46
Onttrekkingen vastgesteld
405.617
609.116
1.182.832
1.063.622
Beginvermogen vlgs aangifte
-39.821
-31.31
-20.214
-13.629
Stortingen
930
1.03
1.088
-
Beginvermogen vastgesteld
-38.891
-30.28
-19.126
-13.629
Vermogensverschil
526.724
522.118
1.104.013
1.287.985
Investeringsaftrek
-
-
-
732
WuO
526.724
522.118
1.104.013
1.287.253
Zelfstandigenaftrek
7.28
7.28
7.28
7.28
MKB winstvrijstelling
62.333
61.781
131.608
153.597
Belastbare winst
457.11
453.057
965.125
1.126.376
2.8.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2018 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.634, bestaande uit winst uit onderneming van € 30.359, verminderd met de inkomsten eigen woning van (negatief) € 2.725.
2.9.
Bij een doorzoeking van het bedrijfspand van de VOF op 29 november 2018 zijn achter een kast 6 baren sloopgoud en 4 baren zuiver goud met een totaalwaarde van € 213.684 aangetroffen. Er zijn ook stukken in beslag genomen.
2.10.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en op 21 oktober 2019 aangemaand om de aangifte IB/PVV 2017 in te dienen, waarbij de uiterste reactietermijn op 4 november 2019 is gesteld.
2.11.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2017 ingediend.
2.12.
De FIOD heeft een proces-verbaal met dagtekening 24 februari 2020 opgemaakt, getiteld ‘Algemeen dossier Onderzoek [naam8] ’ inzake de VOF, belanghebbende en de echtgenote. Er zijn drie zogenaamde zaaksdossiers opgesteld, namelijk (Gewoonte)Witwassen, Onjuiste administratie en Belastingfraude. In het Algemeen dossier is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“2.2 Vermoedelijke wijze van frauderen
(…)
Strafrechtelijk onderzoek
Uit het strafrechtelijk onderzoek komt, op basis van feiten en omstandigheden, naar voren dat:
- De administratie van verdachte vof [naam5] (V-001) niet voldoet aan de eisen die in het algemeen aan een administratie worden gesteld en ook niet aan de bijzondere eisen die aan een administratie van een handelaar in goud/gouden voorwerpen worden gesteld.
o De in- en verkoopfacturen zijn niet voorzien van een doorlopend factuurnummer. Controle op volledige verantwoording van in- en verkoop is doordoor niet mogelijk.
o Relevante gegevens over gewicht, goudgehalte en prijs per eenheid ontbreken veelvuldig.
o Gebleken is dat deze gegevens wel worden vastgesteld door verdachte vof [naam5] (V-001) maar deels niet worden bewaard en de wel bewaarde gegevens worden niet opgenomen in de administratie die naar de boekhouder is gegaan en die voor controle aan de Belastingdienst is overgelegd
o Het vermoeden bestaat dat kasbladen en doordrukbonnen van inkopen van particulieren (deels) eerst na afloop van de maand worden opgemaakt. Kastellingen/kascontroles zijn niet gebleken.
o Daadwerkelijke opnamen van contant geld voor privé vermoedelijk niet zijn genoteerd maar pas bij het opmaken van het kasblad worden bepaald.
o De inkoopregisters over de periode 1 januari 2012 tot 4 februari 2017 nagenoeg geen gegevens bevatten over uiterlijke kenmerken, gewicht, merk of (serie)nummers. Hiermee wordt niet (volledig) voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in het uitvoeringsbesluit ex artikel 437 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
o Na de start (7 februari 2017) van het boekenonderzoek van de Belastingdienst meer gegevens worden bijgehouden in het inkoopregister.
o Op basis van, in de papierversnipperaar, aangetroffen papiersnippers het vermoeden bestaat dat de inkopen van particulieren eerst met kladaantekeningen worden bijgehouden alvorens over te nemen in het inkoopregister. In de overname van de kladaantekeningen naar het inkoopregister zijn verschillen geconstateerd.
o Een voorraadadministratie ontbreekt en dat de jaarlijkse voorraadinventarisatie in enkele regels op één A4-tje wordt vastgelegd. Hierdoor ontbreken essentiële en relevante gegevens in de administratie waardoor verbandscontroles onmogelijk zijn.
o De rekening-courantverhouding tussen verdachte vof [naam5] (V-001) en haar handelspartner [de handelaar] in [plaats1] (VAE), zoals die is opgenomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001), niet klopt. Er zijn door de boekhouder aantoonbaar foutieve boekingen opgenomen in de rekening-courant.
o De schriftelijke verklaring op naam van [de handelaar] over de hoogte van de schuld van verdachte vof [naam5] (V-001) aan [de handelaar] komt overeen met hoogte van de rekeningcourant. Dit is, gelet op de aantoonbaar foutieve boekingen, niet mogelijk.
o Het vermoeden is dat verdachte [belanghebbende] (V-002) het saldo van de rekening-courant doorgeeft aan [de handelaar] en dat [de handelaar] dit saldo overneemt in zijn verklaring.
- Er volgens de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001) meer sloopgoud is uitgevoerd naar België en [plaats1] dan werd ingekocht van particulieren en andere ondernemers.
o Het onverklaarbare verschil is bijna 10,5 miljoen euro.
- Er, naast bovenstaande onverklaarbare verschil, bij de doorzoeking ter inbeslagname op 28 november 2018 zes (6) baren sloopgoud en vier (4) baren zuiver goud werden aangetroffen onder/achter een kast.
o De herkomst en wie de eigenaar is van deze 10 baren (sloop)goud is niet te verklaren uit boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001).
o De waarde van deze 10 baren (sloop)goud bedroeg op 28 november 2018 € 231.674.
- Er na uitvoer en raffinage van sloopgoud uit België ruim 32 kilo zuiver goud terug werd ontvangen door verdachte vof [naam5] (V-001).
o Het onverklaarbaar is waar naar toe en/of aan wie het zuiver goud is vervreemd.
o De waarde van dit zuivere goud bedroeg ruim 1,2 miljoen euro.
- Er vanuit [plaats1] 21 karaat sieraden worden ingevoerd.
o Er is een verschil geconstateerd tussen de hoeveelheid ingevoerde sieraden en de, volgens de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001), aan particulieren en andere ondernemers verkochte sieraden.
o Het verschil kan niet worden verklaard aan de hand van de door verdachte vof [naam5] (V- 001) jaarlijks vastgestelde voorraad per 31 december.
o Onverklaard/onbekend is gebleven aan wie/waar naar toe de 21 karaat sieraden zijn vervreemd en hoe verdachte vof [naam5] (V-001) "betaald" is.
o De waarde van het onverklaarbare verschil door de Belastingdienst is vastgesteld op ruim 5,2 miljoen euro.
- [de handelaar] in [plaats1] contante betalingen in US Dollars (bijna 1,5 miljoen) en Euro's (€ 9.500) AMB-023 heeft ontvangen en dat deze contante betalingen in [plaats1] zijn bijgeschreven op de rekeningen-courant tussen [de handelaar] en de verdachten vof [naam5] (V-001) en [belanghebbende] (V-002).
o Onverklaard en onbekend is gebleven van wie de betalingen afkomstig zijn en in welke hoedanigheid ze zijn gedaan.
o De bijschrijvingen zijn niet opgenomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V- 001).
o Verdachte vof [naam5] (V-001) heeft geen meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan terwijl zij wel een (meldingsplichtige) instelling is in zin van de WWFT.
- [de handelaar] in [plaats1] een uitvoerige administratie bijhoudt van de rekeningen-courant tussen
hem en de verdachten vof [naam5] (V-001) en [belanghebbende] (V-002).
o De gegevens uit de rekeningen-courant in [plaats1] wijken substantieel af van de boekhouding in Nederland en komen niet overeen met de schriftelijke verklaring op naam van [de handelaar] die verdachte vof [naam5] (V-001) heeft opgenomen in haar boekhouding.
o Er, in tegenstelling tot de schuld die alle jaren is opgenomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001) in Nederland, afwisselend sprake is van vorderingen op en schulden aan [de handelaar] .
- Verdachte vof [naam5] (V-001) in september 2016 het bedrijfspand, dat zij tot op dat moment huurden, heeft gekocht. Ten aanzien van de lening die zij daarvoor hebben afgesloten bij [de handelaar] bestaat het vermoeden dat het een loan-backlening is.
o [de handelaar] heeft het bedrag van € 600.000 afgeschreven van de rekening-courant waarop ook de normale handelstransacties met verdachte vof [naam5] (V-001) worden bijgehouden.
o Er is tegenover de lening geen zekerheid gesteld.
o Ondanks het ontbreken van zekerheid bedraagt de rente maar 3%.
o Verdachte vof [naam5] (V-001) ( [de zoon] ) heeft een aflossingsschema op jaarannuïteit opgesteld. De jaarlijks verschuldigde rente wordt als kosten ten laste van het resultaat gebracht.
o De jaarlijkse annuïteit van € 50.000 is in 2017 en 2018 door [de handelaar] volledig bijgeschreven op de rekening-courant. Er is niet geconstateerd dat [de handelaar] rentetegoeden op de rekening-courant opneemt of dat vanuit het bedrag van € 50.000 verschuldigde rente wordt afgeschreven.
o Behoudens een schriftelijke verklaring van [de handelaar] , die door beide partijen is ondertekend, zijn er geen andere schriftelijke en/of notariële vastleggingen van de lening aangetroffen/in beslag genomen.
o Ten tijde van de verstrekking van de € 600.000 hadden de verdachten vof [naam5] (V-001) en [belanghebbende] (V-002) per saldo een vordering op [de handelaar] .”
2.13.
In het zaaksdossier 1 ((Gewoonte)Witwassen) wordt, voor zover van belang, vermeld:

1. Algemeen
In dit zaaksdossier zijn de bevindingen beschreven van het onderzoek naar verdenkingen van (gewoonte)witwassen door de verdachten vof [naam5] (V-001), [belanghebbende] (V-002) en [de echtgenote] (V-003) over de periode 1 januari 2012 tot en met heden. (…).
(…)
2.2.1
Gebreken administratie verdachte [naam5] (V-001)
(…)
Overige bescheiden
Uit bij de verdachten vof [naam5] (V-001) en [belanghebbende] (V-002) inbeslaggenomen stukken als
Balancesen
analyserapportenkomt naar voren dat [de handelaar] in [plaats1] uitvoerig en nauwkeurig gegevens bijhoudt over percentages zuivergoud in het van verdachte vof [naam5] (V-001) verkregen sloopgoud en over de onderlinge schuldverhoudingen. Deze gegevens zijn door verdachte vof [naam5] (V-001) niet opgenomen in de boekhouding die voor controle aan de Belastingdienst is overgelegd.
Uit nadere analyses van de Balances komt naar voren dat veel transactiegegevens die wel in de Balances zijn opgenomen, niet voorkomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001) in Nederland. Zo zijn er 49 bijschrijvingen op de Balances van contante betalingen in US Dollars voor een bedrag van bijna $ 1,5 miljoen die niet zijn opgenomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001). Zie ook paragraaf 2.2.8 (Geldtransacties in US Dollars en Euro's).
(…)
2.2.8
Geldtransacties in US Dollars en Euro in [plaats1]
Over de jaren 2013 tot en met 2018 worden bedragen in Dirham bijgeschreven op de Balances en/of onderliggende documenten waarbij in de omschrijving valuta in US Dollars of Euro's is opgenomen. Er is eenmaal sprake van afschrijving van een gering bedrag in euro's en een gering bedrag aan Dollars. Gelet op de omschrijvingen bij de bijschrijvingen werden de bedragen
contant gestort in [plaats1]. Op jaarbasis gaat het om bijschrijvingen van de volgende bedragen:
Tabel 4: Totaalwaarde bijschrijvingen in US Dollar en Euro’s:
Balance Jaar
2013
2014
2015
2016
2018
Totaal
[naam5]
$ 245.877
-
-
-
-
$ 245.877
[naam9] ( [naam9] )
-
$ 642.558
$ 393.445
$ 124.080
-
$ 1.160.113
[naam5]
-
$ 79.614
$ 5.000
-
-
$ 84.614
Onbekend (DOC-067)
-
-
-
-
$ 1.210
€ 9.500
$ 1.210
€ 9.500
Totaal
$ 245.877
$ 722.172
$ 398.445
$ 124.080
$ 1.210
€ 9.500
$ 1.491.784
€ 9.500
Onverklaard blijft wat de grondslag is voor deze contante stortingen/bijschrijvingen op basis van US Dollars en Euro's en wat de herkomst van deze bedragen is. Deze bijschrijvingen op de Balances zijn niet opgenomen in de boekhouding van verdachte vof [naam5] (V-001) in Nederland (grootboekrekening "3310 Te betalen inkopen [plaats1] "). Uit navraag bij de FIU komt naar voren dat vof [naam5] deze contante storting niet heeft gemeld als ongebruikelijke transactie. Op vragen over de herkomst en grondslag van de contante stortingen beriepen de verdachten zich op het zwijgrecht.
(…)
Verschil sloopgoud
(…)
Samengevat kan worden gezegd dat het niet op voorhand onaannemelijk is dat het geconstateerde verschil tussen de inkopen en de vervreemding van sloopgoud van bijna 10,5 miljoen euro kan worden verklaard uit de levering van zuiver goud, afkomstig uit België, aan [plaats1] . Dat zelfde geldt voor het retour zenden van eigen voorraad incourante 21 karaat sieraden.
Uit de analyse komt echter naar voren dat er slechts een beperkte hoeveelheid zuiver goud is geleverd aan [de handelaar] in [plaats1] en dat een directe relatie tussen het goud uit België en de ontvangst in [plaats1] niet is gebleken. Als er al eigen voorraad incourante 21 karaat sieraden terug naar [plaats1] is gezonden dan is de omvang hiervan zeer beperkt geweest (maximaal 17,5 kilo). Uit de verificatie komt naar voren dat de verklaring van de verdachten en getuigen niet kan kloppen en/of slechts een geringe verklaring voor het verschil is.”
2.14.
In het zaaksdossier 3 (Belastingfraude) wordt, voor zover van belang, vermeld:

1. Algemeen
In dit zaaksdossier zijn de bevindingen beschreven van het onderzoek naar verdenkingen van belastingfraude door de verdachten vof [naam5] (V-001), [belanghebbende] (V-002) en [de echtgenote] (V-003) over de periode 1 januari 2012 tot en met 27 november 2018. [belanghebbende] (V-002) en [de echtgenote] (V-003) worden verdachte van het feitelijk leiding geven aan de verboden gedragingen van verdachte vof [naam5] (V-001).
(…)
2.2.9
Financiering bedrijfspand/kort- en langlopende schulden
(…).
Overzicht voorraden gouden sieraden in grammen
Voorraadopname
Verschil
Jaar
1-janauri
31-december
2016
48.432
25.243
23.189
€ 1.283.344
€ 636.123
€ 647.221
In 2016 is voor een waarde van € 2.257.829 (sloopgoud) uitgevoerd naar [plaats1] en voor een waarde van € 1.550.068 (48.117 gram sieraden) ingevoerd uit [plaats1] . Per saldo is een waarde van € 707.721 van Nederland naar [plaats1] verplaatst. Dit bedrag is voldoende ter dekking van de betaling van € 600.000, het bedrag dat vervolgens als lening is gepresenteerd.
In de boekhouding heeft verdachte vof [naam5] (V-001) echter verkoopfacturen (=omzet) opgemaakt voor de uitvoer van € 2.257.829, dus inclusief het extra bedrag aan aflossingen. Hierdoor wordt verhuld dat sprake is van een aflossing op de schuld.
Feit blijft dat de schuldpositie die verdachte vof [naam5] (V-001) in haar boekhouding heeft opgenomen sterkt afwijkt van de bevindingen uit de Balances (uit [plaats1] , zie paragraaf 2.2.7).
Goederenbeweging voorraad gouden sieraden 2016
Beginvoorraad
48.432
Inkopen [plaats1]
48.117 +/+
Eindvoorraad
25.243 -/-
Beschikbaar voor vervreemding/verkoop
71.306
(…).
2.2.10
Omzet 21 karaat sieraden
(…).
Uit analyse van overige inbeslaggenomen gegevens komt naar voren dat de facturen over de ingevoerde sieraden die verdachte vof [naam5] (V-001) in haar administratie heeft opgenomen niet overeenkomen met deze inbeslaggenomen gegevens. Deze overige inbeslaggenomen gegevens zijn niet volledig maar hebben betrekking op een substantieel deel van het tijdvak 2012-2018. De volgende verschillen zijn onder meer geconstateerd:
- Verdachte vof [naam5] (V-001) heeft naast de inkopen bij [de handelaar] , sieraden ingekocht bij ten minste 15 andere juweliers in [plaats1] . De inbeslaggenomen gegevens, zoals inkoopfacturen, Balances en aan de Balances onderliggende documenten, zijn door verdachte vof [naam5] (V-001) niet opgenomen in de administratie die als basis dient voor de fiscale en/of administratieve verplichtingen.
- Verdachten en getuigen hebben verklaard dat de inkopen bij de andere juweliers zijn betaald via de rekening-courant (Balances), die verdachte vof [naam5] (V-001) met [de handelaar] heeft. [de handelaar] zou deze inkopen hebben opgenomen in de facturen op naam van [de handelaar] zoals die in de administratie van verdachte vof [naam5] (V-001) zijn opgenomen.
- In 2015 en 2016 zijn er drie datums waarop uit de inbeslaggenomen documenten naar voren komt dat voor de volgende gewichten/bedragen 21 karaat sieraden zijn ingekocht door verdachte vof [naam5] (V-001) in [plaats1] terwijl deze niet in haar boekhouding zijn vastgelegd:
Tabel 8: Niet geboekte inkopen sieraden
Datum
Gewicht in gram
Maakkosten in Dirham
09-08-2015
7.325,730
58.280,00
22-08-2015
7.622,390
56.139,01
28-06-2016
2.653,160
24.019,00
Totaal
17.601,280
134.438,01
- Er zijn documenten inbeslaggenomen waarop het totale gewicht van het in [plaats1] ingekochte goud hoger is dan de facturen die verdachte vof [naam5] (V-001) in haar boekhouding heeft opgenomen (ruim 5,68 kilo).
- Er zijn documenten inbeslaggenomen waarop het totale gewicht van het in [plaats1] ingekochte goud lager is dan de facturen die verdachte vof [naam5] (V-001) in haar boekhouding heeft opgenomen. Vermoedelijk ontbreken er documenten.
(…)
De aangehouden begin- en eindvoorraden komen overeen met de opgaven zoals die door verdachte vof [naam5] (V-001) zelf zijn opgemaakt.
De opgenomen inkopen komen uit de facturen op naam van [de handelaar] en hebben betrekking op vanuit [plaats1] ingevoerde 21 karaat sieraden.
(…)
Over de voorraad per 31 december 2017 is geen, door verdachte vof [naam5] (V-001) opgemaakte, voorraadopname aangetroffen in de administratie en/of de inbeslaggenomen gegevens. Hierdoor is het niet mogelijk om een goederenbeweging voor het jaar 2017 op te (laten) stellen.”
2.15.
In het proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2018 is, voor zover van belang, vermeld:

2.4. Analyse verschil in- en verkoop sloopgoud
Gelet op de bevindingen uit de paragrafen 2.1 tot en met 2.3 is er een verschil tussen het ingekochte sloopgoud met een waarde van € 1.962.992 en het aan [naam6] en [de handelaar] verkochte sloopgoud met een waarde van € 8.443.344. Per saldo een onverklaarbaar verschil van € 6.480.352. Door het ontbreken van gegevens over het gewicht van het ingekochte sloopgoud is onbekend hoeveel kilogrammen dit zijn.
Voor een nadere analyse van het verschil van ruim 6,4 miljoen euro heb ik, verbalisant, eerst op jaarbasis de gemiddelde verkoopprijs per gram goud berekend. (…).
Met behulp van deze gemiddelde waarde op jaarbasis heb ik, verbalisant, vervolgens een berekening gemaakt van het vermoedelijke gewicht van het berekende verschil tussen in- en verkoop van sloopgoud. (…).
Het verschil in gewicht (ruim 263 kilo) tussen in- en verkoop van sloopgoud valt niet te verklaren uit de voorraadopname zoals die door vof [naam5] (V-001) zijn opgenomen in haar administratie.”
2.16.
De FIOD heeft op 3 september 2020 de in beslag genomen stukken teruggegeven. Belanghebbende heeft voor ontvangst van de stukken getekend.
2.17.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 september 2020 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om, ter behoud van rechten, aanslagen IB/PVV en ZVW 2016 op te leggen. De aanslagen IB/PVV en ZVW 2016 zijn gedagtekend 9 oktober 2020. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het verzamelinkomen als volgt vastgesteld:
Fiscale winst volgens aangifte
€ 42.582
Correctie voorraad
€ 70.806
Correctie sieraden
€ 703.486
Correctie contante stortingen
€ 55.942
Gecorrigeerde fiscale winst
€ 872.816
Zelfstandigenaftrek
-/- € 7.280
MKB-winstvrijstelling
-/- € 121.175
Gecorrigeerde belastbare winst
€ 744.361
Inkomsten eigen woning
-/- € 2.725
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 741.636
De correctie sieraden van € 703.486 is als volgt berekend:
Volgens de jaarrekening is de totale omzet € 494.497. Uitgaande van een gemiddelde prijs per gram van € 30,81, komt dit overeen met 16.050 gram.
Aantal grammen goud volgens de administratie: 16.050
Aantal grammen goud volgens de FIOD:
71.306
Verschil in grammen goud: 55.256
55.256 gram x € 30,81 (inclusief BTW) = € 1.702.437.
Exclusief BTW = € 1.406.972; per vennoot (50%) = € 703.486.
2.18.
Het vastgestelde bijdrage-inkomen voor de ZVW is € 744.361 en het toegepaste bijdrage-inkomen ZVW is € 52.763, het maximum bijdrage-inkomen voor 2016.
2.19.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd, herinnerd en op 20 oktober 2020 aangemaand om de aangifte IB/PVV 2018 in te dienen, waarbij de uiterste reactietermijn op 3 november 2020 is gesteld.
2.20.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2018 ingediend.
2.21.
Met dagtekening 24 februari 2021 heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslagen IB/PVV en ZVW 2017 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het verzamelinkomen vastgesteld op € 770.968, bestaande uit winst uit onderneming van € 750.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.968. Het vastgestelde bijdrage-inkomen ZVW bedraagt eveneens € 750.000 en het toegepaste bijdrage-inkomen ZVW is € 53.701, het maximum bijdrage-inkomen voor 2017.
2.22.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2021 ambtshalve de aanslagen IB/PVV en ZVW 2018 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het verzamelinkomen vastgesteld op € 38.822, bestaande uit pensioen, lijfrente of andere uitkering van € 2.359, inkomsten uit overige werkzaamheden van € 15.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.463. Het vastgestelde bijdrage-inkomen ZVW bedraagt € 15.000.
2.23.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 11 juni 2021 inzake de aanslag IB/PVV 2016 heeft de Inspecteur de correctie voorraad geschrapt en het verzamelinkomen van belanghebbende als volgt vastgesteld:
Fiscale winst volgens aangifte
€ 42.582
Correctie sieraden
€ 703.486
Correctie contante stortingen
€ 55.942
Gecorrigeerde fiscale winst
€ 802.010
Zelfstandigenaftrek
-/- € 7.280
MKB-winstvrijstelling
-/- € 111.263
Gecorrigeerde belastbare winst
€ 683.467
Inkomsten eigen woning
-/- € 2.725
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 680.742
2.24.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 15 juni 2021 inzake de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur – in lijn met de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2016 – het geschatte inkomen uit werk en woning met € 60.000 verminderd tot € 690.000 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil.
2.25.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 29 juni 2021 de bezwaren inzake de aanslag IB/PVV 2018 ongegrond verklaard.
2.26.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente vernietigd en de aanslag IB/PVV 2017 en de bijbehorende beschikking belastingrente verminderd. De Rechtbank heeft voor het overige de beroepen ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of:
- de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), is gedaan;
- de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd;
- het vertrouwensbeginsel is geschonden;
- het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden; en
- de verzuimboetes terecht zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 3 en 4 bevestigend en de rest ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
3.3.
Belanghebbende heeft in de pleitnota aangegeven dat het beroep op artikel 8.42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Tardief
4.1.
Het Hof zal de nieuwe berekening van belanghebbende, zoals neergelegd in de pleitnota van belanghebbende, anders dan de Inspecteur bepleit, niet tardief verklaren. Hiervoor is van belang dat de berekening is gebaseerd op in het dossier aanwezige gegevens en een invulling is van een reeds door belanghebbende ingenomen standpunt. Bovendien heeft de Inspecteur ter zitting inhoudelijk op de berekening gereageerd.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.2.
Artikel 27h, lid 2, van de AWR, in samenhang met artikel 27e, lid 1, van de AWR, bepaalt, voor zover van belang, dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.3.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675, geoordeeld dat de vereiste aangifte onder meer niet is gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, van de AWR, geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn.
4.4.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs (in relatieve zin) aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd (in absolute zin) aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen (HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1312, r.o 2.3.2 en HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:970, r.o 3.1.3).
4.5.
De Inspecteur heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat in 2016 een contante storting van ongeveer € 110.000 is ontvangen, waarbij hij ter onderbouwing heeft verwezen naar het onderzoek van de FIOD. Deze storting is niet verwerkt in de administratie van de VOF en evenmin in de aangiften IB/PVV van belanghebbende en de echtgenote, waardoor volgens de Inspecteur de vereiste aangifte niet is gedaan. Andere redenen voor omkering en verzwaring van de bewijslast zijn volgens de Inspecteur dat uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat (i) de inkoop-, de voorraad-, de verkoop- en de kasadministratie niet volledig en juist zijn, (ii) er onverklaarbare verschillen zijn geconstateerd tussen de inkopen van sloopgoud en de uitvoer van sloopgoud naar België en [plaats1] , en (iii) er geen verklaring is over waar de bijna 33 kilo zuiver goud, dat uit België retour werd ontvangen, is gebleven. Ten slotte wijst de Inspecteur er op dat bij de doorzoeking in het pand van de VOF baren zuiver goud en sloopgoud zijn aangetroffen, die niet zijn opgenomen in de administratie.
4.6.
Voor de jaren 2017 en 2018 wijst de Inspecteur er op dat voor deze jaren geen aangifte IB/PVV is gedaan, waardoor er ook voor deze jaren sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte.
4.7.
Belanghebbende heeft zich in de pleitnota voor het Hof met betrekking tot 2016 op het standpunt gesteld dat de contante storting van ongeveer € 110.000 betrekking heeft op geloofsgenoten van belanghebbende die van de mogelijkheid gebruik hebben gemaakt om al dan niet tijdelijk geld en/of goud te stallen bij [de handelaar] . Belanghebbende heeft in dit kader verwezen naar een verklaring van 11 oktober 2023 van de leider van de geloofsgemeenschap:
“Onlangs heb ik van [Hof: belanghebbende] begrepen dat er onduidelijkheid is over gelden en goederen die op zijn naam staan in het buitenland. Ik ben op de hoogte van het feit dat [Hof: belanghebbende] deze gelden en goederen in het buitenland bewaart voor geloofsgenoten.
[Hof: belanghebbende] is een buitengewoon betrouwbare en integere persoon in onze gemeenschap die ik persoonlijk al 40 jaar ken. Zijn toewijding aan het helpen van anderen en zijn positieve invloed op iedereen om hem heen is bewonderenswaardig. [Hof: belanghebbende] is een loyale en ondersteunende gemeenschapslid dat altijd klaarstaat om samen te werken voor het welzijn van onze gemeenschap. Ook heeft [Hof: belanghebbende] een goede reputatie hierdoor vertrouwen veel mensen hem. [Hof: belanghebbende] heeft altijd in welke zin ook mogelijk het beste met iedereen voor dit geldt helemaal voor zijn geloofsgenoten en zal ze daarom op de beste manier mogelijk helpen.”
Bedoelde storting van ongeveer € 110.000 behoort dus niet tot het ondernemingsvermogen van de VOF, aldus belanghebbende. Verder heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, te meer omdat niet kan worden herleid hoe de berekening van het veronderstelde vermiste goud tot stand is gekomen.
4.8.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de jaren 2017 en 2018 betoogd dat het, gelet op de omstandigheden van het geval, niet proportioneel is voor deze jaren de bewijslast om te keren en te verzwaren. Belanghebbende heeft er in dit kader op gewezen dat de Inspecteur in oktober 2019 heeft geweigerd uitstel van indiening van de aangifte IB/PVV 2017 te verlenen. Met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur in oktober 2020 uitstel had moeten verlenen omdat de administratie door de FIOD in beslag was genomen. Ook heeft belanghebbende verwezen naar een e-mail van het administratiekantoor van de VOF (hierna: het administratiekantoor) van 24 september 2020 aan de FIOD:
“Enige tijd geleden heb ik u gebeld in verband met de benodigde jaarcijfers voor het doen van aangifte inkomstenbelasting 2017 (inmiddels ook 2018 en 2019) van [Hof: belanghebbende] en [Hof: de echtgenote]. Destijds konden de cijfers niet door ons opgesteld worden vanwege het lopende onderzoek van de FIOD. Ik heb toen gesproken met één van uw collega's en zijn advies aan ons als administratiekantoor was om nog geen jaarcijfers op te stellen zolang het onderzoek gaande was en nog onduidelijk was of er wijzigingen in de balans dan wel in de manier van administreren dienen te worden doorgevoerd. Hij meldde daarbij tevens dat hij zich afvroeg of wij als kantoor überhaupt wel aangifte voor deze klant zouden moeten willen doen. Met name die laatste opmerking heeft ons enigszins in verwarring gebracht en wij zijn hierdoor terughoudend m.b.t. het doen van aangiften voor deze klant.
Momenteel is het onderzoek van de FIOD afgerond en is de administratie terug naar de klant. Echter, de zaak ligt ter beoordeling bij het openbaar ministerie en de uitkomst daarvan kan nog lange tijd duren. We willen als kantoor tijdig en juist aangifte doen, maar zijn hier afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij zullen de boetes voor de klant alleen maar oplopen, naarmate de tijd verstrijkt. Wij hebben hierover ook overleg gehad met de advocaat van onze klant en die verzoekt ons vriendelijk doch dringend om toch aangifte te doen, dan wel met een schriftelijke bevestiging te komen dat de FIOD/belastingdienst ons afraadt om aangifte voor deze klant te doen.
Wij zijn een administratiekantoor en hebben enkel een samenstelopdracht waarbij wij de cijfers en aangiften verzorgen op basis van de aan ons aangeleverde informatie. De aansprakelijkheid voor de juistheid van deze informatie ligt bij de klant. Wij nemen onze zorgplicht echter wel dusdanig serieus dat wij enkel jaarrekeningen en aangiften verzorgen wanneer wij geen reden hebben om te twijfelen aan de juistheid van de aangeleverde informatie. Tot aan het FIOD onderzoek hadden wij daarvoor geen reden bij deze klant. Nu ligt dat dus mogelijk anders wanneer de bevindingen van de FIOD juist zijn.
Ik mail u om de vraag bij u neer te leggen of wij als kantoor zijnde aansprakelijk gesteld kunnen worden wanneer achteraf blijkt dat de gegevens die wij aangeleverd hebben gekregen niet juist blijken te zijn? Of wel, heel concreet: kunnen wij de aangiften indienen op basis van de thans voorliggende jaarcijfers, zoals die ook bekend zijn bij de FIOD/belastingdienst. Of adviseert u om te wachten met het doen van aangiften tot de uitkomst van het openbaar ministerie? Graag uw advies in deze.”
De FIOD heeft per e-mail van 28 september 2020 aan het administratiekantoor als volgt gereageerd:
“Wij hebben onderzoek gedaan naar de administratie tot met moment van de doorzoeking (november 2018) zoals die door de VOF [naam5] is bijgehouden en deze hebben wij afgezet tegen de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren zijn gekomen. De bevindingen zijn vastgelegd in het onderzoeksdossier. VOF [naam5] en haar advocaat hebben het onderzoeksdossier ontvangen. Uw cliënt heeft een aantal weken geleden (nagenoeg) de volledige administratie terug ontvangen.
Wellicht kunt u contact opnemen met uw beroepsorganisatie of een bedrijfsjurist en de casus voorleggen als u nog vragen heeft.”
Belanghebbende heeft gesteld dat het administratiekantoor geen aangifte meer durfde te doen, terwijl een nieuw administratiekantoor vanwege het strafrechtelijk onderzoek belanghebbende mogelijk niet zou accepteren. Bovendien wilde belanghebbende zeker aangifte doen, maar gelet op de onderzoeken zou dat betekenen dat de Inspecteur alleen nog maar tot meer fiscaal nadeel zou concluderen, wat ongetwijfeld ook gevolgen voor de strafzaak zou hebben, aldus belanghebbende.
4.9.
Naar het oordeel van het Hof is voor geen van de jaren 2016, 2017 en 2018 de vereiste aangifte IB/PVV gedaan en overweegt daartoe als volgt.
2016
4.10.
Vast staat dat in [plaats1] op naam van belanghebbende een bedrag van ongeveer € 110.000 aan contanten is gestort. Belanghebbende heeft gesteld dat deze storting betrekking heeft op geloofsgenoten van belanghebbende die van de mogelijkheid gebruik hebben gemaakt om al dan niet tijdelijk geld en/of goud te stallen bij [de handelaar] en dit onderbouwd met een verklaring van de leider van de geloofsgemeenschap. Naar het oordeel van het Hof is deze onderbouwing te mager. Zo is onduidelijk wie die geloofsgenoten zijn, welke bedragen zij per persoon zouden hebben gestald en tegen welke voorwaarden. Het Hof acht het volstrekt onaannemelijk dat belanghebbende niet zou hebben bijgehouden welke personen recht zouden hebben op welke bedragen en de stelling met deze gegevens niet nader zou hebben kunnen onderbouwen. Gelet op de gestalde bedragen in 2014, 2015 en 2016 van respectievelijk
$ 642.558, $ 393.445 en $ 124.080 – zeker in verhouding tot de door de VOF ontvangen bedragen – is de overgelegde algemene verklaring onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de contante storting van ongeveer € 110.000 niet aan belanghebbende (en de VOF) kan worden toegerekend. Verder is het onduidelijk waarom in [plaats1] geld zou worden gestort. Een correctie van de opbrengst van ongeveer € 55.000 leidt tot een verschuldigde belasting die absoluut en relatief aanzienlijk hoger is dan de belasting die verschuldigd is over het aangegeven verzamelinkomen van € 27.634. Naar het oordeel van het Hof wist of moest belanghebbende zich ten tijde van het doen van aangifte ervan bewust zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat, naast dat het contante stortingen betreft, belanghebbende zich ten opzichte van de FIOD met betrekking tot deze stortingen heeft beroepen op het zwijgrecht (zie paragraaf 2.2.8 van het zaaksdossier 1, zoals opgenomen in 2.13 van deze uitspraak). De overige correcties behoeven geen behandeling meer.
2017 en 2018
4.11.
Voor de jaren 2017 en 2018 is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende, alhoewel daartoe uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV heeft gedaan. Het Hof merkt op dat belanghebbende voor indiening van de aangifte IB/PVV 2017 tweemaal uitstel heeft gekregen en voor indiening van de aangifte IB/PVV 2018 ook tweemaal uitstel heeft gekregen. Het is aan de Inspecteur om vervolgens al dan niet een derde keer uitstel te verlenen. Vast staat dat de belanghebbende de door de FIOD in beslag genomen stukken op 3 september 2020 heeft terugontvangen. Op dat moment was de termijn voor indiening van de aangifte IB/PVV 2017 verstreken en de termijn voor indiening van de aangifte IB/PVV 2018 zou op 3 november 2020 verstrijken. Het Hof merkt op dat ná het verstrijken van de indieningstermijn van een aangifte IB/PVV de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard indien de belastingplichtige alsnog aangifte doet op een zodanig tijdstip dat de Inspecteur hiermee rekening kan houden bij het opleggen van de aanslag (vgl. HR 23 december 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY0549, BNB 1960/26). Aangezien de (ambtshalve) aanslagen IB/PVV 2017 en 2018, gedagtekend 24 februari 2021 en 31 maart 2021 zijn, had belanghebbende, na ontvangst van de stukken op 3 september 2020, nog geruime tijd om alsnog de aangiften IB/PVV 2017 en 2018 in te dienen, nog daargelaten de omstandigheid dat belanghebbende voor de aangifte IB/PVV 2017 de FIOD om kopieën van de in beslag genomen stukken had kunnen vragen indien dit nodig zou zijn geweest voor het (tijdig) indienen van de aangifte. Uit de e-mail van de FIOD van 28 september 2020 aan het administratiekantoor kan naar het oordeel van het Hof niet worden afgeleid dat de FIOD een standpunt heeft ingenomen over de nog in te dienen aangiften IB/PVV 2017 en 2018. Het Hof is van oordeel dat de omkering en verzwaring van de bewijslast proportioneel is.
4.12.
De hoger beroepen moeten dan ook ongegrond worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
Redelijke schatting
4.13.
Indien, zoals in het onderhavige geval, met betrekking tot de aanslagen ervan moet worden uitgegaan dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, geldt als uitgangspunt dat de berekening van die belastingaanslagen redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een belastingaanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten moeten verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van het bedrag van de belastingaanslag redelijk en dus niet willekeurig is. Waar het op aankomt, is dat de inspecteur de hoogte van zijn schatting zodanig moet onderbouwen met feitelijke stellingen, dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1093).
2016
4.14.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de schatting waarop de aanslagen berusten, gebaseerd zijn op de verschillende correcties die uit het onderzoek van de FIOD volgen, namelijk (ná de uitspraken op bezwaar) de correctie verkoop sieraden en de correctie contante stortingen.
4.15.
Zoals hiervoor in 4.7 is vermeld, heeft belanghebbende de correctie contante stortingen betwist. Met betrekking tot de correctie sieraden heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is waarom de prijs van een gram goud op € 30,81 moet worden berekend en niet op een prijs van € 25 per gram goud. Verder zijn volgens belanghebbende de voorraadmutaties niet onderbouwd en is er voor 2016 geen goederenbeweging overgelegd.
4.16.
Het Hof is van oordeel dat de schatting van de aanslag IB/PVV 2016 redelijk is. Met betrekking tot de correctie contante stortingen verwijst het Hof naar hetgeen hiervoor in 4.10 is overwogen. Verder is de correctie sieraden berekend aan de hand van de voorraad op 1 januari 2016 en 31 december 2016, de inkoop afkomstig uit [plaats1] en de goudprijs op dat moment. Deze gegevens komen uit de administratie van belanghebbende. Belanghebbende heeft gesteld, maar niet onderbouwd waarom de prijs van een gram goud op € 25 moet worden gesteld. Het Hof merkt nog op dat het op de weg van belanghebbende ligt om een goede en sluitende administratie te voeren, te meer omdat er sprake is van regelmatige internationale transacties waarbij de hoeveelheden en het karaatgehalte sterk uiteenlopen en bovendien sprake is van leveringen die (deels) retour gaan.
2017
4.17.
Naar het oordeel van het Hof is de schatting van de aanslag IB/PVV 2017 – ná de uitspraak van de Rechtbank – redelijk. De Inspecteur heeft de schatting gebaseerd op de winst uit onderneming voor 2016 (zonder de correctie contante stortingen) en de winsten uit onderneming voor de jaren 2012 tot en met 2015. Het Hof merkt nog op dat het op de weg van belanghebbende ligt om een goede en sluitende administratie te voeren, te meer omdat er sprake is van regelmatige internationale transacties waarbij de hoeveelheden en het karaatgehalte sterk uiteenlopen en bovendien sprake is van leveringen die (deels) retour gaan.
2018
4.18.
Het Hof is van oordeel dat de schatting van de aanslag IB/PVV 2018 redelijk is. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.359 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.463. Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de schattingen voor de jaren 2016 en 2017 is de aanslag IB/PVV 2018, die is vastgesteld op een verzamelinkomen van € 38.822, naar het oordeel van het Hof niet te hoog vastgesteld.
Verzwaarde bewijslast
4.19.
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient zij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 27e, lid 1, van de AWR, bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, r.o 3.5). Dat betekent dat op belanghebbende een zwaardere bewijslast drukt, inhoudende dat hij op overtuigende wijze moet aantonen – hetgeen impliceert dat elke redelijke twijfel moet zijn uitgesloten (HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o 3.2) – dat de schatting van de Inspecteur of de daarvoor gebruikte gegevens onjuist zijn.
4.20.
Belanghebbende is met zijn stellingen omtrent de correcties niet geslaagd in de zwaardere bewijslast op grond van artikel 27e, lid 1, van de AWR. In dat verband weegt mee dat het op de weg van belanghebbende ligt om een goede en sluitende administratie te voeren, te meer omdat er sprake is van regelmatige internationale transacties waarbij de hoeveelheden en het karaatgehalte sterk uiteenlopen en bovendien sprake is van leveringen die (deels) retour gaan.
Vertrouwensbeginsel
4.21.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn werkwijze juist was. Belanghebbende stelt daartoe dat hij altijd gewerkt heeft met een rekening-courantverhouding met de leverancier, waarbij de rekening-courantverhouding in grammen goud werd uitgedrukt in plaats van in valuta. Het voordeel hiervan is volgens hem dat de handel minder gevoelig is voor valutakoerswijzigingen. Volgens belanghebbende was de Inspecteur al tijdens het boekenonderzoek uit 2007 op de hoogte van deze manier van werken, en heeft hij destijds geen opmerking gemaakt over de retourfacturen, terwijl ook toen de aanvaardbaarheid van de aangiften onderwerp van onderzoek was. Tijdens het onderzoek in 2007 is volgens belanghebbende ook gekeken naar de goederenbeweging. Volgens hem is het dan ook onjuist dat hem nu wordt verweten dat geen volledige opstelling van de goederenbeweging kan worden gemaakt.
4.22.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van gewekt vertrouwen, omdat ook tijdens het onderzoek uit 2007 is aangegeven dat de administratie niet op orde was en er correcties zijn gemaakt. Bovendien zegt een onderzoek uit 2007 niets over de administratie die is aangetroffen tijdens het onderzoek in 2018. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat in 2007 wel een complete opstelling van de goederenbeweging kon worden gemaakt en nu niet, voert de Inspecteur aan dat de goederenbeweging uit 2007 zag op de goederenbeweging naar [naam6] . Volgens de Inspecteur heeft de goederenbeweging van het goud naar [naam6] bij het onderzoek in 2018 ook niet geleid tot een correctie.
4.23.
Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur heeft in het rapport boekenonderzoek dat ziet op de jaren 2004, 2005 en 2006 geen expliciet standpunt ingenomen waaraan belanghebbende voor onderhavige jaren een gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat zijn manier van administreren, ook voor latere jaren, niet zou leiden tot correcties. Sterker nog, naar aanleiding van het boekenonderzoek uit 2007 heeft de Inspecteur al een opmerking gemaakt over gebreken in de administratie van belanghebbende (zie 2.5).
Unierechtelijke verdedigingsbeginsel
4.24.
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden.
4.25.
De eerbiediging van de rechten van de verdediging is een algemeen beginsel van Unierecht dat van toepassing is wanneer de inspecteur voornemens is een bezwarend besluit te nemen dat binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Dat laatste is het geval wanneer met dat besluit het recht van de Unie ten uitvoer wordt gebracht (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1917).
4.26.
Aangezien belanghebbende ter zitting van het Hof niet kon onderbouwen waarom in dit geval het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht, en het Hof overigens ook zelf geen aangrijpingspunt voor een dergelijk oordeel ziet, faalt het beroep van belanghebbende op schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.
Verzuimboetes
4.27.
Belanghebbende heeft zich in de pleitnota voor het Hof op het standpunt gesteld dat de voor 2017 en 2018 opgelegde verzuimboetes, wegens het niet indienen van de aangiften IB/PVV, ten onrechte zijn opgelegd. Naar de mening van belanghebbende kan niet worden geconcludeerd dat hij in verzuim was dan wel dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Daaraan heeft belanghebbende ten grondslag gelegd dat hij om uitstel voor indiening van de aangifte IB/PVV heeft gevraagd, maar dat de Inspecteur uitstel heeft geweigerd en dat kort daarna de termijn gesteld in de aanmaning is verstreken. Verder heeft belanghebbende gesteld dat het administratiekantoor wel aangifte wilde doen, maar hier tegen grenzen aanliep.
4.28.
De Inspecteur heeft gesteld dat hij voor 2017 en 2018 conform artikel 67a van de AWR en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst verzuimboetes heeft opgelegd van elk € 369 omdat de aangiften IB/PVV niet zijn ingediend.
4.29.
Artikel 67a, lid 1, van de AWR, bepaalt – voor zover van belang – dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, lid 3, van de AWR, gestelde termijn heeft gedaan, het een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen.
4.30.
Aangezien vast staat dat er geen aangiften IB/PVV 2017 en 2018 zijn ingediend, is er naar het oordeel van het Hof sprake van een verzuim en kunnen in beginsel verzuimboetes worden opgelegd.
4.31.
Een verzuimboete kan echter niet in stand blijven indien, zoals belanghebbende betoogt, er sprake is van avas. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).
4.32.
Naar het oordeel van het Hof is geen sprake van avas. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de Inspecteur belanghebbende tweemaal uitstel heeft verleend voor de indiening van de aangifte IB/PVV 2017. Belanghebbende had voor de aangifte IB/PVV 2017 de FIOD om kopieën van de in beslag genomen stukken kunnen vragen. Wat betreft de aangifte IB/PVV 2018 beschikte belanghebbende vóór het verstrijken van de indieningstermijn over de van de FIOD terug ontvangen stukken.
4.33.
Het Hof acht de verzuimboetes van elk € 369 passend en geboden en ziet geen aanleiding tot matiging.
Verzamelinkomen/Belastingrenten/ZVW
4.34.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen, de belastingrenten en de aanslagen ZVW. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. A.E. Keulemans,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.