Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
NJ2001, 210 en de daarin genoemde literatuur en rechtspraak.
ten aanzien van de verkeerd aangebrachte loodslabben(op grond van onrechtmatige daad) aansprakelijk is voor de daardoor ontstane (vocht)schade. In zoverre valt dan ook niet in te zien welk belang [appellant] kan hebben bij een beroep op het gezag van gewijsde indien dat beroep mede op dat oordeel betrekking zou hebben. Ten aanzien van de schade die daarvan het gevolg is heeft het hof in de eerdere procedure geoordeeld dat die schade niet meer bedraagt dan het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 960,75 (rov. 7.1 en 7.2). Nu [geïntimeerde] in deze procedure op dit punt geen andere schade heeft gesteld dan in de eerdere procedure, slaagt ten aanzien van die beslissing het beroep op gezag van gewijsde, zoals de rechtbank met juistheid heeft beslist in rov. 4.2 (slot) van haar vonnis van 18 juli 2018. Ten aanzien van de kosten ter voorkoming van verdere vochtschade heeft het hof in die eerdere procedure in stand gelaten het oordeel van de kantonrechter dat die schade niet meer bedraagt dan € 2.000,- , te weten de kosten voor het aanbrengen van rabatdelen. Ook ten aanzien van dat oordeel slaagt het beroep op gezag van gewijsde. Dat wordt niet anders doordat dit oordeel mede was ingegeven door de in hoger beroep niet toegestane eisvermeerdering. Voor zover in de onderhavige procedure de vordering tot verwijdering van de dakopbouw mede is gebaseerd op de stelling dat dit de enige oplossing is ter voorkoming van verdere vochtdoorslag als gevolg van de verkeerde loodslabbe (inleidende dagvaarding sub 34) dient daar dan ook aan voorbij te worden gegaan.
te zwaar voor de fundering en die grensoverschrijdend is.Die grondslag is een andere dan in de eerdere procedure. Daarin ging het over vochtdoorslag. Met de eiswijziging werd toen wel beoogd om deze grondslag toe te voegen maar zover is het niet gekomen. Het hof heeft ter zake van deze grondslag dan ook geen (inhoudelijke) beslissing genomen ten aanzien waarvan [appellant] zich op het gezag van gewijsde kan beroepen. Wel speelde in de eerdere procedure al de stelling van [geïntimeerde] dat hij
gegronde vreeshad voor overbelasting en dat hij daarom de kosten voor het maken van nieuwe constructietekeningen vergoed wenste te hebben. Daarin heeft het hof hem gevolgd, zodat ook hier niet valt in te zien wat [appellant] meent te kunnen bereiken indien zijn beroep op gezag van gewijsde tevens op dat oordeel betrekking zou hebben.