ECLI:NL:GHARL:2023:8332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
200.305.486/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langlopend burengeschil over de gevolgen van het plaatsen van een dakkapel op een woning met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een langdurig burengeschil tussen twee eigenaren van woningen in [woonplaats1], waarbij de appellant, [appellant], schadevergoeding eist van de geïntimeerde, [geïntimeerde], vanwege de plaatsing van een dakkapel op diens woning. De appellant stelt dat de dakkapel lekkages veroorzaakt en over de erfgrens is geplaatst, wat heeft geleid tot meerdere juridische procedures. In eerdere procedures heeft de appellant al een gedeeltelijke schadevergoeding ontvangen, maar in deze zaak vraagt hij om verdere schadevergoeding. Het hof heeft op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan en het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2021 bekrachtigd, waarbij de vorderingen van de appellant zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vorderingen en dat de eerdere uitspraken in deze zaak nog steeds van toepassing zijn. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.305.486/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 453747)
arrest van 3 oktober 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J.W. Raas, die kantoor houdt te Breda.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 27 september 2022 heeft op 13 januari 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd de zaak aan te houden in verband met overleg over een minnelijke regeling. Namens [appellant] is vervolgens een verzoek gedaan om een akte te mogen nemen om zijn bij memorie van grieven gedane eisvermeerdering nader te specificeren met offertes. Na bezwaar daartegen van de zijde van [geïntimeerde] heeft het hof dat akteverzoek geweigerd, omdat na de mondelinge behandeling niet is toegestaan een akte met die inhoud te nemen en het nemen van een dergelijke akte in strijd is met een goede procesorde. Partijen hebben vervolgens het hof gevraagd uitspraak te doen, waartoe [appellant] een aanvullend procesdossier aan het hof heeft verstrekt.

2.De kern van de zaak en de beslissing van het hof in het kort

2.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn buren. Zij zijn eigenaar van de woningen aan de [adres] 29 respectievelijk 29A te [woonplaats1] . [geïntimeerde] heeft in 2012 met vergunning van de gemeente Hilversum een dakopbouw op zijn woning laten plaatsen. Volgens [appellant] ondervindt hij overlast en nadeel van die dakopbouw, onder meer omdat die lekkages veroorzaakt en over de erfgrens is geplaatst. Dat heeft geleid tot diverse juridische procedures tussen partijen. [appellant] heeft in eerdere procedures in 2015/2016, onder meer bij dit hof, schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] als gevolg van de dakopbouw toegewezen gekregen. [appellant] is in 2017 weer een procedure tegen [geïntimeerde] begonnen, waarin hij onder meer verwijdering van de dakopbouw en nogmaals schadevergoeding heeft gevorderd. Na een tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis heeft de rechtbank in het in dit hoger beroep bestreden eindvonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] wil met dit hoger beroep bereiken dat die vorderingen alsnog worden toegewezen. In de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] tegenvorderingen ingesteld. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. [geïntimeerde] heeft tegen die beslissing geen hoger beroep ingesteld, zodat die tegenvorderingen geen rol meer spelen.
2.2
Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 13 oktober 2021 in stand laten (bekrachtigen). Dat betekent dat de vorderingen van [appellant] ook in hoger beroep niet worden toegewezen. Het hof zal [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep veroordelen. Het hof zal hierna, na de vaststelling van de relevante feiten en de procedurele voorgeschiedenis, uitleggen op grond waarvan het hof tot die beslissingen is gekomen.

3.De feiten en de procedurele voorgeschiedenis

3.1
Het hof neemt over de feiten zoals die in het arrest van 1 november 2016 [1] zijn vastgesteld. Na dat tussenarrest zijn geen andere feiten gesteld of gebleken. De kern van de feiten is hiervoor weergegeven. In verband met de leesbaarheid van dit arrest geeft het hof de hieronder de uitkomst van de eerdere procedures weer.
3.2
Bij vonnis van 20 mei 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, zijn op vordering van [appellant] ten laste van [geïntimeerde] enkele bedragen toegewezen tot vergoeding van de door [appellant] gestelde vochtschade op de zolder van zijn woning. De kantonrechter heeft beslist dat:
(i) deze schade is ontstaan doordat de loodslabben van de dakopbouw van [geïntimeerde] niet op de juiste wijze zijn aangebracht,
(ii) [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor lijdt en
(iii) die schade bestaat uit € 960,75 voor herstel van vochtplekken en € 2.000, - voor
aanbrengen van rabatdelen op de buitenmuur ter voorkoming van verdere vochtdoorslag.
De eis van [appellant] tot vergoeding van de kosten voor nieuwe
constructieberekeningen, omdat er zijn inziens gegronde vrees bestaat dat door de plaatsing van de dakopbouw een te hoge belasting op de fundering is, is wegens onvoldoende
onderbouwing afgewezen.
3.3
In hoger beroep van die uitspraak heeft [appellant] zijn eis willen vermeerderen met een aantal vorderingen, te weten
( i) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door een dakopbouw te plaatsen met een te hoge belasting voor de fundering,
(ii) een gebod aan [geïntimeerde] tot verwijdering van de dakopbouw met twee daaraan gekoppelde voorwaardelijke vorderingen,
(iii) vergoeding van kosten van rapporten en een berekening,
(iv) vergoeding van schade aan een bovenlicht en
( v) veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade aan de zolder, op te maken bij staat.
3.4
Die beoogde eisvermeerdering is door het hof in zijn eerder genoemd arrest van 1 november 2016 niet toegestaan, omdat [geïntimeerde] in het hoger beroep niet was verschenen en de eiswijziging niet aan [geïntimeerde] was betekend [2] . Aldus recht doende op de oorspronkelijke eis heeft het hof beslist dat ter zake van het herstel van de vochtplekken op de zolder niet meer gevolgschade toewijsbaar is dan het door de kantonrechter vastgestelde bedrag van
€ 960,75. Aan de stelling van [appellant] dat de kosten ter voorkoming van verdere schade meer bedragen dan het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,- (omdat verdere schade slechts te voorkomen is door de verwijdering van de dakopbouw) is het hof voorbijgegaan omdat als gevolg van het niet toestaan van de eisvermeerdering de vordering tot verwijdering niet voorligt. Verder heeft het hof de vordering tot vergoeding van de kosten tot vergoeding van constructietekeningen alsnog toewijsbaar geoordeeld (dat wil zeggen: het in eerste aanleg geschatte en gevorderde bedrag van € 1.331,- en niet het hogere bedrag van de inmiddels gemaakte werkelijke kosten, omdat de eiswijziging niet was toegestaan). Daartoe heeft het hof overwogen dat in de berekening en het rapport, zoals door [appellant] in hoger beroep overgelegd, wordt genoemd dat de balkenvloer te licht is uitgevoerd en op meer punten had moeten worden bevestigd en daarnaast dat de belasting van de fundering is overschreden (rov. 7.4 en 7.5).
3.5
Het arrest van het hof van 1 november 2016 is onherroepelijk geworden. [geïntimeerde] heeft voldaan aan de veroordelingen als vervat in dat arrest.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] is vervolgens in 2017 bij de rechtbank Midden-Nederland de procedure gestart die tot het in dit hoger beroep betreden vonnis van 13 oktober 2021 heeft geleid. Hij heeft daarin gevorderd:
a. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld
door de dakopbouw te plaatsen;
en [geïntimeerde] te veroordelen tot (samengevat):
b. verwijdering voor eigen rekening en risico van de dakopbouw;
c. (voorwaardelijk) als [geïntimeerde] de dakopbouw niet verwijdert, het gehengen en gedogen
dat [appellant] voor verwijdering zorgdraagt op kosten van [geïntimeerde] ;
d. (voorwaardelijk) voor het geval [geïntimeerde] na verwijdering van de bestaande dakopbouw
een nieuwe dakopbouw plaatst, strikte inachtneming van de constructieberekening
d.d. 10 augustus 2015 van F.T.V. en de beoordeling daarvan d.d. 28 januari 2016 van het
Bureau voor Bouwpathologie en het niet overschrijden van de perceelgrenzen;
e. betaling aan [appellant] van de waardevermindering van zijn woning zolang de
toestand niet in oude staat is hersteld met dien verstande dat deze schade nader dient te
worden opgemaakt bij staat;
f. betaling aan [appellant] van € 181,50 inclusief btw wegens schade aan het bovenlicht;
g. betaling aan [appellant] van schadevergoeding bestaande uit de kosten van herstel van
diens zolder met dien verstande dat deze schade nader dient te worden opgemaakt bij staat;
h. veroordeling in de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente en
nakosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft de vorderingen bestreden en een tegenvordering tot vergoeding van gemaakte deskundigenkosten ingesteld.
4.3
De rechtbank heeft op 18 juli 2018 een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis is het beroep van [geïntimeerde] op het gezag van gewijsde van het arrest van het hof van
1 november 2016 gehonoreerd voor zover het gaat om de herstelkosten van de zolder (vochtproblemen) en voor het overige verworpen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat vordering (f) inzake schade aan een bovenlicht voor afwijzing gereed ligt en dat zij voor de verdere beoordeling in conventie behoefte heeft aan voorlichting door een of meer deskundige(n). In afwachting daarvan is de beoordeling in reconventie aangehouden.
4.4
In het tussentijds hoger beroep van [appellant] tegen dat tussenvonnis heeft dit hof op 29 oktober 2019 [3] arrest gewezen. Het hof heeft het tussenvonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afdoening. Volgens het hof slaagde het beroep van [geïntimeerde] op gezag van gewijsde met betrekking tot de eerdere uitspraak ten dele maar niet ten aanzien van de vordering tot verwijdering omdat die berust op een nieuwe grondslag.
4.5
De rechtbank heeft vervolgens drie deskundigen benoemd, te weten bouwkundige
[naam1] van Taurus Bouwadvies, landmeter de heer [naam2] van het kadaster en makelaar [naam3] , om onderzoek te doen en een rapport uit te brengen.
4.6
De rechtbank heeft na kennisneming van de deskundigenrapporten in het eindvonnis van 13 oktober 2021 geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, maar de vordering van [appellant] om dat voor recht te verklaren bij gebrek aan belang afgewezen. [appellant] is in zijn vordering tot betaling van herstelkosten wat betreft de zolder niet-ontvankelijk verklaard. Ook de overige vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met zijn veroordeling in de proceskosten. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie zijn ook afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Die vorderingen spelen in dit hoger beroep geen rol meer.

5.De motivering van de beslissingen

achterwege blijven mondelinge behandeling bij rechtbank
5.1
[appellant] heeft in zijn eerste grief tegen het eindvonnis bezwaar gemaakt tegen het achterwege blijven van een mondelinge behandeling in de procedure bij de rechtbank. Die grief slaagt niet, alleen al omdat [appellant] bij de grief geen belang heeft. Bij het hof heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waar hij in de gelegenheid is geweest zijn stellingen mondeling toe te lichten. Daar heeft hij kunnen zeggen wat hij bij de rechtbank had willen zeggen. Bovendien is een rechter niet verplicht om ambtshalve een mondelinge behandeling te gelasten en niet gesteld of gebleken is dat [appellant] om een mondelinge behandeling heeft gevraagd die vervolgens is geweigerd.
vorderingen in hoger beroep
5.2
In de dagvaarding in hoger beroep vorderde [appellant] vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank en toewijzing van zijn in die procedure ingestelde vorderingen. Die vorderingen zijn door het hof hiervoor weergegeven in 4.1. In zijn memorie van grieven heeft [appellant] die vorderingen aangepast. Aan de vorderingen in de appeldagvaarding zijn vorderingen toegevoegd. De gewijzigde vorderingen luiden, verkort weergegeven, als volgt:
l. te beslissen conform het petitum van de appeldagvaarding;
eisvermeerdering
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot (
onderstrepingen hof)
a.
primair
indien de eis sub 1 hierboven niet wordt toegekend, het voor eigen rekening uitvoeren
van aanpassingen aan zijn dakopbouw zoals bovenvermeld bij punt 6.4., aan te vangen binnen 1 maand na wijzen van arrest op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,— per dag of dagdeel dat hij dit nalaat dan wel een bedrag dat het hof geraden acht;
subsidiair
ingeval [geïntimeerde] niet voldoet aan het hierboven bij 1. primair gevorderde, binnen 1
maand na wijzen van arrest op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,— per dag of dagdeel dat hij dit nalaat dan wel een bedrag dat het hof geraden acht, te gehengen en gedogen dat [appellant] dit op vooraf door [geïntimeerde] te vergoeden kosten laat uitvoeren;
meer subsidiair
ingeval [geïntimeerde] evenmin voldoet aan het hierboven bij 2.a. subsidiair gevorderde,
binnen 1 maand na wijzen van arrest, tot betaling van de tegenwaarde op te maken bij staat
van aanpassingen aan zijn woning om een dakopbouw op [appellant] woning mogelijk te maken;
b. tot betaling van tegenwaarde op te maken bij staat als gevolg van onrechtmatig blijvend
innemen van [appellant] territorium, binnen 1 maand na wijzen van arrest;
c. tot betaling van geleden schade op te maken bij staat als gevolg van lekkageschade ontstaan na eerdere vergoeding van schade (zoals omschreven bij hier bestreden vonnis
rov 2.22. dat verwijst naar rov 4.1 t/m 4.5 van het vonnis van de rechtbank van 18 juli 2018), binnen 1 maand na wijzen van arrest.
5.3
[geïntimeerde] heeft tegen de in de memorie van grieven opgenomen eiswijzigingen geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook ambtshalve geen processueel bezwaar daartegen.
5.4
Ter zitting bij het hof heeft de advocaat van [appellant] verklaard dat het [appellant] niet (langer) om verwijdering van de dakopbouw is te doen, maar om het wegnemen van de oorzaak van de schade (de lekkage) en dat hij om die reden de eis heeft uitgebreid met de volgens [appellant] minder ingrijpende maatregelen zoals die sub 2.a zijn gevorderd. Daarna heeft [appellant] de oorspronkelijke vordering die strekt tot verwijdering van de dakopbouw ingetrokken. Dat brengt mee dat door het hof niet meer beoordeeld hoeven te worden de (in 4.1 hiervoor) weergegeven vorderingen achter b, c en d en de grief van [appellant] tegen de afwijzing daarvan. De (in hoger beroep primaire) vorderingen achter a, e, f en g moeten geacht worden te zijn gehandhaafd. Daarover oordeelt het hof het volgende.
5.5
[appellant] heeft geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van zijn vordering onder a. om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de dakopbouw te plaatsen. Door het ontbreken van een grief staat de afwijzing van die vordering door de rechtbank vast.
waardevermindering woning
5.6
De vordering tot vergoeding van schade bestaande uit waardevermindering van zijn woning (onder e.) komt niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft die vordering in het vonnis van 13 oktober 2021 beoordeeld en in de rechtsoverwegingen 2.12-2.15 op goede gronden verworpen omdat volgens de rechtbank onvoldoende was onderbouwd dat van waardevermindering sprake was. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Ook in hoger beroep is die vordering nog steeds onvoldoende onderbouwd. Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank nog het volgende toe.
5.7
[appellant] heeft in hoger beroep ter ondersteuning van zijn stellingen een taxatierapport van Klerks Taxaties B.V van 9 november 2021 overgelegd. Uit dat rapport blijkt weliswaar een marktwaarde van de woning van [appellant] , rekening houdend met door hem aan de taxateur opgegeven gebreken (waarvan overigens niet is gesteld of gebleken dat de taxateur die gebreken zelf heeft gezien), maar niet dat sprake is van waardevermindering als gevolg van de dakopbouw en de plaats en wijze waarop die is gebouwd.
5.8
Voor zover deze primaire vordering onder e. is gebaseerd op de overbouw heeft
[appellant] (de mogelijkheid) dat hij daardoor schade leidt ook verder onvoldoende onderbouwd. Het gaat om een zeer geringe overbouw en ter zitting heeft hij verklaard geen financieel nadeel daarvan te ondervinden. Uit de beschikbare rapporten blijkt financieel nadeel als gevolg van overbouw ook niet. Integendeel, [naam3] heeft als gerechtelijk deskundige gerapporteerd dat geen sprake is van waardevermindering, indien de lekkage is verholpen. Voor het verhelpen van de lekkage heeft [appellant] inmiddels een bedrag van [geïntimeerde] gekregen.
5.9
De stelling van [appellant] dat hij door de dakopbouw van [geïntimeerde] zelf geen dakopbouw kan plaatsen is in de rapporten van de deskundigen niet bevestigd.
[appellant] , die ter zitting heeft verklaard geen plannen voor een dakopbouw te hebben, heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat zijn stelling kan ondersteunen.
schade aan het bovenlicht en aan de zolder
5.1
De rechtbank heeft over de vergoeding van schade aan het bovenlicht (vordering sub f.) in het vonnis van 18 juli 2018 al geoordeeld dat die vordering niet toewijsbaar is. Tegen die afwijzing is [appellant] in dit hoger beroep niet met een kenbare grief opgekomen. Dat had hij overigens al moeten doen in zijn tussentijds hoger beroep tegen dat tussenvonnis op grond van de processuele regel dat een partij die tussentijds beroep in stelt gehouden is daarin al zijn bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen aan te voeren en de mogelijkheid verliest dat bij een latere gelegenheid in appel te doen [4] . Daarmee staat deze afwijzing vast.
5.11
In de vordering sub g is [appellant] door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat, na een eerdere toekenning van schadevergoeding, als nog eens tot toewijzing van een bedrag aan schadevergoeding zou moeten leiden.
aanpassing dakopbouw
5.12
Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen onder 2. van de memorie van grieven.
5.13
De vorderingen sub 2a. in de memorie van grieven die er op zien dat [geïntimeerde] de dakopbouw (gedeeltelijk) afbreekt en opnieuw opbouwt conform de door Taurus Bouwadvies (de door de rechtbank benoemde deskundige) genoemde opties 1 en 2 zijn niet toewijsbaar. Ter zitting bij het hof heeft [appellant] verklaard dat het hem daarbij met name ging om optie 2. De vorderingen zijn gelet op de wijze van formulering onvoldoende bepaald en maken onvoldoende duidelijk welke handelingen van [geïntimeerde] verwacht worden en waartoe hij veroordeeld zou moeten worden. Het moeilijk te volgen betoog in 6.3. en 6.4 in de memorie van grieven maakt dat niet anders of beter. Dat betoog is feitelijk niet meer dan een opsomming van bevindingen van de deskundige Taurus Bouwadvies. Bovendien sluiten de daarin besproken opties 1 en 2 elkaar uit, althans gaan die opties uit van verschillende oplossingsrichtingen. Volgens de deskundige zijn die door [appellant] genoemde opties vanwege het ingrijpende karakter daarvan niet reëel haalbaar, zodat mede daarom niet valt in te zien waarom het van [geïntimeerde] gevergd zou kunnen dat hij die toch zou moeten (laten) uitvoeren.
schadevergoeding tegenwaarde
5.14
De vordering onder 2 b. is niet toewijsbaar wegens ontoereikende onderbouwing. Het hof verwijst naar wat het in 5.6 heeft overwogen.
5.15
[appellant] heeft in eerdere procedures al een vergoeding toegewezen gekregen in verband met de schade als gevolg van lekkage op de zolder. Die vergoeding zag ook op het voorkomen van toekomstige schade, namelijk door het aanbrengen van rabatdelen.
[appellant] heeft die om hem moverende redenen niet aangebracht, maar dat geeft hem als zodanig geen recht op een hogere schadevergoeding ten koste van [geïntimeerde] dan hij al heeft gekregen. [appellant] heeft verder niet met feiten en omstandigheden onderbouwd dat hij meer of andere schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking zou komen. Daarom moet ook die vordering worden afgewezen.
bewijsaanbod
5.16
[appellant] heeft in hoger beroep een algemeen bewijsaanbod gedaan. Voor bewijslevering door [appellant] is echter geen grond omdat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan: hij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien zij worden bewezen, tot toewijzing van zijn vorderingen zouden kunnen leiden. Bovendien voldoet zijn bewijsaanbod niet aan de hogere eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld: [appellant] heeft nagelaten dat bewijsaanbod toe te spitsen op concrete stellingen en feiten.
De conclusie
5.17
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep veroordelen. De bedragen die daarmee gemoeid zijn staan hierna onder het kopje ‘De beslissing’. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. [5] De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
5.18
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5.19
Het hof zal het verder gevorderde afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden- Nederland van 13 oktober 2021;
6.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht,
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
6.3
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.M.A. Wind en D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2023.