In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2023. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) ongegrond verklaard en een immateriële schadevergoeding van € 50 toegekend. Belanghebbende was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort heeft verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 1 mei 2024.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken, gelegen aan [adres1] en [adres2], voor het kalenderjaar 2021 had vastgesteld op respectievelijk € 3.849.000 en € 1.281.000. Na bezwaar zijn deze waarden verlaagd, maar belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om een hogere immateriële schadevergoeding. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn met drie maanden was overschreden en dat de rechtbank ten onrechte de schadevergoeding op € 50 had vastgesteld. Het Hof heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 500, te verdelen tussen de heffingsambtenaar en de Staat.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan belanghebbende. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 437,50, eveneens te verdelen tussen de heffingsambtenaar en de Staat. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten.