Uitspraak
bij de rechtbank: eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
[appellant],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
1.4 [appellant] heeft in de memorie van grieven de grondslag van zijn vordering aangevuld. [geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord zijn oorspronkelijke reconventionele vordering vermeerderd, in die zin dat hij nu een voorschot op de door hem geleden schade van € 9.946,17 vordert (in plaats van € 873,73) naast verwijzing naar de schadestaat en ook zijn vordering tot betaling van de volledige proceskosten heeft ingevuld met een concreet bedrag, te weten € 6.822,91 voor de procedure bij de rechtbank en € 11.670,57 voor het hoger beroep.
1.5 Partijen hebben over en weer geen bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van de grondslag van de vordering en tegen de vermeerdering van eis. Het hof ziet ook geen reden de aanvulling van de grondslag van de eis van [appellant] en de vermeerdering van de vordering van [geïntimeerde] buiten beschouwing te laten en zal dan ook recht doen op de aangevulde en vermeerderde eis.
2.Waar gaat het in deze zaak om en wat beslist het hof?
3.De vaststaande feiten
‘
De heer [geïntimeerde] stelt zich garant, is hoofdelijk aansprakelijk jegens schuldeiser voor nakoming van de verplichting van schuldenaar, dat hij het onder 1 genoemde bedrag in de daar genoemde termijnen terug betaalt aan schuldeiser. [geïntimeerde] verklaart en garandeert jegens schuldeiser dat hij persoonlijk aansprakelijk is met zijn gehele privévermogen en daarmee garant staat voor betaling van deze schuld.’
In artikel 5 lid 3 van de overeenkomst is bepaald:
‘
Gezien het feit [dat] de heer [geïntimeerde] zich persoonlijk/hoofdelijk borg stelt voor nakoming van de schuld van de schuldenaar dient de echtgenote (indien die er is) danwel geregistreerd partner uit artikel 1:88 BW mede te ondertekenen en toestemming te geven. De partner geeft middels ondertekening toestemming de persoonlijke hoofdelijk[e] mede aansprakelijkheid goed te keuren.’
Bij de ruimte voor de ondertekening zijn de namen van [appellant] en [geïntimeerde] vermeld. Onder de naam van [geïntimeerde] staat: ‘
de mevrouw’. De echtgenote van [geïntimeerde] , mevrouw [naam1] Kaddour (hierna: [naam1] ), heeft de overeenkomst niet ondertekend.
‘
, goedemorgen. Ik zit nu even in het ziekenhuis, maar heb toch even een vraagje, want de overeenkomst zal ook met ondertekening van je vrouw moeten gedaan worden in verband met de rechtsgeldigheid mocht er iets inderdaad in de toekomst verkeerd gaan. Dus zou je mij deze voor de dag, in ieder geval voor de middag, graag even willen retourneren zodat ik het dossier kan sluiten en dat we samen verder kunnen. Dankjewel. Einde bericht.’
25 februari 2021 vernietigt, omdat [geïntimeerde] deze overeenkomst in strijd met artikel 1:88 lid 1 sub c BW zonder haar toestemming is aangegaan.
3.10 In een vonnis van 16 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg op vordering van [geïntimeerde] het op de (inmiddels verkochte) onroerende zaken gelegde beslag opgeheven. In dat vonnis is [geïntimeerde] veroordeeld de overwaarde van de koopsom van de onroerende zaken in depot bij de notaris te laten.
€ 231.955,- schuldig verklaard aan (de curator van) Expert Bouw, € 786.291,94 aan Dominus Septem B.V. en € 418.100,18 aan Expert Holding [woonplaats2] B.V. Deze schuldeisers hebben vervolgens op 28 december 2021 executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken.
4.De bespreking van het geschil
anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf’ als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt voor de schuld van een derde. Uitgangspunt is dus dat de toestemming van de andere echtgenoot noodzakelijk is voor het aangaan van overeenkomsten van hoofdelijkheid of borgtocht. Dat is alleen anders indien het aangaan van dergelijke overeenkomsten kenmerkend is voor het beroep of bedrijf, in die zin dat zij in de normale uitoefening daarvan gebruikelijk zijn [1] .
ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap’. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, is bepalend of de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verstrekt [2] . Als bijvoorbeeld zekerheid wordt verstrekt voor een geldlening of kredietverstrekking gaat het er niet om of het aangaan van een geldlening de normale uitoefening van het bedrijf vormt - dat zal meestal niet het geval zijn -, maar is beslissend of dergelijke leningen en kredieten worden aangegaan
ten behoeve vande normale bedrijfsuitoefening en dus bedoeld zijn om
inde normale bedrijfsuitoefening te worden gebruikt. AG Lückers leidt uit de rechtspraak van de Hoge Raad over overeenkomsten van borgtocht of hoofdelijkheid het volgende af:
‘(…)
uit de hiervoor besproken rechtspraak blijkt mijns inziens duidelijk dat van belang is dat het geheel van rechtshandeling inclusief verstrekking van zekerheid zich afspeelt onder (enigszins) reguliere omstandigheden, en de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt en/of bedoelde verstrekking van zekerheid zelf, niet wordt aangegaan of verleend in een uitzonderlijke (financiële) situatie, of zelf van een uitzonderlijk (risicovol) karakter is. Hierbij kan - gelet op de besproken jurisprudentie - onder meer een rol spelen of het voortbestaan van de onderneming acuut wordt bedreigd en of de verstrekking van zekerheid een door de schuldeiser gestelde absolute voorwaarde vormde in het kader van het voorkomen van de acuut dreigende discontinuïteit van de onderneming. Ook kan een rol spelen of het gaat om de omzetting van een reeds bestaande schuld waarvoor de borg voordien (in privé) niet aansprakelijk was in een lening waarvoor extra zekerheid wordt bedongen, of daartegenover een prestatie stond die hem of de vennootschap een direct financieel voordeel opleverde, en of de liquiditeit van de onderneming met de rechtshandeling daadwerkelijk wordt vergroot en of - in dat kader - gezegd kan worden dat de rechtshandelingen een bijzonder, verhoogd, kredietrisico met zich meebrengen’ [3] .
Het hof volgt de AG daarin.
Vervolgens is deze overeenkomst beëindigd en hebben Expert Bouw en [appellant] - op
De hoofdelijkheid van [geïntimeerde] betreft niet de verplichtingen van Expert Bouw uit de beëindigingsovereenkomst, maar uit een ruim drie maanden later, op 25 februari 2021, toen Expert Bouw haar verplichtingen uit de beëindigingsovereenkomst niet was nagekomen, gesloten nieuwe overeenkomst. In deze overeenkomst werd een nieuwe betalingsregeling getroffen met Expert Bouw, waarbij Expert Bouw drie maanden langer de tijd kreeg haar schuld uit de beëindigingsovereenkomst te betalen. Bovendien werd [geïntimeerde] bij de overeenkomst betrokken doordat hij zich hoofdelijk verbond tot nakoming van die - dus al
De overeenkomst van hoofdelijkheid is dus rechtsgeldig vernietigd. [7] .
- Zoals [appellant] zelf al aangeeft, heeft Expert Bouw in 2019 nog winst gemaakt. In 2020 is een fors verlies geleden. Volgens de overgelegde faillissementsverslagen werd dat verlies veroorzaakt door een groot project. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat de situatie van Expert Bouw in 2020 ‘ruikt naar wanbeleid’, maar heeft die suggestie niet hard gemaakt. Uit het door hem aangevoerde feit dat in 2020 de schulden van Expert Bouw zeer sterk zijn toegenomen, volgt dat in elk geval niet zonder meer.
- [appellant] heeft niet onderbouwd dat het [geïntimeerde] al in maart 2020 bekend was of behoorde te zijn dat het desbetreffende project zodanig verlieslatend zou zijn dat Expert Bouw daardoor haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst met [appellant] niet zou kunnen nakomen.
- [appellant] ontleent aan een gedeelte van de concept-jaarrekening over 2020 van Expert Bouw de gedachte dat in 2020 een bedrag van € 568.354,- aan Expert Bouw is onttrokken door [geïntimeerde] en diens holding. Uit de door [geïntimeerde] in de memorie van antwoord gegeven toelichting op de cijfers volgt dat deze gedachte van [appellant] onjuist is. Er is in 2020 geen geld of vermogen aan Expert Bouw onttrokken door [geïntimeerde] of diens holding. Los daarvan heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat indien er in de loop van 2020 wel vermogen zou zijn onttrokken, het [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomst met [appellant] al duidelijk was of behoorde te zijn dat Expert Bouw daardoor haar verplichtingen jegens [appellant] niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de schade die [appellant] daardoor zou lijden.
- [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt wat het verband is tussen het feit dat Perfect Holding
een forse vordering heeft op [geïntimeerde] in persoon en de overeenkomst tussen [appellant] en Expert Bouw. Hij heeft dus al helemaal niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] vanwege het bestaan van deze vordering al bij het aangaan van de overeenkomst tussen [appellant] en Expert Bouw wist of behoorde te weten dat Expert Bouw haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet zou kunnen nakomen. Voor wat [appellant] heeft opgemerkt over de afwaardering van de deelneming in beheer B.V. geldt hetzelfde. Het verband tussen deze afwaardering - gevolg van een geleden verlies in 2020 - en (de wetenschap van) de niet nakoming van de verplichtingen uit de in maart 2020 gesloten aannemingsovereenkomst ontgaat het hof.
heeft dat bestreden. Volgens hem is de overeenkomst in onderling overleg beëindigd, omdat [appellant] steeds nieuwe eisen aan de te bouwen woning stelde en wijzigingen voorstelde waaraan Expert Bouw niet tegemoet wilde komen. In het licht van dit verweer van [geïntimeerde] heeft [appellant] zijn stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd.
27 december 2021 failliet was en werd vertegenwoordigd door de curator, die de belangen van alle schuldeisers waaronder [appellant] diende te behartigen.
[appellant] wijst erop dat de advocaat van [geïntimeerde] op 20 december 2021 heeft meegedeeld dat de levering vanwege problemen met de financiering bij de kopers is uitgesteld tot
31 december 2021. Volgens hem is de vertraging in de levering dan ook niet het gevolg van het beslag, maar van financieringsproblemen bij de kopers. [appellant] wijst er verder op dat het door de andere schuldeisers gelegde beslag de situatie compliceerde en tot meer vertraging leidde.
4.18 [geïntimeerde] vordert ook vergoeding van door hem gemaakte extra notariskosten.
Het betreft allereerst door de notaris bij de afrekening van de verkoop van de onroerende zaken aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten van € 1.251,14. [geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten rechtstreeks verband houden met (de afwikkeling door de notaris van) het door [appellant] gelegde beslag. Deze kosten zouden niet zijn gemaakt indien dat beslag niet was gelegd en kunnen ook in redelijkheid aan dat beslag worden toegerekend. Dat is anders voor de later door de notaris in rekening gebrachte kosten van € 1.815,-. In de door de notaris gegeven toelichting op deze kosten is vermeld dat het in rekening gebrachte meerwerk ‘onder andere’ het gevolg is van de extra tijd die de notaris kwijt is geweest aan het dossier. Daargelaten dat er kennelijk ook nog een andere reden is voor het meerwerk dan ‘extra tijd’, volgt uit deze verklaring niet dat de extra tijd alleen het gevolg is van het door [appellant] gelegde beslag. Het ligt meer voor de hand dat het gelegde executoriale beslag en de complicaties die daarvan het gevolg zijn de extra tijdsbesteding (mede) hebben veroorzaakt. Zoals hiervoor is overwogen, kan de schade vanwege het executoriale beslag niet aan [appellant] worden toegerekend.
Daarnaast vordert [geïntimeerde] vergoeding van € 463,85 aan kosten voor de periode van
De kosten van € 3.577,57 betreffende de periode van 3 tot en met 19 januari 2022 zijn slechts ten dele toewijsbaar. Voor deze kosten geldt deels dat ze verband houden met de complexe situatie die was ontstaan door het executoriale beslag en deels dat het gaat om kosten ter voorbereiding van een, uiteindelijk door [geïntimeerde] ingetrokken, kort geding. Indien dat kort geding zou hebben plaatsgevonden, zouden ze onder het bereik van een proceskostenveroordeling zijn gevallen. Het hof zal deze kosten dan ook begroten op het liquidatietarief van € 656,- (het door de voorzieningenrechter op 16 december 2021 ook toegepaste tarief).
De slotsom is dat de gevorderde advocaatkosten toewijsbaar zijn tot € 1.119,85 (€ 463,85 +
€ 656,-). Over dit bedrag is - bij gebrek aan een concreet aanknopingspunt voor een eerdere ingangsdatum - wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 mei 2022, de datum van de vermeerdering van eis.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank in reconventie dan ook vernietigen voor wat betreft de begroting van een voorschot op de schade van € 80,- en de verwijzing naar de schadestaat.
Al met al wordt [geïntimeerde] overwegend in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem daarom veroordelen in de kosten van het incidenteel appel (1 (2 : 1) punt, tarief II).
5.5. De beslissing
- € 80,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021;
- € 1.119,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2022;
- € 242,-;
- de wettelijke rente over € 5.000,- vanaf 31 januari 2022 tot op het moment waarop het depot aan [geïntimeerde] wordt vrijgegeven;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van [appellant] in het incidenteel appel en stelt deze kosten vast op € 1.183,- voor salaris van de advocaat;