Uitspraak
bij de kantonrechter: eiser,
[appellant],
1.Pizzeria Mussie V.O.F.,
Mussie,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3],
hierna gezamenlijk te noemen:
Mussie c.s.,
advocaat: mr. J.M. Jansen, die kantoor houdt te Roden,
bij de kantonrechter: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
die is gevestigd in Gouda,
Goudse,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg,
bij de kantonrechter: gedaagden.
1.De verdere procedure bij het hof
2.2. Waar gaat het in deze zaak om
3.3. De vaststaande feiten
4.4. De beoordeling van het geschil
“
Een arbeidsovereenkomst ‘met een vof’ dient te worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. De gezamenlijke vennoten zijn dus als werkgever in de zin van titel 7.10 BW partij bij de arbeidsovereenkomst. Zoals hiervoor (…) is gebleken, komt aan de vof geen rechtspersoonlijkheid toe en is de vof derhalve niet zelfstandig als werkgever in de zin van titel 7.10 BW aan te merken. Een werknemer ‘van de vof’ kan zijn uit de arbeidsovereenkomst voortspruitende vorderingen geldend maken zowel jegens de gezamenlijke vennoten (‘jegens de vof’), met de mogelijkheid van verhaal op het afgescheiden vermogen van de vof, als voor het geheel jegens elke afzonderlijke vennoot, met de mogelijkheid van verhaal op het privévermogen van die vennoot.”
Uit deze beslissing volgt dat een vordering op grond van een arbeidsovereenkomst zowel tegen de v.o.f. als haar vennoten kan worden ingesteld. Voor zover de vordering is gebaseerd op artikel 7:658 lid 4 BW geldt hetzelfde. Het verweer van Mussie c.s. faalt dus.
4.7 Het hof volgt Mussie c.s. niet in dit betoog. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is voor rechtsverwerking tijdsverloop alleen niet voldoende. Bovendien is het tijdsverloop, zeker gezien de vriendschappelijke verhouding tussen partijen, hier niet buitensporig. Tussen het ongeval en de aansprakelijkheidsstelling van Mussie c.s. ligt ruim een jaar. Uit de WhatsApp-correspondentie volgt dat [appellant] in deze periode om informatie aan [geïntimeerde3] heeft gevraagd over diens verzekering(en) en dat [geïntimeerde3] , op zijn minst, terughoudend was om deze informatie te verstrekken. In dat verband heeft [appellant] aangegeven dat hij zijn schade wilde verhalen op de verzekeraar, niet op [geïntimeerde3] . Mussie c.s. hebben daar echter in redelijkheid niet het gerechtvaardigde vertrouwen aan mogen ontlenen dat [appellant] hen niet zou aanspreken wanneer de verzekeraar de schade niet zou willen vergoeden. Het beroep op rechtsverwerking gaat daarom niet op.
In artikel 7:658 lid 4 BW is bepaald: “
Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.”
Uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7:658 lid 4 BW volgt dat het doel van de bepaling is om bescherming te bieden aan personen die zich, wat betreft de door de werkgever in acht te nemen zorgverplichtingen, in een met een werknemer vergelijkbare positie bevinden. Dit brengt mee dat artikel 7:658 lid 4 BW zich voor toepassing leent indien de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht, voor de zorg voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede de mate waarin de ‘werkgever’, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s [2] .
Bovendien moet het gaan om werkzaamheden “in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf”. Het gaat dan niet alleen om werkzaamheden die tot het wezen van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de desbetreffende opdrachtgever kunnen worden gerekend of normaal gesproken in het verlengde daarvan liggen, maar ook om andere werkzaamheden.
a. Uit WhatsAppverkeer tussen [appellant] en [geïntimeerde3] volgt dat [appellant] op 18 januari 2018 aangeeft dat hij in het weekend graag wil werken en dat [geïntimeerde3] daarop antwoordt dat hij vanaf het volgende weekend werk voor [appellant] heeft. Op vrijdag 26 januari 2018 laat [geïntimeerde3] aan [appellant] weten dat het werk de volgende dag niet doorgaat, maar ruim een week later - op dinsdag 6 februari 2018 - appt hij [appellant] : “
Die jongie gaat morre weg voor als je wil werrie bro” en vraagt hij [appellant] hem te laten weten of hij wil werken. [appellant] reageert positief en vraagt wanneer hij moet beginnen, waarop [geïntimeerde3] antwoordt dat hij vrijdag (9 februari 2018 dus) kan beginnen. Op 7 februari 2018 appt [appellant] dat hij de volgende dag ook beschikbaar is voor werk - hij heeft geld nodig om te sparen voor het volgen van een HBO-opleiding, schrijft hij - en reageert [geïntimeerde3] dat hij de volgende dag werk voor hem heeft. [geïntimeerde3] voegt eraan toe dat [appellant] in het weekend met een auto (“
waggie”) mag bezorgen. Het is een Golf. Een andere bezorger rijdt dan in de Renault Clio (“
Dan laat ik die andere in Renault”). In de daaropvolgende periode hebben [appellant] en [geïntimeerde3] geregeld per WhatsApp contact over het gebruik van de auto door [appellant] , het gezamenlijk naar het werk rijden, het op weg naar het werk ophalen van anderen en het verrichten van werkzaamheden door [appellant] (bijvoorbeeld over de vraag of hij beschikbaar is om te werken).
b. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] geregeld werkzaamheden voor Mussie c.s. verrichtte, in elk geval bestaande uit het met de auto bezorgen van pizza’s.
c. Er volgt ook uit dat [appellant] wilde werken om er geld mee te verdienen. Het is onduidelijk hoeveel [appellant] verdiende met zijn werkzaamheden voor Mussie c.s. Zelf stelt hij dat hij € 6,- à € 7,- netto per uur ontving en dat hij het loon iedere dag na zijn werk contant ontving. Soms kreeg hij wat meer. Mussie c.s. zijn niet heel duidelijk geweest over de verdiensten van [appellant] , maar zij hebben niet bestreden dat [appellant] een vergoeding ontving voor zijn werkzaamheden. Die vergoeding werd contant betaald en de hoogte ervan verschilde (MvA nr. 39).
d. Mussie c.s. hebben weliswaar gesteld dat sprake was van een vriendendienst, maar zij hebben die stelling onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat [appellant] bevriend was met [geïntimeerde3] en een goede band had met [geïntimeerde2] is daarvoor onvoldoende. Dat zou wellicht anders zijn geweest wanneer [appellant] incidenteel een pizza bezorgde, maar die situatie deed zich vanaf februari 2018 niet voor. Bovendien stellen zij ook zelf dat [appellant] wel een beloning voor zijn werkzaamheden ontving, zij het dat het geen vaste beloning was.
e. Het staat niet ter discussie dat [appellant] zijn werkzaamheden voor Mussie c.s. verrichtte vanuit de pizzeria van Mussie c.s. Uit de stellingen van [appellant] en Mussie c.s. volgt ook dat de werkzaamheden van [appellant] werden aangestuurd door Mussie c.s.; hij hoorde van Mussie c.s. bij wie hij pizza’s moest bezorgen en wanneer. Dat ligt ook voor de hand; de bestellingen voor pizza’s zullen in het bedrijf van Mussie c.s. zijn binnengekomen, de pizza’s werden vervolgens daar bereid, waarna ze (onder andere door [appellant] ) moesten worden gedistribueerd. [appellant] maakte voor het bezorgen gebruik van door Mussie c.s. beschikbaar gestelde auto’s en hij had een portemonnee van Mussie c.s. bij zich (voor wisselgeld e.d.).
De werkzaamheden van [appellant] waren dus ingebed in de organisatie van Mussie c.s.
voorhun bedrijf, maar ook
inhun bedrijf en maakte gebruik van door hen beschikbaar gestelde bedrijfsmiddelen. Op de keuze voor, het onderhoud en de verzekering van die bedrijfsmiddelen, in het bijzonder de auto’s waarmee bezorgd werd, had hij geen invloed. Niet [appellant] , maar Mussie c.s., hadden wat dat betreft invloed op de werkomstandigheden van [appellant] en de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s. Mussie c.s. hebben niet duidelijk gemaakt dat wanneer [appellant] op grond van een arbeidsovereenkomst dezelfde werkzaamheden voor hen zou hebben verricht hij voor de zorg voor zijn veiligheid meer
Uit een conversatie op 18 maart 2018 in een groepsapp, waarvan naast [geïntimeerde3] en [appellant] nog enkele anderen deel uitmaakten, volgt dat [geïntimeerde3] die dag rond 15:45 uur op zoek is naar bezorgers. Wanneer een van de deelnemers aan de app aangeeft dat hij niet kan bezorgen omdat hij met de familie weggaat, appt [geïntimeerde3] dat [appellant] dan alleen moet bezorgen, waarop [appellant] appt: “
Moet ondersteuning hebben”, gevolgd door de reactie van [geïntimeerde3] “
Jaa ben zoeken (…)”. Om 16:00 uur appt [appellant] : “
Ik sta voor Mussie.”Kort voor het ongeval hebben [appellant] en [geïntimeerde3] per WhatsApp contact. [appellant] geeft dan aan dat hij bezig is om een pizza te bezorgen. [geïntimeerde3] reageert daar niet verbaasd op.
Gelet op deze app-berichten hebben Mussie c.s. ook met de verklaring van [naam1] (die bijna drie jaar na het ongeval is opgesteld) onvoldoende weersproken dat [appellant] ook op 18 maart 2018 in hun opdracht pizza’s bezorgde en dat het bezorgen van de pizza in Zevenhuizen rond 19:40 uur die avond gebeurde in het kader van het verrichten van de werkzaamheden die [appellant] voor Mussie c.s. pleegde te verrichten.
Mussie c.s. zijn in hun zorgplicht tekortgeschoten4.22 Omdat het ongeval plaatsvond bij het verrichten van werkzaamheden die onder het bereik van artikel 7:658 lid 4 BW vallen, zijn Mussie c.s. voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk, tenzij komt vast te staan dat Mussie c.s. hun zorgplicht niet hebben geschonden, het ongeval niet te wijten is aan schending van die zorgplicht of het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] . De leden 1 tot en met 3 van artikel 7:658 BW zijn in lid 4 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Anders dan Mussie c.s. lijken te veronderstellen, is op werkgerelateerde verkeersongevallen artikel 7:658 BW van toepassing. De werkgever heeft een zorgplicht voor de veiligheid en deugdelijkheid van een aan de werknemer ter beschikking gesteld voertuig en dient ook aandacht te hebben voor onderricht, instructies en voorschriften die de veiligheid van de werknemer in het wegverkeer kunnen bevorderen [4] . Maar, zoals de Hoge Raad [5] overwoog, wanneer “
het gaat om gevallen waarin een werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden deelneemt aan het wegverkeer, zal de omvang van de zorgplicht van de werkgever slechts beperkt kunnen zijn. De werkgever heeft immers in de regel geen zeggenschap over de inrichting en daarmee samenhangende verkeersveiligheid van de openbare weg en daarnaast kan een groot aantal andere factoren bijdragen aan het ontstaan van verkeersongevallen, zonder dat de werkgever daarop door het treffen van maatregelen of het geven van aanwijzingen effectief invloed kan uitoefenen, afgezien van de veiligheid van het voertuig dat hij eventueel aan de werknemer ter beschikking heeft gesteld en het geven van onderricht, instructies en voorschriften die de veiligheid van de werknemer kunnen bevorderen.”
Allereerst was de aan [appellant] beschikbaar gestelde auto ten tijde van het ongeval 15 jaar oud. Ook als, zoals Mussie c.s. stellen, de auto een geldige APK had en bij een garage in onderhoud was, volgt daaruit nog niet dat de auto ten tijde van het ongeval in goede staat verkeerde. Mussie c.s. hebben dat niet onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven wanneer er voor het laatst onderhoud aan de auto was verricht en was vastgesteld of voor de veiligheid essentiële onderdelen van de auto, zoals de banden, de remmen en de stuurinrichting nog voldeden. In dit verband merkt het hof op dat alleszins denkbaar is dat bijvoorbeeld de banden van een oude en veel gebruikte auto slijtage kunnen vertonen, te glad worden. Ook is na het ongeval geen technisch onderzoek aan de auto verricht.
Bovendien was [appellant] een jonge bestuurder. Mussie c.s. hebben zelf, in het kader van hun hierna te bespreken beroep op opzet of bewuste roekeloosheid, het nodige aangevoerd over zijn rijstijl. Gelet daarop lag het op de weg van Mussie c.s. om [appellant] indringend te instrueren zich aan de verkeersregels te houden (bijvoorbeeld betreffende de maximumsnelheid en het niet gebruiken van de mobiele telefoon achter het stuur). Dat Mussie c.s. dat hebben gedaan, is onvoldoende onderbouwd. Uit hun stellingen en uit wat [appellant] zelf daarover bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard, volgt dat Mussie c.s. [appellant] hooguit in zeer algemene bewoordingen - “rij voorzichtig”- hebben gewaarschuwd, niet dat zij dat specifiek en indringend hebben gedaan (bijvoorbeeld door [appellant] te wijzen op de gevaren van bepaald gedrag en op de consequenties voor de continuering van zijn werkzaamheden indien hij de instructies in de wind zou slaan). Uit de Whats-Appconversatie tussen [appellant] en [geïntimeerde3] rond het tijdstip van het ongeval volgt dat [geïntimeerde3] met [appellant] appt terwijl [appellant] onderweg is en achter het stuur zit. Hij appt [appellant] dan om 19.51 uur weliswaar “
rustig rijden nirt met chicks appen”, maar dat bericht kan, gelet op de hiervoor vermelde context, niet worden gezien als een serieuze instructie om niet achter het stuur te appen, nog daargelaten dat dat bericht is verstuurd ná het ongeval.
Het beroep op opzet of bewuste roekeloosheid faalt4.26 Volgens Mussie c.s. en Goudse is het ongeval het gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant] . [appellant] heeft volgens hen zeer roekeloos gereden, met het (eenzijdig) ongeval als gevolg. Bovendien droeg hij ten tijde van het ongeval geen gordel.
Mussie c.s. hebben wel een schriftelijke verklaring overgelegd van mevrouw [naam2] , één van de in het proces-verbaal van de politie vermelde getuigen. [naam2] schrijft dat zij kort voor het ongeval door [appellant] is ingehaald op een weggedeelte waar de maximumsnelheid 60 km per uur was. [appellant] was hen in een mum van tijd voorbij. [naam2] schat dat hij minimaal 90 km per uur reed. Ze zei tegen de anderen in de auto: “misschien hangt hij straks wel in de boom” en kort daarna zagen ze inderdaad dat de auto van [appellant] tegen een boom aan stond en dat [appellant] midden op de weg lag.
De verklaring van [naam2] wijst erop dat [appellant] kort voor het ongeval veel te snel reed (minimaal 90 km per uur, waar 60 km per uur was toegestaan), maar er volgt niet uit dat hij op de plaats van het ongeval, waar de maximumsnelheid 80 km per uur was, ook minstens 30 km te hard heeft gereden. Indien hij daar ook (ruim) 90 km per uur reed, heeft hij de maximumsnelheid niet in zo forse mate overschreden dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dat [appellant] veel harder heeft gereden, is ook met de verklaring van mevrouw [naam2] onvoldoende onderbouwd.
Dat [appellant] vaker te hard reed, betekent ook niet dat hij onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval (veel) te hard heeft gereden.
Omdat de exacte tijd van het ongeval niet bekend is - het proces-verbaal van politie maakt melding van “omstreeks 19:40 uur” - komt ook geen betekenis toe aan het feit dat op de bon van de in Zevenhuizen door [appellant] bezorgde pizza als orderdatum “zondag 2018-03-18 om 19:33” vermeld staat. Als de pizza op dat tijdstip is betaald, wat [appellant] overigens met kracht van argumenten bestrijdt, wil dat nog niet zeggen dat [appellant] al 7 minuten later is verongelukt en dus, gezien de afstand tussen Zevenhuizen en de plek van het ongeluk, veel te snel gereden moet hebben. “Omstreeks 19:40” kan ook een paar minuten voor of na 19:40 zijn.
- dat voor recht wordt verklaard dat Mussie c.s. aansprakelijk zijn jegens hem voor de door hem geleden en nog te lijden schade op grond van artikel 7:658 lid 4 BW - toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang bij de beoordeling van zijn primaire en subsidiaire vordering. Toewijzing van die vordering lijdt niet tot een aanspraak op een hogere schadevergoeding.
“
Werkgeversaansprakelijkheid
“
Voor motorrijtuigen geldt meestal een verzekeringsplicht. Hiervoor bestaan aparte verzekeringen. Aansprakelijkheid dekt daarom geen (vermogens)schade door motorrijtuigen. Alleen in een paar bijzondere gevallen heeft u toch dekking.Niet gedektNiet gedekt is de aansprakelijkheid voor (vermogens)schade, die wordt toegebracht met of door een motorrijtuig dat:- een verzekerde bezit, houdt, bestuurt of gebruikt;- een verzekerde als werkgever doet of laat gebruiken;- een niet-ondergeschikte gebruikt in het kader van de uitoefening van het bedrijf van verzekeringnemer.(…)Wij dekken wel de aansprakelijkheid van de verzekeringnemer:
- Allereerst heeft Goudse, niet weersproken door [appellant] , gesteld dat Mussie c.s. bij het sluiten van hun verzekeringen bij Goudse werden bijgestaan door een assurantietussen-persoon. Bij die assurantietussenpersoon mag de lacune bekend worden verondersteld en diens kennis kan op dit punt aan Mussie c.s. worden toegerekend. In elk geval mocht Goudse er, gelet op de betrokkenheid van een assurantietussenpersoon vanuit gaan, dat Mussie c.s. bekend waren met de lacune in de dekking;
- Vervolgens staat niet ter discussie dat in dit geval een verzekering beschikbaar was, de verkeersschadeverzekering medewerkers, die voorzag in de dekking van het motorrijtuigenrisico voor medewerkers. In de laatste volzin van de aanhef van artikel 2.1.2 van de Aanvullende Voorwaarden wordt ook uitdrukkelijk op het bestaan van deze verzekering gewezen. Mussie c.s. hadden dus de gelegenheid om dit risico te verzekeren, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt;
- Ten slotte wordt in de tekst van artikel 2.1.2 van de Aanvullende voorwaarden uitdrukkelijk gewezen op het gevolg van de uitsluiting. De laatste alinea is daarover glashelder: schade van een ondergeschikte ten gevolge van een ongeval waarbij hij als bestuurder of passagier betrokken is, valt niet onder de dekking van de AVB.
Deze omstandigheden staan er ieder voor zich en tezamen aan in de weg dat Mussie c.s. er gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat indien zij een auto beschikbaar zouden stellen aan een medewerker en deze medewerker zou een ongeval krijgen de schade van deze medewerker onder de dekking van de AVB viel. Het beroep van [appellant] op spiegelbeelddekking faalt dan ook.
- duidelijk is dat niet - en de dekking de schade waar het hier om gaat betreft - dat ligt niet zonder meer voor de hand - geldt dat de hiervoor vermelde uitsluiting van artikel 2.2.5 aan een aanspraak op uitkering in de weg staat.
Gelet hierop heeft de kantonrechter de reconventionele vordering van Mussie c.s. tot opheffing van de gelegde beslagen ten onrechte toegewezen.
5. De beslissing
- € 83,- wegens griffiegeld, € 748,75 aan bij het hof bekende deurwaarderskosten en
- € 343,- wegens griffiegeld, € 142,13 aan deurwaarderskosten en € 2.366,- voor salaris van de advocaat voor de procedure bij het hof;