In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. De zaak betreft de kwalificatie van een personenauto die door belanghebbende was aangeschaft in Duitsland en vervolgens in Nederland geregistreerd. De auto was beschadigd bij aankoop, maar vertoonde bij registratie in Nederland geen gebruikssporen. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van het standpunt dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had geoordeeld dat de auto als gebruikt moest worden aangemerkt, omdat deze schade had op het moment van aankoop. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had, omdat de schade voorafgaand aan de eerste ingebruikneming niet kan leiden tot de conclusie dat de auto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarmee de naheffingsaanslag werd gehandhaafd.
De Hoge Raad concludeert dat de auto voor de toepassing van de relevante artikelen van de Wet BPM 1992 als nieuw moet worden aangemerkt, omdat er geen bewijs is dat de auto in het buitenland op de weg is gebruikt. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren.