3.1In cassatie kan, voor zover nog van belang, van het volgende worden uitgegaan.
( i) [eisers] zijn sinds 15 november 2001 eigenaar van een boerderij met erf en laan (hierna: het pad) in [woonplaats] . In de leveringsakte is een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten laste van het pad en ten behoeve van een tweetal kadastrale percelen in de gemeente [plaats] , om op de minst bezwarende wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg.
(ii) Een deel van het pad van [eisers] (met een lengte van circa 1.000 meter) is voorzien van semiverharding (puin), het resterende deel (met een lengte van circa 220 meter) bestaat uit een betonverharding.
(iii) Medio 2009 heeft [verweerder] de eigendom verkregen van een aantal percelen land die grenzen aan het erf van [eisers] Op het moment van verkrijging waren deze percelen begroeid met een productiebos. Deze percelen behoorden tot de heersende erven ten behoeve waarvan de hiervoor onder (i) genoemde erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd. [verweerder] heeft later meer percelen aangekocht, waardoor hij ook over een alternatieve ontsluiting van zijn percelen beschikt.
(iv) In februari 2010 heeft [verweerder] opdracht gegeven het productiebos op de door hem aangekochte percelen te kappen en het hout af te voeren. Vervolgens is grond aangebracht op de percelen. Als gevolg van genoemde werkzaamheden is schade aan het pad ontstaan.
( v) Partijen hebben op 30 maart 2010 een stuk papier ondertekend, waarop een plattegrond van de boerderij van [eisers] is getekend met de omliggende percelen, die (deels) eigendom zijn van [verweerder] (hierna: de akte). Voorts staat daarop het volgende:
“Aankoop Grond fam. [eiser 1] vs [verweerder] . +/- 1 ha a€ 3,— /m 2 30-03-‘10”
(vi) De door [eisers] ingeschakelde deskundige ing. Kuiper heeft de schade aan het pad onderzocht. Hij heeft de herstelkosten van het pad begroot op € 38.900,-- (exclusief btw).
(vii) Medio oktober 2010 heeft een loonbedrijf het pad op afschot gebracht. De nota van € 960,63 is door [eisers] voldaan.
3.2.1In dit geding hebben [eisers] gevorderd, samengevat en voor zover in cassatie van belang: (a) veroordeling van [verweerder] tot herstel van de schade aan het pad; (b) veroordeling van [verweerder] tot medewerking aan de levering van het door [eisers] van [verweerder] gekochte perceel grond tegen betaling van € 24.000,--; (c) veroordeling van [verweerder] tot betaling van de door [eisers] voorgeschoten kosten van herstel van het pad ad € 960,63 en (d) een aan [verweerder] op te leggen verbod om het pad met zware voertuigen en landbouwmachines te gebruiken, op straffe van een dwangsom. [eisers] baseren de onder (b) genoemde vordering op de hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde akte. Zij stellen dat [verweerder] aan hen een stuk grond van 8.000 m² heeft verkocht (hierna: het perceel) tegen betaling van € 3,-- per m², zodat de koopprijs uitkomt op € 24.000,--.
3.2.2Bij vonnis van 16 oktober 2013 (hierna: het eerste deelvonnis) heeft de rechtbank de vorderingen (c) en (d) toegewezen. Deze vorderingen zijn in cassatie niet meer aan de orde. Wat betreft vordering (a) heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het benoemen van een deskundige. Ter zake van vordering (b) heeft de rechtbank [verweerder] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren met betrekking tot de voorshands door de rechtbank bewezen geachte koopovereenkomst.
3.2.3[verweerder] heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerste deelvonnis. Daarbij heeft hij twee grieven gericht tegen de toewijzing van vordering (d). Daarnaast heeft hij vier grieven gericht tegen overwegingen met betrekking tot vordering (a).
3.2.4Op 14 januari 2015 heeft de rechtbank een tweede deelvonnis gewezen. In het dictum daarvan is – voor zover in cassatie van belang – [verweerder] veroordeeld mee te werken aan de levering van het perceel grond voor de overeengekomen koopsom van € 24.000,--. Hiermee heeft de rechtbank beslist op vordering (b). Met betrekking tot vordering (a) heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over haar voorstel ten aanzien van de benoeming van een deskundige.
3.2.5[verweerder] heeft ook tegen dit tweede deelvonnis hoger beroep ingesteld. Daarin heeft hij grieven aangevoerd tegen de beslissingen van de rechtbank over vordering (b), niet alleen in het tweede, maar ook in het eerste deelvonnis.
3.2.6De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 april 2015 ing. Muis tot deskundige benoemd. Nadat deze over de staat van het pad had gerapporteerd, heeft de rechtbank in haar eindvonnis vordering (a) afgewezen.
3.2.7[eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis en tegen het tussenvonnis van 1 april 2015.
3.2.8Het hof heeft in de (gevoegde) appelprocedures, voor zover in cassatie van belang, [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 4.200,-- als schadevergoeding voor het pad (vordering (a)). Vordering (b) heeft het hof afgewezen.
3.3.1Onderdeel Ia van het middel is gericht tegen rov. 4.10 van het tussenarrest van 16 mei 2017. Het hof heeft daarin overwogen:
“De akte van 30 maart 2010 (…) wordt door het hof niet aangemerkt als een koopovereenkomst. Het bestaat uit een schets van de ligging van de woning van [eisers] en enige omliggende grond en wat weinig precieze afmetingen, met als enige tekst "± 1 ha a € 3, - /m2." Verder staat er de datum 30 maart 2010 op en de handtekeningen van [eisers] en [verweerder] . Daarboven staat nog Aankoop Grond fam. [eiser 1] vs [verweerder] , maar daarvan staat vast dat het later door [eiseres 2] is aangebracht (…). Voorts staat vast dat [eiseres 2] enige woorden heeft weggelakt wat de raadsheer-commissaris ook zelf heeft vastgesteld. Dit betreft "overname", "niet over grond voor 15 04" en "doek + verharding". De dwingende bewijskracht van dit gemanipuleerde stuk is dan ook zeer beperkt.
Dit stuk kan wel dienen als aanvullend bewijs voor het bestaan van een mondelinge overeenkomst. (…)”
Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het gebonden was aan het bewijsoordeel van de rechtbank, zoals neergelegd in rov. 5.12 van het eerste deelvonnis. Daarin oordeelde de rechtbank:
“ [verweerder] heeft weersproken dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan hij gehouden is het perceel (…) aan [eisers] te leveren tegen een koopsom van € 24.000,00.
Ter onderbouwing van het bestaan van de overeenkomst hebben [eisers] (…) een onderhandse akte in het geding gebracht. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat [eisers] deze akte hebben gemanipuleerd door een deel van de daarin vastgelegde afspraken uit te gommen (of anderszins te verwijderen) maar tijdens de comparitie van 3 oktober 2010 - alwaar het origineel aan de rechtbank is getoond - is van enige manipulatie niet gebleken. Met name is niet gebleken van verwijdering van een door [verweerder] gesteld voorbehoud (“mits het padprobleem wordt opgelost”). Artikel 157 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte dwingend bewijs oplevert ten aanzien van hetgeen partijen daarin verklaren, zulks behoudens tegenbewijs. In de akte staat vermeld dat 8.000 m2 grond werd verkocht tegen een koopsom van € 3,00 per m2. Voorts hebben partijen uitvoering gegeven aan hetgeen in de akte is bepaald. Na ondertekening ervan is aan het kadaster de opdracht verstrekt het door [eisers] aan te kopen perceel in te tekenen en dit te voorzien van een (eigen) kadastraal nummer. Het kadaster heeft uitvoering aan deze opdracht gegeven en [verweerder] is bij het inmeten van het perceel aanwezig geweest. Gezien deze uitvoeringshandelingen en gelet op de dwingende bewijskracht van hetgeen partijen in de akte hebben verklaard, dient voorshands te worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eisers]
In het kader van mogelijk te leveren tegenbewijs kan [verweerder] het door [eisers] geleverde bewijs ontzenuwen door waar te maken dat tussen partijen anders is overeengekomen dan [eisers] in deze procedure stellen.”
Volgens het onderdeel moet dit oordeel worden aangemerkt als een eindbeslissing en was het hof daaraan gebonden omdat [verweerder] daartegen in zijn hoger beroep van het eerste deelvonnis geen grieven heeft aangevoerd. Dat heeft hij wel gedaan in zijn hoger beroep van het tweede deelvonnis, maar dat was te laat. Immers, indien een partij gebruik maakt van de mogelijkheid om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een tussenvonnis, staat het haar niet vrij om in een later stadium van het geding andermaal tegen in die uitspraak vervatte eindbeslissingen op te komen, ook niet indien de eindbeslissing waar het om gaat in een latere uitspraak wordt herhaald. Het hof heeft dat miskend, aldus het onderdeel.
3.3.2Het onderdeel slaagt. [verweerder] heeft in zijn hoger beroep tegen het eerste deelvonnis niet alleen grieven gericht tegen de toewijzing in het dictum van vordering (d), maar ook tegen beslissingen van de rechtbank in verband met vordering (a). Met betrekking tot vordering (a) was nog geen sprake van een eindvonnis. Nu [verweerder] aldus ook het tussenvonnis-gedeelte van het eerste deelvonnis in zijn hoger beroep betrok, had hij bij die gelegenheid al zijn bezwaren tegen de eindbeslissingen in het tussenvonnis-gedeelte van dat vonnis naar voren moeten brengen. De partij die tussentijds beroep instelt, is immers gehouden daarin al haar bezwaren tegen de tot dan toe gewezen tussenvonnissen aan te voeren en verliest de mogelijkheid dat bij een latere gelegenheid in appel te doen (zie onder meer HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, rov. 3.3.4). Die regel geldt ook indien het gaat om een appel tegen het tussenvonnis-gedeelte van een deelvonnis. In rov. 5.12 van haar eerste deelvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van vordering (b) uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een beslissing gegeven over de bewijskracht van de akte. Nu [verweerder] in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis-gedeelte van dat vonnis niet tegen die beslissing is opgekomen, was het hof daaraan gebonden.
Daarbij is niet van belang dat de grieven in het eerste hoger beroep tegen het tussenvonnis-gedeelte van het eerste deelvonnis betrekking hadden op beslissingen in verband met een andere vordering (vordering (a)) dan de in het latere hoger beroep tegen datzelfde vonnis aangevoerde grieven (die gericht waren tegen beslissingen in verband met vordering (b)).