ECLI:NL:GHARL:2023:664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
21/00487
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van belanghebbende tegen de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2014 niet-ontvankelijk werd verklaard. De Inspecteur had eerder de aanslag opgelegd en het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, omdat deze nooit aan hen was verzonden. Het Hof heeft de procedure in twee zittingen behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn is gaan lopen op de dag na de bekendmaking. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag ter post is bezorgd en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag naar een onjuist adres is verzonden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00487
uitspraakdatum: 24 januari 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] BVte
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2021, nummer AWB 20/2965, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikkingen is het verlies vastgesteld op € 51.640 en een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de verliesvaststellingsbeschikking ambtshalve verhoogd tot een bedrag van € 129.276 en daarnaast de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft vervolgens een herziene aangifte Vpb voor het jaar 2014 ingediend.
1.4.
De Inspecteur heeft de herziene aangifte Vpb voor het jaar 2014 opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft het verzoek afgewezen en de verlies- en boetebeschikking gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.P. Flinterman, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de stelling van belanghebbende dat de aanslag Vpb 2014 met dagtekening 14 oktober 2017 nooit aan belanghebbende is verzonden.
1.9.
De Inspecteur heeft een ‘Rapport Datum Verzending’ (hierna: verzendrapport) opgesteld en in het geding gebracht. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om hierop schriftelijk te reageren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.10.
Het Hof heeft partijen voorgesteld om in deze zaak – zonder dat zij ter nadere zitting worden gehoord - uitspraak te doen. De Inspecteur heeft hiermee ingestemd. Belanghebbende daarentegen heeft het Hof verzocht om een nadere mondelinge behandeling.
1.11.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Daarbij
zijn verschenen en gehoord mr. A.P. Flinterman, als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), bijgestaan door [naam3] , alsmede [naam4] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief van 25 juni 2015 heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende uitstel verleend voor het indienen van de aangifte Vpb voor het jaar 2014.
2.2.
Bij brief van 22 januari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende eraan herinnerd dat de aangifte Vpb voor het jaar 2014 nog niet is ingediend, dat verder uitstel niet meer zal worden verleend en dat de aangifte uiterlijk 5 februari 2016 bij de Inspecteur moet zijn ingediend.
2.3.
Met dagtekening 4 maart 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanmaning tot het doen van aangifte Vpb voor het jaar 2014 verzonden. De uiterste inleverdatum is in de aanmaning gesteld op 18 maart 2016. Bij het niet tijdig indienen van de aangifte is een verzuimboete van minimaal € 2.639 in het vooruitzicht gesteld.
2.4.
Op 26 oktober 2016 heeft belanghebbende aangifte Vpb voor het jaar 2014 gedaan, naar een belastbaar bedrag van negatief € 51.640.
2.5.
Met dagtekening 14 oktober 2017 is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil (hierna: de aanslag), gelijktijdig is daarbij bij beschikking het verlies vastgesteld op een bedrag van € 51.640 (hierna: verliesvaststellingsbeschikking). Daarnaast is een verzuimboete opgelegd van € 2.639 (hierna: boetebeschikking). De aanslag en beschikkingen zijn vermeld op één aanslagbiljet. De adressering van het aanslagbiljet luidt: “ [adres] , [vestigingsplaats] ”.
2.6.
Op 7 februari 2019 heeft belanghebbende een herziene aangifte Vpb voor het jaar 2014 ingediend, naar een belastbaar bedrag van negatief € 139.640. Deze herziene aangifte is door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag en verlies- en boetebeschikking.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar (zie 2.6.) niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is de Inspecteur inhoudelijk (gedeeltelijk) aan het bezwaar tegemoetgekomen en heeft de verliesvaststellingbeschikking verhoogd naar een bedrag van € 129.276. De uitspraak is voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing daar waar het de uitspraak op bezwaar betreft.
2.8.
Op 27 maart 2019 heeft belanghebbende wederom een (herziene) aangifte Vpb voor het jaar 2014 ingediend, naar een belastbaar bedrag van negatief € 239.640.
2.9.
Bij brief van 29 mei 2019 heeft de Inspecteur de ontvangst van de herziene aangifte (zie 2.8.) bevestigd. De inhoud van de brief luidt onder andere als volgt:
“(…)
Op 27 maart 2019 heb ik uw derde aangifte vennootschapsbelasting ontvangen, welke ik aanmerk als een bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2014 ten name van [belanghebbende] B.V. Het aanslagnummer is [nummer1] en de dagtekening is 14 oktober 2017. Het bezwaar is derhalve niet binnen de wettelijke termijn van zes weken binnengekomen. U bent daarom niet - ontvankelijk in uw bezwaar.
(…)
Huisvestingskosten
Ten opzichte van de tweede aangifte vennootschapsbelasting geeft u € 100.000 meer huisvestingskosten aan. Graag ontvang ik een toelichting op deze toename. Ik verzoek u een uitdraai van de grootboekrekening huisvestingskosten te verstrekken.
Graag ontvang ik een kopie van de jaarstukken 2014. (…)”
2.10.
Bij brief van 19 februari 2020 heeft gemachtigde de Inspecteur meegedeeld dat de huisvestingskosten nimmer als kosten in de winst en verliesrekening over het jaar 2013 zijn opgenomen, zodat een bedrag van € 100.716 in mindering op de winst moet worden gebracht.
2.11.
Bij brief van 14 april 2020 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om tot een bedrag van € 100.000 meer huisvestingskosten op te nemen en zo het vastgestelde belastbaar bedrag voor het jaar 2014 te verlagen naar negatief € 239.640 afgewezen, omdat de kosten betrekking hebben op het jaar 2013 en niet op het jaar 2014.
2.12.
Bij brief van 25 mei 2020 heeft de gemachtigde namens belanghebbende tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft de reden van beroep voor zover van belang als volgt gemotiveerd:
“1. Onder verwijzing naar motivering uitspraak op bezwaar van 14 april 2020 te onrechte gekwalificeerd als een verzoek ambtshalve vermindering, van de zijde van de belastingdienst Utrecht, dien ik in dit beroepschrift, namens de in hoofde genoemde cliënte, gericht tegen de uitspraak op bezwaar en de te ontvangen verminderingsbeschikking. (…)”
2.13.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft de Rechtbank belanghebbende verzocht om toezending van een schriftelijke machtiging en een uittreksel uit het Handelsregister.
2.14.
Het uittreksel uit het Handelsregister van belanghebbende dat bij de machtiging bij de Rechtbank is overgelegd, vermeldt een bezoekadres aan de [adres] , [vestigingsplaats] en een tweetal bestuurders te weten: [naam6] en [naam7] .
2.15.
Alle drie ingediende aangiftebiljetten (zie 2.4., 2.6., en 2.8.) vermelden in de rubriek ‘779 Gegevens aandeelhouders’ als aandeelhouder onder andere: [naam8] BV, [adres] te [vestigingsplaats] .
2.16.
Belanghebbende is per 4 januari 2017 uitgeschreven uit het handelsregister. In het handelsregister is opgenomen dat de registratie is beëindigd in verband met het verdwijnen van de rechtspersoon ten gevolge van splitsing met ingang van 31 december 2016. Het laatstelijk ingeschreven adres luidt: “ [adres] , [vestigingsplaats] ”. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een uittreksel uit het handelsregister waarin voor zover relevant het volgende is vermeld:

Inzien uittreksel – [belanghebbende] B.V.
(…)
Op 04-01-2017 is de registratie beëindigd in verband met het verdwijnen van de rechtspersoon ten gevolge van splitsing met ingang van 31-12-2016.
Op 04-01-2017 is geregistreerd dat de onderneming is overgedragen met ingang van 31-12-2016.
(…)
Op 30-12-2016 splitsingsakte zuivere splitsing verleden. Splitsende rechtspersoon:
[belanghebbende] B.V. (KvK-nr. [nummer2] )
Verkrijgende rechtspersonen:
[naam9] B.V. (KvK-nr. [nummer3] )
[naam10] B.V. (KvK-nr. [nummer4] )
2.17.
Tot de stukken van het geding behoort een uittreksel uit het handelsregister van [naam9] B.V. Volgens dit uittreksel is het vestigingsadres van deze besloten vennootschap, [adres] , [vestigingsplaats] .
2.18.
Bij brief van 25 maart 2022 met bijlagen heeft de Inspecteur het verzendrapport ingebracht. De brief bevat onder andere de volgende passage: “(…)
In de bijlage van deze brief treft u het verzendrapport aan, waarmee ik de verzending van de primitieve aanslag aantoon. Belanghebbende kan zich derhalve niet met succes beroepen op een verschoonbare termijnoverschrijding, met als gevolg dat de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wat ons betreft kunt u de zaak afdoen zonder het houden van een tweede mondelinge behandeling.”
2.19.
De inhoud van het verzendrapport luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
4. Betrokkene
Naam: [belanghebbende] B.V.
Adres: [adres]
Woonplaats: [vestigingsplaats]
Nummer beschikking: [nummer1]

5.Onderzoek

Ik heb op 10 maart 2022, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:
- VPB/VBN (Vennootschapsbelasting nieuw)
- DOSHISTORIE (DOS Archief)
- COA/DACAS (COA-Archiefgegevens)
- DAS (Digitaal Archief Systeem)
- ZP05 (SAP Dispositielijst)
- VA03 (SAP Verkooporderoverzicht)
Ik heb in VBN ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 het volgende waargenomen:
Dat er op 27-09-207, m.b.t. het Finr: [nummer1] en naam: [belanghebbende] B.V., een Definitieve aanslag met aanslagnummer 06 en dagtekening 14-10-2017, over het boekingstijdvlak 01012014-31122014, is aangemaakt en verzonden.
Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat deze op 04-10-2017 in een partij documenten systeem VPB, applid VPB001 met dagtekening 14-10-2017 en het RUNID [nummer5] , in een aantal van 569 stuks, is opgemaakt.
Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat op 06-10-2017 de partij documenten met het RUNID [nummer5] , is samengevoegd in een samengestelde partij documenten met het RUNID [nummer6] , in een aantal van 9518 stuks, ter verwerking.
Ik heb in COA/DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat er op 06-10-2017, een aanslag met het aanslagnummer [nummer1] en dagtekening 14·10-2017, ten name van [belanghebbende] , is geregistreerd.
Ik heb in een query vanuit TSOP/DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat deze op 09-10-2017 in een partij met het RUNID [nummer5] en parameters Groep G03, Partitie P00050, Archiefdatum 10-10-2017 en Volgn. 18129 t.b.v. RSIN [nummer7] , is geregistreerd ten behoeve van de applicatie DAS.
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat er op 10·10-2017, onderzoek sleutel [nummer1] en berichtsjabloon VPB12, een Aanslag 2014 VPB, Tijdvak 01-01-2014 - 31·12·2014 met aanslagnummer [nummer1] en dagtekening 14 oktober 2017, t.n.v. [belanghebbende] B.V. is gearchiveerd en deze is verzonden aan het adres [adres] , [vestigingsplaats] .
Ik heb in ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende geconstateerd:
Dat dit document is opgenomen in de samengestelde partij documenten genaamd, VPBOO1 VPB 12 Definitieve Aanslag met het RUNID [nummer6] en het eindproductnummer [nummer8] , in een aantal van 9.518 stuks.
Ik heb in ZPO5 waargenomen dat de partij documenten met het RUNID [nummer6] en het eindproductnummer [nummer8] op 12-10-2017, is aangeboden aan POSTNL, ter postbezorging.
Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Definitieve aanslag 2014 VPB het volgende waargenomen:
Dat de partij documenten (VPBOO1 VPB 12 Definitieve Aanslag), met het RUNID [nummer6] en het eindproductnummer [nummer8] , onder het verkoopordernummer [nummer9] , in een aantal van 9.518 stuks, tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.
Met postbedrijf POSTNL heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2017 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID [nummer6] en het eindproductnummer [nummer8] worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding. (…)”
2.20.
In de bijlage bij het verzendrapport is een afdruk gevoegd van de SAP dispositielijst. Op deze lijst staat voor zover relevant de volgende informatie afgedrukt:
Verkooporder
Bestelnummer
Omschrijving
Productieorder hoeveelheid
Omschrijving
Verkooporder hoeveelheid
[nummer9]
[nummer6]
VPB001 VPB 12 Definitieve Aanslag
9.518
48 Uurs van 12 gram
9.381
Overige (Europa, RvdW en VOW)
137
Stuklopers
1
2.21.
In de bijlage bij het verzendrapport is een afdruk gevoegd van de SAP ‘Verk. Print en Mail [nummer9] Weergeven: overzicht’. In dit overzicht staat onder bestelnummer: [nummer6] onder het hoofd ‘
Verkoop’ Gewicht en leveringsdatum: 12.10.2017 en totaalgewicht: 114.216 G. Eveneens is een overzicht afgedrukt waarvoor zover relevant het volgende is vermeld:
Artikel
Orderh.. HE
Omschrijving
Facturatiedat.
[nummer10]
9.518 ST
VPB001 VPB 12 Definitieve aanslag Vz
12.10.2017
[nummer11]
9.381 ST
48 uurs 12 gram
12.10.2017
[nummer12]
137 ST
Overige (Europa, RvdW en VOW)
12.10.2017
[nummer13]
1 ST
Stuklopers
12.10.2017
2.22.
In de bijlage bij het verzendrapport is een afdruk gevoegd van de SAP ‘Verk. Print en Mail [nummer9] Weergeven: overzicht’. In dit overzicht staat onder bestelnummer: [nummer6] onder het hoofd ‘
Verzending’ Status: Afgehandeld; Totaalgewicht: 114.216 G; Leveringsstatus: Volledig beleverd.
2.23.
In de bijlage bij het verzendrapport is een afdruk gevoegd van de SAP ‘Verk. Print en Mail [nummer9] Weergeven: overzicht’. In dit overzicht staat onder bestelnummer: [nummer6] onder het hoofd ‘
Status’ het volgende overzicht afgedrukt:
Bewerkingsstatus
Totaalstatus
Afgehandeld
Afzegstatus
Niets afgezegd
Leveringsstatus
Volledig beleverd
Kredietstatus
Niets uitgevoerd
Totaal Blokk. status
Niet geblokkeerd
2.24.
Direct na de opening van de zitting heeft de voorzitter partijen meegedeeld dat in verband met de pensionering van mr. A.I. van Amsterdam de samenstelling van de zetel in deze zaak is gewijzigd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de aanslag (verliesvaststellingsbeschikking) niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat daarom de uitspraak op bezwaar met dagtekening 16 maart 2019 (zie 2.7.) moet worden opgevat als de aanslag Vpb voor het jaar 2014 (hierna: aanslag 2). De tweede herziene aangifte van 27 maart 2019 (zie 2.8.) moet vervolgens worden opgevat als het bezwaar tegen deze ‘aanslag 2’ zodat het bezwaar binnen zes weken nadat de aanslag is opgelegd, is ingesteld. Als uitspraak op bezwaar heeft dan volgens belanghebbende te gelden de beslissing van de Inspecteur van 14 april 2020, waartegen door haar op 25 mei 2020 beroep is ingesteld. Subsidiair stelt belanghebbende dat als vast komt te staan dat de aanslag wel terpostbezorging is aangebonden, verzending aan het verkeerde adres heeft plaatsgevonden omdat belanghebbende per 4 januari 2017 is opgehouden te bestaan.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank en het verzendrapport. Hij stelt dat de verzending van de aanslag wel heeft plaatsgevonden en dat belanghebbende na uitschrijving uit het Handelsregister geen adreswijziging heeft doorgegeven. Een eventuele onjuiste adressering is daarom niet aan hem te wijten, aldus de Inspecteur.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat het belastbaar bedrag is vastgesteld op een bedrag van nihil en dat gelijktijdig het verlies bij beschikking is vastgesteld op € 51.640 (de verliesvaststellingsbeschikking). Belanghebbende wendt daarom rechtsmiddelen aan tegen de verliesvaststellingsbeschikking. De verzuimboete is vermeld op het aanslagbiljet (boetebeschikking) en is aldus gelijktijdig op dezelfde wijze en op hetzelfde moment aan belanghebbende bekendgemaakt. Ingevolge artikel 26b, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met art 24a, tweede lid, AWR wordt het bezwaar- of beroepschrift tegen de aanslag dan wel uitspraak op bezwaar tegen de aanslag (hier: verliesvaststellingsbeschikking) geacht mede te zijn gericht tegen de boete, tenzij uit het bezwaar- of beroepschrift het tegendeel blijkt. Dat laatste is hier niet aan de orde.
4.2.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) schrijft voor dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bezwaartermijn begint dan te lopen op de dag na die van de dagtekening, maar niet eerder dan de dag na de verzending (zie artikel 22j, onderdeel a, AWR). Zolang het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, begint er dus nog geen bezwaartermijn te lopen.
4.3.
Gelet op het voorgaande zal het Hof eerst onderzoeken of de verliesvaststellingsbeschikking en boetebeschikking op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende kenbaar zijn gemaakt.
4.4.
Artikel 3.41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.5.
Bekendmaking van een aanslag geschiedt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger, die de aanslag bekend maakt door verzending of uitreiking van het door de Inspecteur voor het belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet (zie 2.5.).
4.6.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat in de regel ervan kan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden [1] . Indien de belanghebbende, zoals in dit geval, de verzending van het aanslagbiljet betwist, is het aan de inspecteur om die verzending (terpostbezorging) aannemelijk te maken [2] . Daar waar het de boetebeschikking betreft, is deze bewijslast verzwaard en zal de Inspecteur overtuigend moet aantonen dat de verzending (terpostbezorging) heeft plaatsgevonden [3] .
4.7.
Het Hof overweegt verder dat indien de onderhavige beschikkingen op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende bekend zijn gemaakt, de bezwaartermijn is gaan lopen op de dag na de bekendmaking dan wel de dagtekening van de beschikkingen (14 oktober 2017, zie 2.5), de herziene aangifte (zie 2.6.) door de Inspecteur terecht als bezwaarschrift is aangemerkt en dat de onderhavige beroepstermijn is gaan lopen de dag na de bekendmaking dan wel dagtekening (16 maart 2019) van de uitspraken op bezwaar (zie 2.7.). In dit geval is 29 april 2019 de laatste dag van beroepstermijn.
4.8.
Indien de onderhavige beschikkingen niet op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende kenbaar zijn gemaakt is de bezwaartermijn pas gaan lopen op de dag van de ontvangst door belanghebbende van het aanslagbiljet (in dit geval de uitspraken op bezwaar van 16 maart 2019).
4.9.
De Inspecteur heeft om te voldoen aan zijn bewijslast een verzendrapport ingebracht waaruit naar zijn stelling volgt op welke datum de aanslag ter post is bezorgd en daarmee op de juiste wijze aan belanghebbende is bekendgemaakt.
4.10.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met het verzendrapport (zie 2.19.), in samenhang gelezen met de toelichting van de Inspecteur daarop, overtuigend heeft aangetoond dat het onderhavige aanslagbiljet op 12 oktober 2017 terpostbezorging aan POSTNL [4] is aangeboden en de Inspecteur hiermee aan de op hem rustende (verzwaarde) bewijslast – zowel ten aanzien van de verliesvaststellingsbeschikking als ten aanzien van de boetebeschikking waarvoor de verzwaarde bewijslast geldt - heeft voldaan. Het Hof betrekt in zijn oordeel dat uit de verzendrapportage volgt dat het onderhavige aanslagbiljet onderdeel uitmaakte van een samengestelde partij van 9.518 stuks, die te volgen is met het partijnummer [nummer6] . Uit de rapportage volgt vervolgens dat deze partij van 9.518 stuks uiteindelijk terpostbezorging aan POSTNL is aangebonden. Daartoe is ook het totaalgewicht in overeenstemming met het aantal aangeboden stuks. Aangeboden is een partij van 9.518 stuks van 12 gram per stuk en het totaalgewicht van de aangeboden partij bedraagt 114.216 (9.518 x 12) gram (zie 2.22).
4.11.
Dat sprake was van één zogenoemde ‘stukloper’ en de Inspecteur ter zitting hier geen afdoende verklaring voor kon geven maakt dit niet anders. De input bestond immers uit de samengestelde partij van 9.518 stuks, waaronder de onderhavige aanslag, en de uiteindelijke output, de terpostbezorging (de aan POSTNL aangeboden partij), bestond eveneens uit 9.518 stuks. Het aantal stuks inclusief de stukloper bedroeg 9.519 stuks. Het Hof begrijpt hieruit dat de stukloper is hersteld en vervolgens weer bij de partij is gevoegd [5] . Het aantal stuks van de samengestelde partij, waar de onderhavige aanslag deel vanuit maakt, dat uiteindelijk terpostbezorging aan POSTNL is aangebonden, blijft immers onveranderd 9.518 stuks.
4.12.
Subsidiair stelt belanghebbende dat de aanslag, verlies- en boetebeschikking niet juist zijn bekendgemaakt, omdat het aanslagbiljet is verzonden naar het adres van belanghebbende - [adres] te [vestigingsplaats] - en daarmee naar een onjuist adres. Dit adres is volgens gemachtigde onjuist omdat belanghebbende per 31 december 2016 ten gevolge van een juridische splitsing is opgehouden te bestaan en de registratie in het handelsregister per 4 januari 2017 is beëindigd. Ter zitting heeft gemachtigde aanvullend verklaard dat het adres [adres] te [vestigingsplaats] ook het adres is waar één van haar aandeelhouders is gevestigd (zie 2.17.). Omdat er sprake was van een zogenaamde, in dit geval volgens gemachtigde echte, ruziesplitsing, heeft de aanslag volgens de verklaring van gemachtigde, belanghebbende niet bereikt. Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur daarom het aanslagbiljet aan het adres van gemachtigde had moeten zenden.
4.13.
Het Hof overweegt dat subsidiair niet in geschil is dat het aanslagbiljet naar het adres van belanghebbende is verzonden. Dat was in die zin volgens belanghebbende een onjuiste adressering omdat belanghebbende inmiddels was opgehouden te bestaan en daarom niet meer op dit adres was gevestigd. Voor de vraag of niettemin sprake is van een bekendmaking op een voorgeschreven wijze is bepalend of die vermeende onjuiste adressering aan de Inspecteur is te wijten [6] . De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat in zijn bestanden ten tijde van de verzending van de aanslag geen ander adres dan het adres [adres] te [vestigingsplaats] stond vermeld en dat hem geen adreswijziging heeft bereikt.
4.14.
Het Hof stelt vast dat door belanghebbende of diens gemachtigde niet aan de Inspecteur is meegedeeld dat voor de adressering van stukken gericht aan belanghebbende voortaan, althans na het verdwijnen van belanghebbende ten gevolge van de splitsing, gebruik moest worden gemaakt van alternatieve adresgegevens, in dit geval de adresgegevens van gemachtigde. Dat dit mogelijkerwijs in de vaststellingsovereenkomst bij de splitsing heeft gestaan, maakt belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk. Het voorgaande houdt in dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Inspecteur op de hoogte heeft gebracht van andere adresgegevens dan het tot dusverre bekende en gebruikte adres ‘ [adres] te [vestigingsplaats] ’. Daarbij komt dat uit het handelsregister blijkt dat één van de (onder algemene titel) verkrijgende vennootschappen op hetzelfde adres is gevestigd (zie 2.16. en 2.17.). Het Hof is daarom van oordeel dat de Inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aanslagbiljet aan het juiste adres is verzonden. Dat mogelijkerwijs ten gevolge van de ‘ruzie tussen de rechtsopvolgers onder algemene titel’ waar gemachtigde naar verwijst, de andere rechtsopvolger ( [naam10] B.V.) ‘onder algemene titel’ (zie 2.16.) niet op de hoogte is gebracht van het bestaan van de aanslag, verliesvaststelling- en boetebeschikking, maakt dit niet anders.
4.15.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur met de toezending van het onderhavige aanslagbiljet naar het adres: [adres] te [vestigingsplaats] de Inspecteur de aanslag, verlies- en boetebeschikking op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
4.16.
Dit betekent dat de bezwaartermijn daags na 14 oktober 2017 is aangevangen en dat de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op het bezwaarschrift van 16 maart 2019 moet worden aangemerkt als de aanslag, verlies- en boetebeschikking, faalt. Het Hof stelt verder vast dat niet in geschil is dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar van 16 maart 2019 heeft ontvangen. Dit betekent dat het Hof vervolgens zal oordelen of door belanghebbende tijdig beroep tegen deze uitspraak is ingesteld.
4.17.
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In geval van indiening van een beroepschrift is daarvan (onder meer) sprake indien: (i) de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid met vertraging kennis heeft genomen van de uitspraak op het bezwaar van de Inspecteur, en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een beroepschrift heeft ingediend, en tevens (ii) de belanghebbende na kennis te hebben genomen van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd [7] . Wat bij overschrijding van de beroepstermijn kan gelden als alsnog zo spoedig mogelijk indienen van het desbetreffende geschrift, hangt af van de omstandigheden van het geval, maar aan de betrokken belastingplichtige dient in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen te worden gegund [8] .
4.18.
Nu vaststaat dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag, verliesvaststellings- en boetebeschikking tijdig heeft ontvangen, 29 april 2019 derhalve de laatste dag van de beroepstermijn is (zie 4.7.), het beroepschrift is ingediend op 25 mei 2020 (zie 2.12.) en belanghebbende niets ter verschoning van deze beroepstermijn heeft aangevoerd is het Hof van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.19.
Voor zover belanghebbende beoogd heeft beroep in te stellen tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van 14 april 2020, overweegt het Hof dat de beslissing van de Inspecteur op een verzoek om ambtshalve vermindering een beschikking als bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreft. Tegen een dergelijke beschikking staat geen beroep open bij de belastingrechter. Artikel 26 AWR bepaalt dat beroep bij de belastingrechter alleen open staat tegen een op grond van belastingwet genomen besluit als dat besluit een belastingaanslag is of een voor bezwaar vatbare beschikking. Een beschikking op grond van artikel 65 van de AWR is niet echter als zodanig aangemerkt. Belanghebbende kan tegen het onderhavige besluit slechts opkomen door een beroep te doen op de burgerlijke rechter. Opgemerkt zij nog dat hieraan niet afdoet dat voor (geheel of gedeeltelijk afgewezen verzoeken om) ambtshalve verminderingen in de sfeer van de inkomstenbelasting wel rechtsmiddelen bij de belastingrechter kunnen worden aangewend. Dat is immers expliciet door de wetgever in de Wet inkomstenbelasting 2001 geregeld. In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ontbreekt evenwel een dergelijke regeling.
4.20.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de Rechtbank het beroep – zij het gedeeltelijk op andere gronden – terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063
2.Vgl. HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102
3.Vgl. HR. 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526
4.Vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875
5.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10020
6.Vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885.
7.HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0078
8.HR 22 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0462