In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een stichting voor gesloten jeugdzorg tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De stichting, die jongeren met complexe gedragsproblemen opvangt, was in beroep gegaan tegen de vastgestelde WOZ-waarde van hun onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 69 te [plaats1]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 5.354.000 voor het kalenderjaar 2020, en een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker niet-woning (OZBG) opgelegd. De rechtbank had het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarna de stichting hoger beroep instelde.
Het geschil draaide om de vraag of gedeelten van de instelling in hoofdzaak tot woning dienen en of de woondelenvrijstelling van toepassing is. De stichting stelde dat delen van de instelling door de jongeren worden bewoond en dat deze delen geschikt zijn voor menselijke bewoning, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkende. Het Hof oordeelde dat de stichting niet voldoende bewijs had geleverd dat het verblijf van de jongeren in de instelling duurzaam van aard is. Het Hof baseerde zich op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat het verblijf in de instelling niet als duurzaam kan worden aangemerkt, omdat het gericht is op kortdurende behandeling.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het Hof wees het hoger beroep van de stichting af. De stichting werd niet in het gelijk gesteld en de volledige WOZ-waarde werd als heffingsmaatstaf gehandhaafd. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.