3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 2 februari 2010 is de commanditaire vennootschap met één beherend vennoot Carlande Dienstverlening C.V. opgericht (hierna: Carlande). De bedrijfsomschrijving van Carlande luidt: "het detacheren van chauffeurs binnen het beroepsgoederenvervoer over de weg".
(ii) [eiser] is op 17 augustus 2010 beherend vennoot van Carlande geworden.
(iii) Bij e-mail van 15 september 2010 is Carlande bij het Pensioenfonds aangemeld.
(iv) Carlande heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken van het Pensioenfonds om opgave van haar bedrijfsgegevens teneinde te kunnen vaststellen of zij wettelijk verplicht was tot aansluiting bij het Pensioenfonds en, nadat het Pensioenfonds zelf had vastgesteld dat Carlande onder de werkingssfeer van de verplichte bedrijfstakpensioenregeling viel, van (loon)gegevens van de bij haar werkzame werknemers.
(v) Bij nota's van 21 februari 2011 heeft het Pensioenfonds aan Carlande twaalf ambtshalve aanslagen Basispensioenregeling opgelegd over de maanden februari 2010 tot en met januari 2011 voor € 4.000,-- per maand, uitgaande van tien werknemers en een gemiddelde maandpremie van € 400,-- per werknemer.
(vi) Blijkens het handelsregister is Carlande op 12 januari 2011 opgeheven. [eiser] is tot aan de opheffing beherend vennoot gebleven.
3.2.1In dit geding vordert het Pensioenfonds van [eiser] in hoofdsom betaling van € 48.000,-- ter zake van de ambtshalve opgelegde aanslagen. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen.
3.2.2Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Hiertoe heeft het hof onder meer als volgt overwogen. Het antwoord op de vraag of de nieuw toegetreden vennoot persoonlijk kan worden aangesproken voor vorderingen die voor zijn aantreden als vennoot zijn ontstaan, is in deze zaak niet van belang. Carlande is pas als verzekeringsplichtige onderneming bij het Pensioenfonds aangemeld op 15 september 2010, toen [eiser] al beherend vennoot was. De ambtshalve aanslagen, waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd, zijn opgelegd in de periode dat [eiser] beherend vennoot was. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat het Pensioenfonds met het toetreden van [eiser] als beherend vennoot een extra verhaalsmogelijkheid heeft gekregen. (rov. 2.12)
3.3.1Onderdeel 1 acht het oordeel van het hof dat niet van belang is of een nieuw toegetreden vennoot persoonlijk kan worden aangesproken voor schulden die voor zijn aantreden als vennoot zijn ontstaan, rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, omdat de schulden van Carlande ter zake waarvan betaling wordt gevorderd, betrekking hebben op de periode voor de toetreding van [eiser]. Voor deze schulden is [eiser] niet hoofdelijk verbonden, aldus het onderdeel.
3.3.2In het onderdeel ligt besloten de klacht dat het hof heeft miskend dat voor de vaststelling van het moment waarop de schulden zijn ontstaan noch het moment van de aanmelding van de vennootschap bij het Pensioenfonds, noch het moment van de oplegging van de aanslagen bepalend is. De klacht is gegrond. De vorderingen van het Pensioenfonds op Carlande ontstonden van rechtswege op het moment waarop zij aan de voorwaarden voldeed voor verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds (art. 3 en 4 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000). De aanslagen ter zake waarvan het Pensioenfonds in dit geding betaling vordert, hebben betrekking op de premies die Carlande vanaf februari 2010 uit hoofde van de verplichte bedrijfstakpensioenregeling verschuldigd was. [eiser], die op 17 augustus 2010 beherend vennoot van Carlande is geworden, wordt door het Pensioenfonds dan ook mede aangesproken tot betaling van schulden die zijn ontstaan voor zijn aantreden als beherend vennoot bij Carlande.
3.4.1Voor zover het onderdeel betoogt dat [eiser] niet hoofdelijk verbonden kan zijn voor schulden van de vennootschap die betrekking hebben op de periode voor zijn toetreding, faalt het evenwel. Hetzelfde geldt voor onderdeel 3, waarin dezelfde opvatting wordt verdedigd.
3.4.2In cassatie dient – nu [eiser] het tegendeel niet heeft aangevoerd – tot uitgangspunt dat de commanditaire vennootschap Carlande bij de toetreding van [eiser] is voortgezet. Voor zodanig geval geldt het volgende.
3.4.3Volgens art. 19 lid 1 WvK zijn de beherende vennoten van een commanditaire vennootschap hoofdelijk verbonden. Art. 18 WvK, dat ingevolge art. 19 lid 2 WvK eveneens van toepassing is op de beherend vennoten van een commanditaire vennootschap, bepaalt voor de vennootschap onder firma dat elk der vennoten hoofdelijk verbonden is "wegens de verbindtenissen der vennootschap". Daarin valt geen beperking te lezen tot verbintenissen van de vennootschap die zijn ontstaan nadat een vennoot is toegetreden. Voorts brengt de strekking van de art. 18 en 19 lid 1 WvK mee dat de hoofdelijke verbondenheid van de vennoten alle schulden betreft die ten tijde van hun toetreding tot de vennootschap bestaan, of nadien ontstaan. Deze bepalingen beogen immers de schuldeisers van een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap te beschermen in een situatie waarin het (van dat van de vennoten) afgescheiden vennootschapsvermogen ontoereikend is om aan alle verbintenissen van de vennootschap te voldoen, door hun een verhaalsmogelijkheid te geven op het vermogen van de (beherend) vennoten zelf.
3.4.4Voor zover het gaat om een commanditaire vennootschap strookt deze wetsuitleg met de aansprakelijkheid van stille vennoten die in strijd met art. 20 lid 2 WvK daden van beheer verrichten of werkzaam zijn in de zaken van de vennootschap (het beheersverbod). De aansprakelijkheid van een stille vennoot voor schulden van de commanditaire vennootschap is in beginsel beperkt tot zijn inbreng in de vennootschap (art. 20 leden 2 en 3 WvK). Indien een stille vennoot in strijd met het in art. 20 lid 2 WvK vervatte verbod handelt, wordt hij op grond van art. 21 WvK evenwel hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden en verbintenissen van de vennootschap. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor schulden die zijn ontstaan voordat de vennoot in strijd met het beheersverbod handelde (HR 24 april 1970, ECLI:NL:HR:1970:AC5021, NJ 1970/406). 3.4.5De omstandigheid dat bij deze wetsuitleg de bestaande schuldeisers van de vennootschap er met de toetreding van een nieuwe vennoot een verhaalsmogelijkheid bij krijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor bestaat een deugdelijke grond, te weten dat deze schuldeisers een rechtsbetrekking zijn aangegaan met een vennootschap voor de verbintenissen waarvan de (beherend) vennoten krachtens de wet persoonlijk instaan. Het aanvaarden van hoofdelijke aansprakelijkheid van (beherend) vennoten van een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap voor bij hun toetreden reeds bestaande verbintenissen van de vennootschap dient bovendien de rechtszekerheid. Een onderzoek naar het ontstaansmoment van verbintenissen van de vennootschap, met het oog op de vraag welke vennoot of vennoten daarvoor kan of kunnen worden aangesproken, kan dan immers achterwege blijven.
3.4.6Aan de belangen van degene die overweegt als (beherend) vennoot toe te treden tot een bestaande vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap wordt in voldoende mate tegemoet gekomen doordat hij kan bedingen dat hem inzage wordt gegeven in de schuldenpositie van de vennootschap, of dat hij in de gelegenheid wordt gesteld daarnaar zelf onderzoek te doen. Bovendien kan hij garanties bedingen van de overige vennoten en afspraken maken over de draagplicht ten aanzien van bestaande schulden.
3.4.7Bij het voorgaande verdient nog opmerking dat de wettelijke regeling van de maatschap een andere is dan die van de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. De vennoten in een maatschap binden immers in beginsel slechts zichzelf; is de gehele maatschap gebonden, dan zijn de vennoten niet hoofdelijk, maar ieder voor een gelijk deel aansprakelijk (art. 7A:1679 en 1681 BW). De in HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, NJ 2013/290 voor de maatschap geformuleerde regels zijn dus niet bepalend voor het geval waarin het gaat om een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, waarvan de (beherend) vennoten wél hoofdelijk verbonden zijn.