ECLI:NL:GHARL:2023:2453

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/00832 en 22/00833
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor nieuwe en gebruikte auto’s

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen BPM die aan belanghebbende, een B.V., zijn opgelegd. De zaak betreft twee auto’s, een Mini 1.5 Cooper en een Mercedes-Benz GL 350 BlueTec 4Matic, waarvoor de inspecteur van de Belastingdienst naheffingsaanslagen heeft opgelegd. De belanghebbende betwist de hoogte van deze naheffingsaanslagen en stelt dat de auto’s als gebruikt moeten worden aangemerkt, terwijl de inspecteur van mening is dat de auto’s nieuw zijn. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de uitspraak van de inspecteur bevestigd, maar belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2023 zijn beide partijen gehoord. Het hof heeft de argumenten van belanghebbende en de inspecteur tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat de inspecteur de auto’s terecht als nieuw heeft aangemerkt, gezien de lage kilometerstand en het feit dat de auto’s niet of nauwelijks op de weg zijn gebruikt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00832 en 22/00833
uitspraakdatum: 21 maart 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2022, zaaknummers LEE 21/864 en 21/865, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 september 2020 een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ter zake van twee auto’s van in totaal € 3.333.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 8 april 2022 het beroep met zaaknummer LEE 21/864 ongegrond verklaard, het beroep met zaaknummer LEE 21/865 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de beslissing over de naheffingsaanslag BPM ten aanzien van de Mercedes-Benz GL 350 BlueTec 4Matic vernietigd, de naheffingsaanslag BPM verminderd tot een bedrag van € 2.912, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. R. Lammers, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] (taxateur), alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam4] .
1.6
De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota en een erratum aan het Hof en aan de Inspecteur gestuurd, welke geacht worden ter zitting te zijn voorgelezen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Aan belanghebbende is krachtens artikel 8 van de Wet op de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) vergunning verleend om per tijdvak van een kalendermaand aangifte te doen voor de BPM.
BK-ARN 22/00832
2.2
Op 28 januari 2020 heeft belanghebbende een melding BPM gedaan ter zake van een Mini 1.5 Cooper (kenteken [kenteken1] ) met als datum eerste toelating – in Duitsland – 3 januari 2020. De kilometerstand op het moment van de melding bedroeg 19 kilometer.
2.3
De verschuldigde BPM heeft belanghebbende aan de hand van een taxatierapport van [naam5] van [naam6] berekend op € 1.829. De taxateur heeft geconstateerd dat sprake is van schade en dat de reparatiekosten daarvan € 5.631 inclusief omzetbelasting bedragen. Dit bedrag heeft de taxateur in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (koerslijstwaarde) van € 21.695 en daar heeft hij nog een bedrag van € 200 bijgeteld vanwege een correctie conform de Autotelex matrix en een bedrag van € 2.000 in mindering gebracht wegens “geen oordeel km stand”. De aldus berekende handelsinkoopwaarde bedraagt € 14.264.
2.4
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd de auto op 4 februari 2020 bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te tonen. DRZ heeft met dagtekening 7 februari 2020 een verslag, dat is ondertekend door [naam7] , van zijn bevindingen gemaakt.
2.5
Bij de maandaangifte BPM over april 2020 heeft belanghebbende een bedrag van € 1.794 op aangifte voldaan.
2.6
De Inspecteur heeft met dagtekening 4 juni 2020 een “Kennisgeving naheffingsaanslag BPM” aan belanghebbende verstuurd. Daarin heeft de Inspecteur onder meer geschreven:

Medewerkers van Domeinen Roerende Zaken (hierna DRZ) beoordelen – in opdracht van mij – de aanvaardbaarheid van de waardering c.q. de afschrijving ex artikel 10 van de Wet BPM, zoals verwerkt in uw melding. (…) In de inkoopwaarde die DRZ heeft vastgesteld is rekening gehouden met schade welke aan het motorrijtuig aanwezig was ten tijde van de controle door DRZ. Het feit dat DRZ tot deze inkoopwaarde is gekomen ligt in de individuele beoordeling van het specifieke voertuig met zijn specifieke elementen. Vooralsnog ben ik van mening dat ik deze door DRZ vastgestelde inkoopwaarde kan toepassen om tot de vaststelling van de juiste BPM heffing te komen.
2.7
Met dagtekening 17 september 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. De naheffing ter zake van de onderhavige auto bedraagt € 590. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 20.699. Dit is de waarde volgens een koerslijst van AutotelexPro (Marge) van € 21.643, verminderd met een bedrag van € 944 wegens schade (100% van € 944). Rekening houdend met de extra leeftijdskorting heeft de Inspecteur de verschuldigde BPM berekend op € 2.384.
BK-ARN 22/00833
2.8
Op 8 januari 2020 heeft belanghebbende een melding BPM gedaan ter zake van een Mercedes-Benz GL 350 BlueTec 4Matic (kenteken [kenteken2] ) met als datum eerste toelating – in Tsjechië – 27 april 2015. De kilometerstand op het moment van de melding bedroeg 129.096 kilometer.
2.9
De verschuldigde BPM heeft belanghebbende aan de hand van een taxatierapport van [naam5] van [naam6] berekend op € 5.909. De taxateur heeft geconstateerd dat sprake is van schade en dat de reparatiekosten daarvan inclusief omzetbelasting € 8.463 bedragen. Dit bedrag heeft de taxateur in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat (koerslijstwaarde) van € 33.349 en daar heeft hij nog een bedrag van € 530 bijgeteld vanwege een correctie conform de XRAY matrix en een bedrag van € 3.000 in mindering gebracht wegens “geen oordeel km stand”. De aldus berekende handelsinkoopwaarde bedraagt € 22.416.
2.1
De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd de auto op 14 januari 2020 bij de DRZ te tonen. DRZ heeft met dagtekening 15 januari 2020 een verslag, dat is ondertekend door [naam7] , van zijn bevindingen gemaakt.
2.11
Bij de maandaangifte BPM over januari 2020 heeft belanghebbende een bedrag van € 5.818 op aangifte voldaan.
2.12
Met dagtekening 17 september 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. De naheffing ter zake van de onderhavige auto bedraagt € 2.743. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 31.951. Dit is de waarde volgens een koerslijst van XRay van € 33.536, verminderd met een bedrag van € 1.585 wegens schade (83% van € 1.916). Rekening houdend met de extra leeftijdskorting heeft de Inspecteur de verschuldigde BPM berekend op € 8.561.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden naheffingsaanslag BPM terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- of de auto nieuw of gebruikt is (uitsluitend in zaaknummer BK-ARN 22/00832);
- de hoogte van de schade;
- de waardevermindering als gevolg van de schade en
- of rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens ‘geen oordeel over de kilometerstand’.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de bestreden naheffingsaanslag.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting daaraan hebben toegevoegd.

4.Beoordeling van het geschil

BK-ARN 22/00832: Mini 1.5 Cooper (hierna ook: auto 1)
4.1
Tussen partijen is in geschil of auto 1 nieuw of gebruikt is.
4.2
Een gebruikte auto is een auto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. Een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, blijft daarom voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 van de Wet BPM een nieuwe auto. Dat een auto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto (vgl. HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528 en HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1672). Dit moet worden beoordeeld op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695).
4.3
Bij toepassing van artikel 110 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) komt het erop aan vast te stellen dat ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig niet méér BPM wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn. Het is niet in strijd met artikel 110 VWEU om bij de heffing van een registratiebelasting onderscheid te maken tussen ongebruikte motorvoertuigen en gebruikte motorvoertuigen, mits binnen de desbetreffende groep de registratiebelasting op gelijksoortige motorvoertuigen in gelijke mate drukt (vgl. HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79).
4.4
Wanneer het gelijksoortige motorvoertuig op de Nederlandse handelsmarkt voorafgaand aan de heffing van BPM een motorvoertuig is dat niet of nauwelijks eerder op de weg in gebruik is geweest en daarom niet als een gebruikt motorvoertuig wordt aangemerkt, kan de heffing van BPM bij de mededinging tussen dat gelijksoortige motorvoertuig en het desbetreffende motorvoertuig dat is overgebracht vanuit een andere lidstaat geen rol spelen. Immers, het op de Nederlandse handelsmarkt aangeboden, gelijksoortige motorvoertuig is een nieuw motorvoertuig ter zake waarvan nog geen BPM is geheven. In dat geval zal bij registratie in het Nederlandse kentekenregister van een nieuwe auto die is overgebracht vanuit een andere lidstaat geen hogere binnenlandse belasting (BPM) worden geheven dan die welke, al dan niet rechtstreeks, ter zake van die gelijksoortige auto zal worden geheven (vgl. HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, HR 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:821 en HR 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528).
4.5
Vaststaat dat de kilometerstand van auto 1 op het moment van registratie 19 bedroeg. Belanghebbende stelt – kort gezegd – dat niettemin sprake is van een gebruikte auto omdat er nog steeds waarneembare brandschade aan de auto is geweest.
4.6
De Inspecteur brengt hier tegenin dat de auto niet of nauwelijks op de weg is gebruikt gelet op de lage kilometerstand. De Inspecteur betoogt, met verwijzing naar onder meer het arrest HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, dat de aanwezigheid van brandschade niet van belang is voor de vraag of een auto nieuw of gebruikt is.
4.7
Indien in geschil is of het desbetreffende motorrijtuig ten tijde van het belastbare feit in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695).
4.8
Voor de beoordeling of sprake is van een nieuwe of gebruikte auto is, zoals hiervoor is overwogen, van belang of deze daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. Van een nieuwe auto is sprake, indien de personenauto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in het buitenland op de weg is gebruikt. Op het moment van registratie in Nederland bedroeg de kilometerstand 19. Daaruit valt op te maken dat auto 1 nauwelijks op de weg in gebruik is geweest. Belanghebbende heeft overigens niets gesteld over het gebruik van de auto, zodat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze ook daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest.
4.9
De Inspecteur heeft auto 1 dan ook terecht als nieuw aangemerkt.
4.1
Belanghebbende heeft zich dienaangaande voorts beroepen op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur zich op het expliciete standpunt gesteld dat de auto niet nieuw is, maar gebruikt. Zij beroept zich daarbij op de hiervoor – onder 2.6 – aangehaalde kennisgeving van de Inspecteur van 4 juni 2020.
4.11
De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Redengevend daarvoor is dat noch de inhoud van de kennisgeving, noch het taxatierapport van DRZ, kan worden opgevat als een expliciet standpunt van de Inspecteur dat de auto niet als nieuwe auto kan worden aangemerkt. (waarbij met “eiseres” belanghebbende en met “verweerder” de Inspecteur wordt bedoeld):

11. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich beroept op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat er uitlatingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon die door eiseres als een concrete en ondubbelzinnige toezegging mochten worden opgevat. Eiseres dient daartoe aannemelijk te maken dat door of namens verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan, of gedragingen zijn verricht, waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen[
(Hof: de Rechtbank verwijst naar Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069]
).
12. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres legt aan haar beroep op het vertrouwensbeginsel enkel de kennisgeving van 4 juni 2020 ten grondslag (...). Naar het oordeel van de rechtbank kan de inhoud van deze kennisgeving niet worden opgevat als een expliciet standpunt dat verweerder de auto niet als nieuwe auto zal aanmerken. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat verweerder in de kennisgevingbrief heeft verwezen naar het rapport van DRZ en dat ook in dat rapport niet het expliciete standpunt is ingenomen dat verweerder de auto niet als nieuw zou aanmerken. Gelet hierop slaagt eiseres’ beroep op het vertrouwensbeginsel niet.”.
4.12
Met haar hiervoor – onder 4.11 – aangehaalde overwegingen heeft de Rechtbank, naar het oordeel van het Hof, op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen dan ook over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep dienaangaande nog heeft gesteld, maakt het vorenoverwogene niet anders. Belanghebbendes stelling dat het oordeel van de Rechtbank zou impliceren dat een taxatierapport van DRZ en een uitspraak van de Inspecteur niet als een uitspraak van een bevoegd persoon gezien zouden moeten worden, berusten op een onjuiste lezing van de aangehaalde overwegingen. De Rechtbank heeft immers met zoveel woorden overwogen dat de Inspecteur in de kennisgevingbrief heeft verwezen naar het rapport van DRZ en dat ook in dat rapport niet het expliciete standpunt is ingenomen dat de Inspecteur de auto niet als nieuw zou aanmerken.
4.13
De overige hogerberoepsgronden ten aanzien van auto 1 behoeven, gelet op het vorenoverwogene, geen behandeling meer.
BK-ARN 22/00833: Mercedes-Benz GL 350 BlueTec 4Matic (hierna ook: auto 2)
4.14
Op grond van artikel 1 van de Wet BPM wordt – voor zover hier van belang – voor een personenauto BPM verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister. Indien de personenauto ten tijde van het belastbare feit eerder gebruikt is geweest, wordt het bij die personenauto behorende bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (artikel 10, lid 1, van de Wet BPM). Die vermindering is de afschrijving. Deze afschrijving wordt uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet, en de BPM op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, lid 2, van de Wet BPM). Artikel 10, lid 2, van de Wet BPM strekt ertoe te bewerkstelligen dat op gelijksoortige gebruikte motorvoertuigen de BPM in gelijke mate drukt.
4.15
Bij toepassing van artikel 110 VWEU komt het erop aan vast te stellen dat ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig niet méér BPM wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn. Het is niet in strijd met artikel 110 VWEU om bij de heffing van een registratiebelasting onderscheid te maken tussen ongebruikte motorvoertuigen en gebruikte motorvoertuigen, mits binnen de desbetreffende groep de registratiebelasting op gelijksoortige motorvoertuigen in gelijke mate drukt.
4.16
Belanghebbende heeft het voor auto 2 verschuldigde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (afschrijving) als bedoeld in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet BPM. Voor het bepalen van de hoogte van de afschrijving van auto 2 heeft zij tegenover de som van de netto-catalogusprijs van auto 2 en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen, gezet de inkoopwaarde van een gebruikte, even oude personenauto van hetzelfde merk en type en vergelijkbare uitvoering die was vermeld in de koerslijst van XRAY. Vorenbedoelde handelsinkoopwaarde heeft belanghebbende vanwege de hiervoor – onder 2.9 – bedoelde schade aan auto 2 verminderd met een door haar begroot schadebedrag van € 8.463 en daar nog een bedrag van € 530 bijgeteld vanwege een correctie conform de XRAY-matrix en daarop vervolgens een bedrag van € 3.000 in mindering gebracht wegens “geen oordeel km stand”. Uitkomend op een bedrag van € 22.416 als handelsinkoopwaarde, heeft zij het bij auto 2 behorende bedrag aan BPM, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM, volgens het aldus verkregen afschrijvingspercentage verminderd.
4.17
De Inspecteur heeft auto 2 laten hertaxeren door de dienst DRZ. Aan de hand van deze hertaxatie, heeft hij de handelsinkoopwaarde van de auto, rekening houdend met een waardevermindering van € 1.585 wegens schade (83% van € 1.916) en uitgaande van handelsinkoopwaarde in ongebruikte staat volgens de koerslijst van XRAY van € 33.536, gesteld op € 31.951. De Inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag voor de berekening van de in aanmerking te nemen afschrijving uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 137.380.
4.18
De last om de hoogte van de afschrijving aannemelijk te maken, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, op belanghebbende.
4.19
Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van het schadebedrag naar het hiervoor – onder 2.9 – vermelde taxatierapport dat zij bij het doen van aangifte BPM heeft gebruikt. Daaruit volgt een schadebedrag van € 8.463. De door belanghebbende in het bedoelde taxatierapport genoemde schade is in het hiervoor – onder 2.10 – bedoelde verslag van bevindingen van DRZ onderkend, maar slechts tot het hiervoor – onder 4.17 – bedoelde bedrag aangemerkt als schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade.
4.2
Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende met het bedoelde taxatierapport en ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van méér schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade. Het Hof neemt daarbij in aanmerking de kilometerstand van 129.096 kilometer (stand per 8 januari 2020) en de leeftijd van de auto (datum eerste toelating 27 april 2015). De door belanghebbende overgelegde foto’s brengen het Hof niet tot een ander oordeel.
4.21
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de omstandigheid dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden is om de waarde van de auto te verminderen. Belanghebbende stelt dat auto’s zonder een oordeel over de kilometerstand niet in de koerslijst zijn opgenomen, zodat dit waarde verminderende element alsnog moet worden meegenomen. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.22
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank in haar uitspraak, waarvan hoger beroep, met juistheid geoordeeld dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor kan zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De last om aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, op belanghebbende. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, met betrekking tot auto 2 niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Het Hof merkt daarbij op dat belanghebbende ook in hoger beroep heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 maart 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.