Uitspraak
1.Maatschap [appellant1] ,hierna: de maatschap,
hierna:
[appellant2],
[appellant3],
4. [appellant4],
hierna:
[appellant4],
die woont in [woonplaats1] ,
5. [appellant5],
hierna:
[appellant5],
die woont in [woonplaats1] ,
[appellant2] en [appellant3] samen:
de zonenen [appellant4] en [appellant5] samen:
de kleinzonen,
[geïntimeerde] ,
. [appellante]in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen
[erflater],
hierna:
[erflater],
die woont in [woonplaats3] ,
2.
[appellante],
hierna:
[appellante],
die woont in [woonplaats3] ,
die voor zichzelf en in haar hoedanigheid hoger beroep heeft ingesteld,
hierna samen:
de ouders,
advocaat: mr. G. van der Spek, kantoorhoudend in Rotterdam,
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep in beide zaken
22 maart 2024 een gezamenlijke mondelinge behandeling in beide zaken bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd
de maatschap c.s.
2.De kern van de beide zaken
2.4 Het hof komt, op basis van een wat andere redenering dan de rechtbank, tot grotendeels dezelfde beslissing als de rechtbank. Grotendeels, omdat het hof de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het door de maatschap gelegde beslag wel toewijsbaar vindt. Het hof zal dit oordeel hierna uitleggen, door eerst de relevante feiten vast te stellen en vervolgens de argumenten van partijen te bespreken. De bezwaren (grieven) van partijen tegen het vonnis van de rechtbank zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Bijgevoegd de percelen waarop we uit zijn gekomen. (... ). Wij zien jullie concept
Bij deze e-mail zijn kadastrale uittreksels gevoegd van de percelen 865, 1056, 1083, 1084, 1091 en 1092.
“
[appellant3] geeft verder nog aan dat de deal pas definitief is als de overeenkomst door alle maten van de familie [appellanten] is doorgenomen en alle maten akkoord zijn met het voorstel.”
Bijgaand de koopovereenkomst mett bijbehorende bijlagen inzake de grond in [woonplaats1] . De overeengekomen ontbindende voorwaarde is opgenomen in artikel 17 lid b. Wij horen graag uiterlijk vandaag of jullie nog op- of aanmerkingen hebben op de overeenkomst. Mochten die er niet zijn dan ontvangen wij de overeenkomst graag vandaag getekend (door alle maten op elke pagina geparafeerd en een handtekening op pagina 16) retour.”
Pagina 16 is de laatste bladzijde.
“
Ik begrijp van [naam1] dat het contact even mis ging. Dat vind ik erg vervelend want we willen wel van jouw aanbod gebruik maken. Het contract lezen is voor mij geen allerdaags werk daarom hebben wij aan [naam1] gevraagd, wat moet er gebeuren of wat is het effect als de vergister wel of niet verkocht wordt? Het is voor ons (maatschap [appellant1] ) belangrijk om alle gevolgen van het wel of niet doorverkopen van de vergister duidelijk te hebben. B.V. Kunnen we de gronden terug kopen? Wat kost dat dan per ha? Mogen we ook minder ha terug kopen? (... )”
Onderstaande op/aanmerkingen aan de zijde van [appellanten] :
Bij deze de aangepaste overeenkomst. De wijzigingen:
Ondergetekenden:
De koopprijs is als volgt berekend:
“
Als de hiervoor vermelde grootte van het verkochte of verdere omschrijving daarvan niet juist of niet volledig is, ontleent geen van partijen daaraan rechten.”
“Indien verkoper en/of koper twee of meer (rechts) personen zijn, geldt het volgende:
(…)
- de (rechts)personen die verkoper, respectievelijk koper zijn, verlenen elkaar bij deze onherroepelijk volmacht om namens elkaar de uit deze koopovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen, respectievelijk de voor hen uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen;(…)”
In artikel 14 van de overeenkomst staat:
“
a. Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, is deze partij in verzuim en kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van eenschriftelijke verklaring aan de nalatige partij. (... )c. Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de koopovereenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 14 sub a vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopprijs met een maximum van 10% van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding (...).”
Deze koopovereenkomst wordt ontbonden door het rechtsgeldig inroepen van de volgende
d. Gedurende de looptijd van deze koopovereenkomst (doch uiterlijk tot 1 oktober 2021) verbindt koper zich hierbij om op verzoek van verkoper aan verkoper geld te lenen, zodat verkoper aan zijn renteverplichtingen jegens de huidige bankier kan voldoen, met inachtneming van de volgende bepalingen en bedingen: (... )
Namens onze cliënten, de vennoten van Maatschap [appellant1] (... ) berichten wij u als volgt. Onze cliënten hebben vorig
3.22 Op 22 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] een verzoek ingediend tot het leggen van
“
Verder sommeer ik u namens cliënte om mij per omgaande, doch uiterlijk 12 november
In een arrest van 14 juni 2022 [2] heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter van
27 januari 2022 bekrachtigd.
4.4. De beoordeling van het geschil in beide zaken
Wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was.
“
Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart - in deze zaak het aanwijzen van een bankrekening voor betaling - geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht (hierna: de geadresseerde), erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35 BW, 3:36 BW,
de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en die naar verkeersopvattingen een zodanige toerekening rechtvaardigen.” De AG zocht met dit criterium aansluiting bij de door de Hoge Raad voor onbevoegde vertegenwoordiging gehanteerde risicoleer. [9]
Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, vindt het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- De ouders en de zoons, waaronder de zoon die de handtekeningen heeft vervalst, stonden niet alleen in een nabije familieverhouding, maar waren ook elkaars maten in een maatschap;
- De overeenkomst waarop de vervalste handtekeningen zijn geplaatst is gesloten om de continuïteit te waarborgen van de maatschap, die in financieel zwaar weer terecht was gekomen. De overeenkomst stond dan ook niet los van de maatschap waarvan de ouders en zonen de maten waren. Hoewel de overeenkomst betrekking had op onroerend goed dat eigendom was van of in pacht was gegeven aan de ouders, was het geen zuivere privétransactie van de ouders. In dit kader is van belang dat (in elk geval) het genot van het onroerend goed door de ouders in de maatschap was ingebracht en dat de maatschap het onroerend goed gebruikte voor de uitoefening van het bedrijf;
- De ouders lieten de financiële administratie van de maatschap aan de zonen over en gaven voor de maatschap bestemde post, die bij hen werd bezorgd, ongeopend aan de zonen mee;
- Bij de onderhandelingen over de koopovereenkomst werden de maatschap c.s. bijgestaan door de heer [naam1] . [naam1] was niet alleen (decennialang, is gebleken tijdens de mondelinge behandeling bij het hof) de adviseur van de maatschap, maar ook van de ouders. In de correspondentie met [geïntimeerde] schreef [naam1] ook geregeld over “de familie [appellanten] ”;
- Voordat de overeenkomst werd ondertekend heeft [naam1] aan [geïntimeerde] geschreven dat alle maten de overeenkomst moesten doornemen en ermee moesten instemmen (zie 3.7). [geïntimeerde] mocht er op basis van die mededeling van de adviseur van de maatschap (en de familie) vanuit gaan dat de ouders op de hoogte waren, of op de hoogte zouden worden gesteld, van de inhoud van de overeenkomst;
- [geïntimeerde] heeft in een e-mail aan [naam1] en [appellant3] uitdrukkelijk aangegeven dat de overeenkomst door alle maten, dus ook de ouders, ondertekend moest worden (zie 3.8). Kort daarop werd de overeenkomst geretourneerd met vier (verschillende) handtekeningen.
Toen de overeenkomst ondertekend werd geretourneerd, mocht [geïntimeerde] er gezien het voorgaande in redelijkheid op vertrouwen dat de handtekeningen van de ouders ook daadwerkelijk door de ouders waren geplaatst.
- Allereerst is in de onderhandelingen aan de orde geweest of de maatschap c.s. na levering van de gronden het recht zouden hebben om de gronden terug te kopen. Dat volgt uit de e-mail van [appellant3] aan [geïntimeerde] van 25 september 2020 (zie 3.10) en uit de e-mail van [naam1] aan [geïntimeerde] van 29 september 2020 (zie 3.11). Indien de koopovereenkomst een fake-overeenkomst zou zijn, ligt het niet voor de hand dat partijen spreken over het terugkopen van de grond. Als de grond niet verkocht wordt, is terugkopen niet aan de orde.
- Vervolgens hebben partijen onderhandeld over de precieze tekst van de ontbindende voorwaarde. De maatschap c.s. waren het niet eens met de voorwaarde dat de herfinanciering moest worden verricht door een Nederlandse bankinstelling en wilde die voorwaarde verruiming, door ‘gestapelde’ herfinanciering (een combinatie van een andere financier met een Nederlandse bankinstelling) mogelijk te maken (zie 3.11). Indien de koopovereenkomst een fake-overeenkomst zou zijn, zou de precieze formulering van de ontbindende voorwaarde onbelangrijk zijn voor de maatschap c.s. Zij zouden er dan ook geen belang bij hebben gehad om de voorwaarden voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde wat te versoepelen. Dat de voorgestelde verruiming eraan zou bijdragen dat ABN AMRO de overeenkomst serieuzer zou nemen, zoals de maatschap c.s. hebben gesuggereerd, vindt het hof niet aannemelijk. De tekst van de e-mail waarin de versoepeling wordt voorgesteld, biedt geen enkel aanknopingspunt voor die gedachte. Bovendien hebben de maatschap c.s. gesteld dat zij hadden begrepen dat [geïntimeerde] ervaring had met dit soort constructies, waarbij banken ‘op afstand worden gehouden’. Het is aannemelijk dat de maatschap c.s. de formulering van de tekst van het contract, en dus ook van de ontbindende voorwaarde, geheel aan [geïntimeerde] , als expert, zouden overlaten wanneer het contract er alleen maar was bedoeld om ABN AMRO enige tijd op afstand te houden.
bedoelingis geweest van partijen dat de percelen daadwerkelijk zouden worden overgedragen aan [geïntimeerde] . Het lijkt erop dat zij die bedoeling vooral hebben gebaseerd op hun
verwachting, en wellicht ook op die van [geïntimeerde] , dat de maatschap c.s. erin zouden slagen om tijdig alternatieve financiering te vinden, waardoor zij zich met succes op de ontbindende voorwaarde zouden kunnen beroepen. Dat partijen hebben gesproken over de situatie die zou ontstaan wanneer die verwachting niet gerealiseerd zou worden, en dus geen herfinanciering gevonden was, hebben zij niet gesteld. Indien werkelijk sprake zou zijn geweest van een schijnovereenkomst, zou dat juist voor de hand hebben gelegen.
“
(…) Op dat moment [hof: toen bleek dat de vergister niet snel te gelde gemaakt kon worden en ABN AMRO niet langer meer wilde wachten] kwam [geïntimeerde] in beeld. In het 1e gesprek met de heer [geïntimeerde] bij de familie [appellanten] aan de keukentafel bood [geïntimeerde] aan om te willen helpen om het bedrijf te behouden. Helpen omdat hij de familie [appellanten] en vooral de jongere generatie in de benen wilde houden en uit de greep van de bank. [geïntimeerde] is de financiële noodsituatie van [appellanten] uitgelegd. Om de executie te voorkomen en tijd te winnen voor de verkoop van de biogasinstallatie en de herfinanciering om zo het bedrijf te redden, stelde [geïntimeerde] voor een deel van de grond te kopen. Voor de bank was dit voldoende om de executie uit te stellen en de koop gaf [appellanten] alle tijd om de verkoop van de biogasinstallatie te kunnen realiseren en daarna door middel van herfinanciering de bank te kunnen aflossen. Daarmee zou het voortbestaan van het bedrijf verzekerd zijn. De gestelde termijn van levering van de grond 1-12-2021 en ontbindende voorwaarde voor [appellanten] van 1-10-2021 pasten ook bij die helpende opzet. Dit was de enige manier om executie af te wenden en tijd te krijgen voor de verkoop van de biogasinstallatie, herfinanciering van de bankschuld en het redden van het bedrijf. Er was geen alternatief in beeld en op basis van het gesprek en de opzet was er vertrouwen in de aangeboden hulp. De door [geïntimeerde] bedongen prijzen waren aanmerkelijk lager dan de marktprijs,maar zo zei [geïntimeerde] , we gaan er met z'n allen vanuit dat de verkoopovereenkomst niet wordt uitgevoerd[onderstreping hof]. In het gesprek is niet gesproken over de wijze van aflossen van de resterende bankschuld. Hiervoor bestaan meerdere mogelijkheden: herfinancieren andere bank, andere (private) geldverstrekkers, andere financieringsvormen. Wie het geld verstrekt maakt feitelijk niet uit, maar veel meer de voorwaarden van de verstrekking. Daarin zijn banken niet exclusief en zeker ook niet altijd de meest aantrekkelijke. Het is dan ook gebruikelijk dat er meerdere financiers en financieringsvormen worden toegepast. Ieder met zijn eigen voor- of nadelen. (…)”
“(…) De verkoop van landbouwgrond had bij de familie Hotsma natuurlijk niet de voorkeur.
we gaan er met z’n allen vanuit dat de verkoopovereenkomst niet wordt uitgevoerd”. De geciteerde uitspraak van de heer [geïntimeerde] drukt een verwachting uit. In zijn tweede verklaring interpreteert [naam1] diezelfde uitspraak echter niet als een verwachting maar als een afspraak. Hij baseert deze interpretatie niet op een andere uitspraak van de heer [geïntimeerde] , maar op dezelfde uitspraak, die hij anders interpreteert. Dat relativeert de waarde van de tweede verklaring van [naam1] . Bovendien geeft [naam1] in zijn tweede verklaring zelf al aan dat indien de door hem gestelde afspraak is gemaakt niet goed te verklaren valt dat [geïntimeerde] vasthield aan de formulering van de ontbindende voorwaarde. Hij miskent daarmee dat de houding van [geïntimeerde] op dit punt wel te verklaren valt wanneer de aangehaalde uitspraak van de heer [geïntimeerde] gezien moet worden als de uitdrukking van een verwachting en de overeenkomst vastlegt wat er gebeurt wanneer die verwachting niet zou uitkomen, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld.
een in Nederland ingeschreven bankinstelling van goede naam en faam”. De herfinanciering diende dan ook bij een Nederlandse bank plaats te vinden. Voor zover daarover nog onduidelijkheid zou kunnen bestaan, heeft [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (zie 3.11 en 3.12) uitdrukkelijk aangegeven dat de herfinanciering bij een bankinstelling en niet - ook niet gedeeltelijk - bij een andere financier dan een (Nederlandse) bank moest plaatsvinden. Daarover kon dan ook geen onduidelijkheid bestaan bij de maatschap c.s. De maatschap c.s. hebben de overeenkomst vervolgens toch gesloten. [12]
- De overeenkomst is een overeenkomst tussen professionele partijen. De maatschap c.s. hebben weliswaar weinig ervaring met onroerend goed transacties, maar werden bij het aangaan van de overeenkomst bijgestaan door een professionele adviseur.
- De ontbindende voorwaarde, die de maatschap c.s. met een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW opzij wil zetten, is een kernbepaling uit de overeenkomst tussen partijen, omdat die bepaling de maatschap c.s. de mogelijkheid bood om aan nakoming van haar verplichting uit de overeenkomst - de door hen niet gewenste levering van de percelen - te ontkomen. Het gaat dus niet om een ondergeschikte bepaling waarvan het belang de maatschap c.s. niet duidelijk was of kon zijn.
- Over de tekst van de bepaling is dan ook onderhandeld tussen partijen.
- Partijen hebben bij die onderhandelingen de situatie dat de herfinanciering niet door een bank maar (gedeeltelijk ook) door een andere entiteit zou plaatsvinden voorafgaand aan het sluiten van uitdrukkelijk onder ogen gezien. Door [geïntimeerde] is daarbij aangegeven dat hij niet wilde dat de overeenkomst in die situatie zou worden ontbonden en de maatschap c.s. hebben daarmee vervolgens ingestemd.
[geïntimeerde] ontvangt weliswaar een vergoeding wanneer de maatschap c.s. zich met succes op de ontbindende voorwaarde kunnen beroepen, maar zij heeft volgens de overeenkomst alleen aanspraak op die vergoeding indien aan de vereisten voor het inroepen van de ontbindende voorwaarde is voldaan. De maatschap c.s. hebben, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet aannemelijk kunnen maken dat niet het verwerven van de percelen maar het verkrijgen van de vergoeding de kern van de overeenkomst - die niet voor niets een koopovereenkomst is - betrof.
[appellant2] [geïntimeerde] in september 2020 benaderd, nadat zij [geïntimeerde] in februari 2020 ook al benaderd hadden. [geïntimeerde] heeft hen dus niet benaderd. Vervolgens hebben partijen in enkele dagen een overeenkomst gesloten, die ervoor zorgde - en ook daadwerkelijk voor heeft gezorgd - dat de op zeer korte termijn dreigende executiemaatregelen een jaar vooruit geschoven werden. In die periode kon de maatschap alsnog op zoek naar herfinanciering door een andere bank. Bij het sluiten van deze overeenkomst zijn de maatschap c.s. bijgestaan door een professionele adviseur.
- afgerond - € 6.282.500,- (44 * € 130.000,- + 15 * € 37.500,-) voor de percelen te betalen. Volgens de maatschap c.s. waren ze € 7.632.000,- (44 * € 153.000,- + 15 * € 60.000,-) waard. [geïntimeerde] moest volgens deze berekening 82% van de waarde voor de percelen betalen. De maatschap c.s. baseren zich voor deze waarde op een rapport van VSO van juli 2021, bijna een jaar na het sluiten van de koopovereenkomst. De maatschap c.s. hebben onvoldoende weersproken dat VSO de marktwaarde van de percelen, en niet de executiewaarde, heeft vastgesteld. Daarvan uitgaande - waarbij het hof buiten beschouwing laat dat volgens [geïntimeerde] de prijzen van agrarische grond tussen september 2020 en juli 2021 fors zijn gestegen - hebben de maatschap c.s. onvoldoende onderbouwd dat zij door het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] in een situatie terechtkwamen die nadeliger voor hen was dan de situatie waarin zij al verkeerden, een situatie waarin de continuïteit van hun landbouwbedrijf in gevaar was en waarin zij rekening moesten houden met verkoop van hun percelen tegen executiewaarde. Daar komt dan nog bij dat de maatschap c.s. door het sluiten van de overeenkomst bovendien een jaar ‘tijd kochten’ om verkoop van de percelen te voorkomen. Dat het al bij voorbaat onmogelijk was om binnen die tijd herfinanciering bij een Nederlandse bank te krijgen en dat [geïntimeerde] dat ook wist of behoorde te weten, hebben de maatschap c.s. in het licht van het verweer van [geïntimeerde] op dit punt onvoldoende onderbouwd, zodat daar niet van kan worden uitgegaan. Als de maatschap c.s. tijdig herfinanciering zouden vinden, zouden zij de koopovereenkomst kunnen ontbinden. De premie die zij daarvoor moesten betalen - € 105.000,- - is in absolute zin fors, maar is niet onredelijk hoog wanneer wordt gelet op de koopsom van € 6.282.500-. De premie is nog geen 2% van dat bedrag.
€ 4.745,- verminderd, omdat perceel 1091 niet geleverd kon worden. Dat perceel is sinds 2019 eigendom van het Waterschap Zuiderzeeland.
Volgens de maatschap c.s. heeft de rechtbank de overeenkomst ten onrechte partieel ontbonden. Zij voert daartoe aan dat geen sprake was van een reële overeenkomst. Dat betoog heeft het hof hiervoor al verworpen. Het staat dan ook niet in de weg aan de partiële ontbinding van de overeenkomst. [21]
€ 633.457,-, 10% van de koopsom.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat volgens de rechtbank niet is voldaan aan de vereisten voor de verschuldigdheid ervan.
De overeenkomst bevat dus een aparte regeling voor het intreden van verzuim: er moet sprake zijn van nalatigheid in de nakoming van een verplichting uit de overeenkomst, een ingebrekestelling en een daaropvolgende termijn van acht dagen. Die regeling wijkt af van de wettelijke regeling over het verzuim en (daarmee) ook van de wettelijke regeling over de verschuldigdheid van de boete (artikel 6:93 BW), die beide van regelend recht zijn.
[appellant3] hem eind maart 2022 op het verkeerde been heeft gezet met de mededeling dat de maatschap nog steeds eigenaar is van de te verhuren grond. [naam5] voegt daaraan toe dat de heer [geïntimeerde] die mededeling van [appellant3] in een gesprek met hem, [naam5] , heeft gecorrigeerd en dat hij toen begreep dat de maatschap niet de eigenaar was van de grond. Volgens [naam5] had [geïntimeerde] hem in dat gesprek gesommeerd de door hem op de grond geplante bomen te rooien en de grond te ontruimen. Dat laatste gesprek vond volgens [naam5] plaats op 11 mei 2022. Toen op 20 mei 2022 het bedrag van € 12.000,- werd overgemaakt op de rekening van de maatschap, was het [naam5] volgens zijn eigen verklaring dus al bekend dat niet de maatschap, maar [geïntimeerde] eigenaar was van de door hem gehuurde grond. In dat licht bezien ligt het niet voor de hand dat [naam5] toch de lopende huur aan de maatschap betaalde. Hij wist immers dat hij die huur niet aan de maatschap verschuldigd was.
In het door hen ingestelde hoger beroep zullen de maatschap c.s. in het ongelijk worden gesteld. Om die reden zal het hof hen in beide zaken veroordelen in de proceskosten
(salaris advocaat: 2 punten, tarief II). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [27] In het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld, zodat partijen in dat beroep in beide zaken ieder de eigen kosten moeten dragen.
5.De beslissing
22 maart 2023 in conventie en in reconventie, met uitzondering van de afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag;
22 maart 2023 voor zover de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag is afgewezen en beslist op dit punt als volgt:
28 februari 2022 verleend verlof, op de in 3.15 vermelde percelen;