In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 11 te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 791.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd naar € 754.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 9 april 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende de grieven met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak ingetrokken, waardoor de waarde niet meer in geschil was. Het geschil concentreerde zich op de vraag of de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Belanghebbende stelde dat hij niet alle benodigde gegevens had ontvangen om de beschikking te kunnen controleren.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de toezendplicht. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet beschikte over de gevraagde gegevens en dat de kennis en ervaring van de taxateur niet onder de toezendplicht valt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.