ECLI:NL:GHARL:2023:10766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.307.934
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer en onderaannemer jegens opdrachtgever en gesubrogeerd verzekeraar in verband met woningbrand bij dakdekkerswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Ro-Home Houtbouw B.V. en Hendriks Dak- en Geveltechniek B.V. voor schade die is ontstaan door een brand tijdens dakdekkingswerkzaamheden aan de woning van [naam1]. De brand ontstond op 17 april 2019, toen Hendriks werkzaamheden uitvoerde aan het platte dak van de uitbouw, waarbij het rieten dak van de bestaande woning vlam vatte. [naam1] heeft Ro-Home en Hendriks aansprakelijk gesteld voor de schade, die door zijn brandverzekering, Onderling Verzekerd U.A., is vergoed. Onderling Verzekerd heeft Ro-Home en Hendriks gesubrogeerd aangeklaagd voor de schade die zij aan [naam1] heeft uitgekeerd.

De rechtbank heeft de vorderingen van [naam1] en Onderling Verzekerd afgewezen, maar het hof oordeelt dat Hendriks niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend en bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Het hof stelt vast dat zowel Ro-Home als Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [naam1] heeft geleden. Het hof verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure voor de vaststelling van de schade. Daarnaast oordeelt het hof dat Ro-Home het reeds betaalde deel van de aanneemsom aan [naam1] moet terugbetalen, nu de aannemingsovereenkomst is ontbonden.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [naam1] en Onderling Verzekerd grotendeels toe. Ro-Home en Hendriks worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.307.934 en 200.308.719
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 374464
arrest van 19 december 2023
in de gevoegde zaken van (zaaknummer 200.307.934)
de coöperatie
Onderling Verzekerd U.A.,
die is gevestigd in Vleuten,
die hoger beroep heeft ingesteld en bij de rechtbank is tussengekomen als eiseres in conventie en daar tevens gedaagde in voorwaardelijke reconventie was,
hierna: Onderling Verzekerd,
advocaat: mr. I. van der Putt-van Vessem
tegen

1.Ro-Home Houtbouw B.V., en

2. Ro-Home Timmerwerk B.V.,
die zijn gevestigd in Apeldoorn,
die ook hoger beroep hebben ingesteld en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en als eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk: Ro-Home,
advocaat: mr. M. Bouman,

1.Hendriks Dak- en Geveltechniek B.V.,

die is gevestigd in Apeldoorn,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie,
hierna: Hendriks,
advocaat: mr. L.G.C.M. de Wit
en van (zaaknummer 200.308.719)

1.[naam1] , en

2. [naam2],
die wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en als verweerders in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk: [naam1] ,
advocaat: mr. I.P. van Rossen,
tegen
Ro-Home (voornoemd, advocaat: mr. M. Bouman) en
Hendriks(voornoemd, advocaat: mr. L.G.C.M. de Wit).

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 21 februari 2023 heeft op 5 september 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaken

2.1.
[naam1] is met Ro-Home een aannemingsovereenkomst aangegaan voor de verbouwing van zijn woning en de realisatie van een u-vormige uitbouw aan drie zijden van de bestaande woning. Ro-Home heeft Hendriks als onderaannemer ingeschakeld voor dakdekkingswerkzaamheden. Bij werkzaamheden van Hendriks aan het platte dak van de uitbouw heeft het rieten dak van de bestaande woning vlam gevat en is er een grote brand ontstaan. [naam1] heeft Ro-Home en Hendriks aansprakelijk gesteld voor de geleden en te lijden schade als gevolg van de brand. [naam1] heeft een brandverzekering afgesloten bij Onderling Verzekerd. Onder deze verzekering zijn uitkeringen gedaan tot een bedrag van € 526.498,77. Als gesubrogeerd verzekeraar heeft Onderling Verzekerd Ro-Home en Hendriks aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de brand door haar aan [naam1] uitgekeerde en nog uit te keren schadevergoeding.
2.2.
[naam1] heeft bij de rechtbank (na wijziging van eis) gevorderd dat de aannemingsovereenkomst met Ro-Home wordt ontbonden en dat Ro-Home wordt veroordeeld tot terugbetaling van het reeds vooruitbetaalde bedrag van € 171.952,30 op de aanneemsom alsmede tot betaling van de gemaakte kosten die met de brand verband houden. Daarnaast heeft [naam1] gevorderd voor recht te verklaren dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nog vast te stellen niet verzekerde schade als gevolg van de brand en veroordeling van Ro-Home en Hendriks tot betaling van een voorschot daarop.
2.3.
Onderling Verzekerd heeft bij de rechtbank (na wijziging van eis) gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de brandschade en dat zij het onder de brandverzekering aan [naam1] uitgekeerde en nog uit te keren verzekerde schadebedrag dienen te vergoeden. Daarbij heeft zij betaling van een aantal concreet genoemde bedragen gevorderd.
2.4.
Ro-Home heeft een (voorwaardelijke) tegenvordering ingesteld en heeft de rechtbank gevraagd [naam1] en Onderling Verzekerd te veroordelen tot betaling van € 9.815,52, met wettelijke handelsrente, in verband met door haar na de brand geplaatste bouwhekken.
2.5.
De rechtbank heeft ten aanzien [naam1] de tussen partijen bestaande aannemingsovereenkomst gedeeltelijk, namelijk voor zover daaraan nog geen uitvoering is gegeven, ontbonden. Het door [naam1] meer of anders gevorderde is afgewezen. Ook de vorderingen van Onderling Verzekerd zijn afgewezen. [naam1] en Onderling Verzekerd zijn ieder veroordeeld in de proceskosten van Ro-Home en Hendriks. De tegenvordering van Ro-Home is tot een bedrag van € 6.550,- toegewezen, met veroordeling van [naam1] en Onderling Verzekerd in de proceskosten. Het vonnis is wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
De bedoeling van het hoger beroep van [naam1] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Ook Onderling Verzekerd vraagt het hof de afgewezen vorderingen alsnog toe te wijzen. Zij heeft haar eis in hoger beroep vermeerderd. In beide zaken heeft Ro-Home incidenteel hoger beroep ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat Hendriks bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker mag worden verwacht. De brand is daarvan het gevolg geweest. Ro-Home en Hendriks zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [naam1] daardoor heeft geleden en voor de schade die Onderling Verzekerd uit hoofde van de brandverzekering moet vergoeden. Dat er schade is geleden is voldoende aannemelijk gemaakt, maar het debat daarover is onvoldragen en de omvang van de schade laat zich daardoor nu nog niet vast stellen. Het hof zal de zaak naar de schadestaatprocedure verwijzen. Alleen ten aanzien van de door Onderling Verzekerd gevorderde kosten kan al een beslissing worden genomen. De vorderingen die daarop betrekking hebben worden toegewezen. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de ontbinding van de aannemingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden tot gevolg moet hebben dat Ro-Home het reeds betaalde deel van de aanneemsom aan [naam1] moet terugbetalen. Ook de daarop gerichte vordering zal het hof toewijzen.
Het rapport Biesboer (200.307.934 en 200.308.719)
3.2.
In opdracht van Interpolis (de verzekeraar van Ro-Home) heeft Biesboer Expertise een technisch onderzoek naar de oorzaak van de brand uitgevoerd. Ro-Home heeft dat rapport bij de rechtbank niet in de procedure gebracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien Ro-Home te bevelen dit rapport alsnog in het geding te brengen. Daartegen grieft zowel [naam1] (grief 6) als Onderling Verzekerd (grief VIII). Deze grieven zijn inmiddels achterhaald, omdat Ro-Home voorafgaand aan de mondelinge behandeling op bevel van het hof alsnog het rapport van Biesboer Expertise heeft overgelegd. Tot nieuwe inzichten leidt de inhoud van dat rapport niet. Ro-Home heeft in het rapport van Biesboer Expertise enkele passages weggelakt. Daarvoor had zij een gewichtige reden, nu de passages betrekking hebben op de verhouding tussen de verzekeringnemer en haar verzekeraar.
Ook Ro-Home Timmerwerk is partij bij de aannemingsovereenkomst (200.308.719)
3.3.
In haar incidenteel hoger beroep komt Ro-Home tevergeefs op tegen het oordeel dat naast Ro-Home Houtbouw B.V. (hierna: Houtbouw) ook Ro-Home Timmerwerk B.V. (hierna: Timmerwerk) partij bij de aannemingsovereenkomst is (grief 1). Bij de vraag wie partij is, komt het aan op de vraag wat partijen zijn overeengekomen. Die vraag kan niet enkel worden beantwoord op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. De uitleg is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (de zogenoemde Haviltex-maatstaf).
3.4.
Timmerwerk heeft op 25 april 2018 een offerte uitgebracht. Na bespreking van die offerte is een tweede offerte opgesteld door Houtbouw. De offertes zijn samengevoegd tot één opdracht voor de aanneemsom van € 269.700,00. Dat laatste staat handgeschreven vermeld op de tweede offerte, waaronder door de heer Spataru (enig aandeelhouder en bestuurder van Timmerwerk en Houtbouw) een handtekening is geplaatst. Deze offerte is door [naam1] geaccepteerd. Op de eerste offerte heeft [naam1] met de hand ‘oude’ geschreven. Op beide offertes wordt melding gemaakt van de website www.ro-home-timmerwerk.nl. Uit de beide offertes en in het bijzonder de voor akkoord getekende handgeschreven vermelding dat de offertes worden
samengevoegd, heeft [naam1] mogen begrijpen dat zowel Timmerwerk als Houtbouw partij was bij de aannemingsovereenkomst. Als Ro-Home een andere bedoeling had, dan lag het op haar weg als professionele partij en opsteller van de offertes dit aan [naam1] kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling is Ro-Home gevraagd of zij daarvan destijds aan [naam1] mededeling heeft gedaan. Daarop kon zij geen bevestigend antwoord geven. Voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft Ro-Home ter onderbouwing van de door haar bepleite uitleg aangevoerd dat Timmerwerk en Houtbouw werkzaamheden van verschillende aard verrichten en dat de offertes ook op twee verschillende typen aanbouw zien. Dat blijkt evenwel niet duidelijk uit de beide offertes en lijkt met de woordkeuze van het handgeschreven opschrift (‘samengevoegd’) ook niet goed verenigbaar. Bovendien valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [naam1] uit die omstandigheid had moeten concluderen dat Ro-Home niet langer de intentie had ook Timmerwerk partij onder de aannemingsovereenkomst te laten worden. Daarnaast heeft Ro-Home ook in hoger beroep niet onderbouwd waarom de tenaamstelling op de factuur of de mate van bemoeienis een doorslaggevende rol moet spelen bij de vraag wie [naam1] als contractspartij mocht zien. De twee offertes samen met het handgeschreven opschrift op de tweede offerte leiden in de gegeven omstandigheden tot de uitleg dat zowel Timmerwerk als Houtbouw als partij bij de overeenkomst heeft te gelden.
Algemene voorwaarden (200.307.934 en 200.308.719)
3.5.
Ro-Home beroept zich op artikel 11 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden, waarin zij, kort gezegd, aansprakelijkheid voor schade heeft uitgesloten. Raadpleging van de beide procesdossiers leert dat alleen in de zaak 200.308.719 als bijlage bij een door Nieland overgelegde productie (Expertiserapport Construction Allrisk van Achmea, de CAR-verzekeraar van Ro-Home) algemene voorwaarden zijn te vinden. Daarop staat het opschrift “Algemene voorwaarden van Ro-Home Houtbouw”. Ro-Home heeft zelf in geen van beide zaken algemene voorwaarden overgelegd. Hiervoor is overwogen dat ook Ro-Home Timmerwerk partij was bij de aannemingsovereenkomst. Over de algemene voorwaarden die op die contractuele verhouding betrekking hebben, beschikt het hof niet. Daarmee is het beroep op de uitsluiting van aansprakelijkheid in algemene voorwaarden van Ro-Home Timmerwerk onvoldoende onderbouwd.
3.6.
De algemene voorwaarden van Houtbouw houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
Artikel 11.Aansprakelijkheid
1. Ro-home is uitsluitend aansprakelijk voor door opdrachtgever geleden directe schade voor zover deze schade wordt gedekt door een aansprakelijkheidsverzekering van Ro-home.
2. Ro-home is niet aansprakelijk voor enige door de opdrachtgever-ondernemer (of derden) geleden of te lijden schade, van welke aard en/of omvang dan ook, samenhangende met of voortvloeiende uit de uitvoering van de overeenkomst, daaronder begrepen schade aan in eigendom van de opdrachtgever of derden toebehorende zaken, alsmede indirecte schade, daaronder bijvoorbeeld begrepen bedrijfsschade, gevolgschade, gederfde winst, gemiste besparingen en schade door bedrijfsstagnatie, tenzij sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen grove onzorgvuldigheid van Ro-home.
3. Ro-home is jegens de opdrachtgever-ondernemer nimmer aansprakelijk voor schade en/of kosten, van welke aard en/of omvang dan ook, die op enigerlei wijze samenhangen met of voortvloeien uit handelingen, nalatigheden, fouten en/of de kwaliteit van het geleverde werk van derden die door Ro-home bij de uitvoering van de overeenkomst zijn ingeschakeld.
4. Indien en voor zover ondanks het bepaalde in voornoemde leden op Ro-home enige aansprakelijkheid jegens de opdrachtgever in welke hoedanigheid en/of uit welken hoofde dan ook mocht blijken te rusten, is deze aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het factuurbedrag (exclusief omzetbelasting), dat aan opdrachtgever in rekening is gebracht voor de geleverde materialen/verrichte werkzaamheden waarin de oorzaak van de schade is gelegen met een maximum van 1.500,-. Het voorgaande lijdt uitzondering in geval van opzet of daarmee gelijk te stellen grove onzorgvuldigheid van Ro-home.
5. De opdrachtgever vrijwaart Ro-home voor alle aanspraken van derden ter zake van schade in verband met de door Ro-home uitgevoerde overeenkomsten, tenzij rechtens vast komt te staan dat deze aanspraken een gevolg zijn van opzet of daarmee gelijk te stellen grove onzorgvuldigheid van Ro-home en de opdrachtgever bovendien aantoont dat hem ter zake geen enkel verwijt treft.”
Het beroep van Ro-Home op de algemene voorwaarden beperkt zich tot de leden 2 tot en met 5 van dit artikel. Op de uitsluiting van lid 1 voor schade die niet wordt gedekt door haar aansprakelijkheidsverzekering is door haar geen beroep gedaan. Ro-Home stelt dat aansprakelijkheid voor schade is uitgesloten tenzij sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen onzorgvuldigheid (lid 2) dat aansprakelijkheid is uitgesloten voor fouten van onderaannemers (lid 3), dat de omvang van de aansprakelijkheid is beperkt tot € 1.500,- (lid 4) en dat [naam1] Ro-Home moet vrijwaren voor de eigen kosten (expertise, rechtsbijstand) van Onderling Verzekerd (lid 5).
3.7.
Over de uitleg van artikel 11 van de algemene voorwaarden hebben partijen geen debat gevoerd. Opvallend is dat in de leden 2 en 3 wordt gesproken van opdrachtgever-ondernemer. Onder de definities in de algemene voorwaarden wordt de (opdrachtgever-)ondernemer gedefinieerd als “
een niet-consument”. Daaruit lijkt te volgen dat deze leden geen betrekking hebben op de onderhavige situatie, waarin de opdrachtgever consument is in de zin van de algemene voorwaarden (“
opdrachtgever in de hoedanigheid van een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf”). Voor zover dat anders is, wijzen [naam1] en Onderling Verzekerd terecht op art. 6:237 aanhef en onder f BW, waaruit volgt dat een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dat vermoeden geldt ten aanzien de leden 2 tot en met 4 van artikel 11 van de algemene voorwaarden. Dat vermoeden wordt in dit geval nog versterkt doordat de desbetreffende voorwaarden naar de letter ervan geen betrekking hebben op consumenten (zoals [naam1] ). Ro-Home heeft dat vermoeden niet overtuigend weerlegd. Zij stelt dat zij zich maar beperkt tegen dit soort risico’s kan verzekeren en [naam1] zich wel goed had kunnen verzekeren tijdens de verbouwingstermijn. Nader (met stukken) onderbouwd is dat standpunt niet en ook anderszins is niet gebleken dat het risico voor Ro-Home niet goed verzekerbaar is. Daarbij komt dat zij zich niet heeft beroepen op het eerste lid van artikel 11 van de algemene voorwaarden, wat in dat geval wel voor de hand had gelegen. Ten aanzien van lid 5 van artikel 11 van de algemene voorwaarden, wordt terecht een beroep gedaan op art. 6:236 aanhef en onder h BW. Daaruit volgt dat een in de algemene voorwaarden voorkomend beding onredelijk bezwarend is als de wederpartij wordt verplicht de schade die bij de uitvoering van de overeenkomst aan een derde wordt toegebracht aan de derde te vergoeden. Daarvan is sprake als [naam1] gehouden zou zijn Ro-Home te vrijwaren voor de eigen kosten (expertise, rechtsbijstand) van Onderling Verzekerd. [naam1] en Onderling Verzekerd hebben op goede grond een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden (art. 6:233 aanhef en onder a BW).
3.8.
Ten slotte overweegt het hof dat betwijfeld kan worden of aan [naam1] wel voldoende mogelijkheid is geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden (art. 6:233 aanhef en onder b BW). Nieland betwist dat gemotiveerd. Gelet op wat hiervoor (onder 3.7) is overwogen, komt het hof aan bewijslevering op dit punt niet toe.
Zorgvuldigheid (200.307.934 en 200.308.719)
3.9.
Het komt in deze zaak aan op de vraag of Hendriks de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat de branche van dakdekkers de norm NEN 6050 voor brandveilig werken aan daken heeft opgesteld. Niet in geschil is dat Hendriks in overeenstemming met die norm heeft gehandeld door niet binnen een afstand van 75 cm tot het brandbaar detail (in dit geval: het rieten dak) met open vuur te werken. Op het dakdeel in de nabijheid van het rieten dak zou Hendriks de dakbedekking niet branden maar plakken. Daarvoor waren de materialen ook aanwezig. De brand is ontstaan toen Hendriks op een afstand van 2,4 meter van het rieten dak aan het werk was. Het hof begrijpt uit mededelingen tijdens de mondelinge behandeling dat Ro-Home in haar incidenteel hoger beroep (grief 3) en Onderling Verzekerd in haar principaal hoger beroep (grief II) niet langer het standpunt inneemt dat deze afstand groter, respectievelijk kleiner was. Voor de beoordeling is deze exacte afstand ook van ondergeschikte betekenis. Het hof neemt verder aan dat Hendriks het dak van de aanbouw voorafgaand aan de werkzaamheden heeft schoongemaakt. Dat is verklaard door de aanwezige dakdekkers ( [naam3] , [naam4] en [naam5] ) en is door [naam1] onvoldoende gemotiveerd weersproken (grief 3). De enkele omstandigheid dat er een strootje op het dak lag dat in brand is gevlogen, rechtvaardigt niet de slotsom dat het dak niet is schoongemaakt of schoongehouden. Wel volgt daaruit dat inspanningen om het dak schoon te maken en schoon te houden op zichzelf onvoldoende zijn om elk risico op brand te voorkomen. Dat de norm NEN 6050 door Hendriks in acht is genomen en het dak is schoongemaakt en schoongehouden, betekent evenwel niet zonder meer dat de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [naam6] , adjunct-directeur en hoofd Technische Zaken bij VEBIDAK, een toelichting op de norm NEN 6050 gegeven. VEBIDAK is een van de brancheorganisaties die betrokken was bij de opstelling van deze norm. [naam6] heeft toegelicht dat risico’s die ten tijde van het opstellen van de norm nog verantwoord werden geacht, dat naar huidige maatstaven niet zonder meer zijn. Door materiaalontwikkelingen kan inmiddels makkelijker gekozen worden voor alternatieve materialen en een werkwijze zonder open vuur. Het hof begrijpt dat volgens [naam6] daarom vandaag de dag ook eerder voor een dergelijk alternatief moet worden gekozen. De norm NEN 6050 geeft een ondergrens, maar steeds moet naar alle omstandigheden worden gekeken om te beoordelen of het werken met open vuur verantwoord is. Volgens [naam6] moet daarom vooraf een brandrisico-analyse worden gemaakt. De verklaring van [naam6] sluit aan bij zijn eerdere schriftelijke beantwoording van vragen van [naam1]
3.11.
Ook de schriftelijke beantwoording van vragen van [naam1] door [naam7] (hierna: [naam7] ) van KIWA BDA Dak- en Geveladvies (hierna: KIWA), houdt in dat de norm NEN 6050 niet uitputtend is en dat steeds een brandrisico-analyse moet worden gemaakt. Net als VEBIDAK, is ook KIWA BDA betrokken geweest bij het opstellen van de norm NEN 6050. [naam7] schrijft, voor zover hier van belang, het volgende:
“In NEN 6050 zijn bij enkele details aanwijzingen weergegeven om de kans op brandschade te beperken. NEN 6050 is niet ontwikkeld om volledige zekerheid te bieden dat er geen brand ontstaat.(…)
Riet is brandbaarder dan de materialen die in de voorbeelden zijn opgenomen.(…)
Naast de aanwijzingen die in NEN 6050(…)
zijn opgenomen mag worden verondersteld dat een uitvoerende partij bij elk project een risicoanalyse maakt om de kans op brand te minimaliseren. Aanwijzingen die in NEN 6050(…)
zijn opgenomen gelden daarbij als leidraad maar ook het ‘praktisch inzicht en kennis’ moeten zorgdragen voor een gefundeerde risicoanalyse om de kans op brand te minimaliseren.”
3.12.
[naam6] en [naam7] zijn van mening dat naast de norm NEN 6050 hier ook de inhoud van het VEBIDAK informatieblad ‘Brandveilig werken op daken – een wederzijds belang’ en de SBR Brochure ‘Brandveilig ontwerpen en uitvoeren van platte daken’ van belang is. Dat standpunt is ook door [naam1] en Onderling Verzekerd ingenomen en is vervolgens door Ro-Home en Hendriks onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof betrekt daarom ook de inhoud van deze publicaties in zijn beoordeling. Voor zover hier van belang, is in het VEBIDAK informatieblad opgenomen dat
“bij brandgevaarlijke details zo mogelijk[moet worden gekozen]
voor een dakbedekkingssysteem dat zelfklevend of koud verkleefbaar is en dus zonder open vuur kan worden aangebracht.”In de SBR Brochure staat, voor zover hier van belang:
“Indien sprake is van brandbare materialen die in contact kunnen komen met open vuur, dienen er aanvullende maatregelen te worden genomen.”
3.13.
Uit de verklaringen van [naam6] en [naam7] en het door Hendriks overgelegde artikel, volgt dat (al bij het ontwerp van het dak en) bij het uitvoeren van dakdekwerkzaamheden een brandrisico-analyse moet worden uitgevoerd. Ro-Home betwist dat zij een dergelijke brandrisico-analyse had moeten uitvoeren. Zij betwist niet dat Hendriks dit had moeten doen. Hendriks betwist dat evenmin. Zij voert aan dat vooraf een brandrisico-analyse is gemaakt. Dat verweer heeft Hendriks tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Hendriks is naar eigen zeggen meerdere keren ter plaatse geweest en heeft de werkplek beoordeeld. Daarbij is de norm NEN 6050 meegenomen in de afwegingen: zij heeft erop toegezien dat de veiligheidszones in acht zouden worden genomen. Duidelijk is geworden dat Hendriks, die op dat moment niet eerder in de nabijheid van een rieten dak had gewerkt, geen vragen over het rieten dak heeft gesteld. Zij heeft niet onderzocht in hoeverre het rieten dak tegen brand was beschermd, bijvoorbeeld door brandvertragende coating of andersoortige maatregelen. Ook zijn er geen extra veiligheidsmaatregelen getroffen omdat er in de nabijheid van een rieten dak zou worden gewerkt. De getroffen veiligheidsmaatregelen waren maatregelen die Hendriks standaard treft. Voorafgaand de werkzaamheden is een deel van de rieten overstek afgeschoren. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat dit niet is gedaan als veiligheidsmaatregel vanwege mogelijk brandgevaar, maar omdat daaronder anders onvoldoende zicht was om goed te werken. De bijzondere omstandigheid dat werd gewerkt in de nabijheid van een rieten dak heeft in haar brandrisico-analyse op geen enkele wijze een rol gespeeld.
3.14.
[naam1] heeft toegelicht dat hij een voorkeur had voor het gebruik van EPDM (zelfklevend) boven bitumen (branden). Die voorkeur staat ook handgeschreven op de tweede offerte vermeld. Daarover is daarna volgens [naam1] in aanwezigheid van Ro-Home met Hendriks gesproken. Hendriks betwist dit. Aan die betwisting gaat het hof voorbij, omdat Ro-Home de door [naam1] beschreven gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd. Volgens [naam1] adviseerde Hendriks het gebruik van bitumen, omdat zij met EPDM minder ervaring had en EPDM sneller kapot zou gaan. Dat lijkt ook te volgen uit de verklaring van Ro-Home op de mondelinge behandeling dat zij het eens was met Hendriks dat bitumen in dit geval beter was, vanwege het voornemen op het dak zonnepanelen te plaatsen. Niet gebleken is dat bij de advisering omtrent het gebruik van de beide materialen het brandrisico een rol heeft gespeeld. Door [naam6] is tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat ook bij het gebruik van bitumen zonder open vuur kan worden gewerkt. Ook bitumen kan zelfklevend worden aangebracht. Hendriks heeft desgevraagd niet goed duidelijk kunnen maken, waarom niet voor die laatste werkwijze is gekozen. Zij heeft verklaard dat zij niet eraan heeft gedacht een zelfklevend middel op het gehele dak aan te brengen en dat het voor de kwaliteit van het werk niet uitmaakt of er gebrand of gekleefd wordt. Aan het slot van de mondelinge behandeling is Hendriks van dat laatste teruggekomen. Branden zou de voorkeur hebben als het gaat om kwaliteit, maar dat gewijzigde standpunt is vervolgens door Hendriks niet nader toegelicht.
3.15.
[naam6] en [naam7] , die het hof beiden vanwege hun functie en ervaring bij uitstek als ter zake kundig beschouwt, concluderen onafhankelijk van elkaar dat een brandrisico-analyse in dit geval had moeten leiden tot de keuze om niet met open vuur te werken. Daarbij wordt de brandbaarheid van riet, de omstandigheid dat in de nabijheid van een rieten dak altijd rommel zal liggen en het (tegenwoordig) ruimer voorhanden zijn van veiligere alternatieven betrokken. Het hof sluit zich daarbij aan. De door Hendriks gegeven toelichting daarop brengt het hof tot het oordeel dat de uitgevoerde brandrisico-analyse ontoereikend is geweest. Op geen enkele wijze is het bijzondere risico van de nabijheid van een rieten dak in de afwegingen en keuzes van Hendriks betrokken. Gelet op de bijzondere risico’s verbonden aan het werken in de nabijheid van een rieten dak, had bij een toereikende brandrisico-analyse de keuze moeten vallen op het gebruik van zelfklevend materiaal, nu dat materiaal voorhanden was en onvoldoende is onderbouwd dat het gebruik daarvan tot een mindere kwaliteit van het werk zou hebben geleid. De keuze om in plaats daarvan met open vuur te werken heeft geleid tot de brand en daarmee tot schade bij [naam1] en een uitkeringsplicht van Onderling Verzekerd.
3.16.
Hendriks kan verder worden verweten dat zij na de keuze voor het gebruik van open vuur geen aanvullende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Onzeker is of dergelijke aanvullende maatregelen de brand met haar gevolgen hadden kunnen voorkomen, maar het achterwege laten daarvan onderstreept het gebrek aan betrachte zorgvuldigheid. Haar dakdekker [naam3] heeft nog wel verklaard dat er twee branddekens aanwezig waren die zouden worden gebruik om het rieten dak af te dekken en af te schermen als in de nabijheid daarvan werd gewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling is evenwel duidelijk geworden dat dit een eigen initiatief van [naam3] was. De branddekens, die (ook volgens Hendriks) om arbo-redenen sowieso op de werkplek (het dak) aanwezig hadden moeten zijn, zijn niet ingezet en lagen op het moment van het ontstaan van de brand nog in de auto.
3.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Hendriks jegens [naam1] onrechtmatig heeft gehandeld. Deze onrechtmatige daad kan haar worden toegerekend en zij is gehouden de schade die [naam1] daardoor lijdt te vergoeden (art. 6:162 BW). Omdat Hendriks haar fout als niet-ondergeschikte heeft gemaakt bij in opdracht van Ro-Home uitgevoerde werkzaamheden in de uitoefening van haar bedrijf, is ook Ro-Home daarvoor jegens [naam1] aansprakelijk (art. 6:171 BW). De bezwaren van [naam1] (grieven 1, 2, 4 en 5) en Onderling Verzekerd (grieven I en III tot en met VII) tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank zijn dus grotendeels gegrond.
De bouwhekken (200.307.934 en 200.308.719)
3.18.
De rechtbank heeft [naam1] en Onderling Verzekerd veroordeeld tot betaling aan Ro-Home van een bedrag van € 6.550,- in verband met door haar geplaatste bouwhekken ter bescherming van de aanbouw van Ro-Home. Daartegen wordt in principaal hoger beroep door [naam1] gegriefd. Het hof leest grief 8 (randnummer 10.7 in samenhang met grief 9) zo, dat het primaire standpunt van [naam1] is dat de rechtbank de vordering van Ro-Home had moeten afwijzen en subsidiair dat toewijzing van de vordering beperkt had moeten blijven tot € 3.500,-. Die grief slaagt. Het bestreden oordeel kan niet in stand blijven nu vaststaat dat de tekortkoming van Hendriks aan Ro-Home kan worden toegerekend en zij aansprakelijk is voor de fout die Hendriks bij de werkzaamheden heeft begaan. De bouwhekken moesten worden geplaatst als gevolg van die tekortkoming en fout. De kosten van het plaatsen van de bouwhekken moeten dan ook voor rekening van Ro-Home blijven (daargelaten haar eventuele mogelijkheid tot verhaal op Hendriks). Daarbij komt dat de aanbouw nog niet is opgeleverd en het werk nog altijd voor risico van Ro-Home is. De plaatsing van bouwhekken was dan ook met name in het belang van Ro-Home ter voorkoming van verdere schade aan en door de aanbouw. Aan het voorgaande doet niet af dat [naam1] van Onderling Verzekerd wel een vergoeding voor bereddingskosten heeft gekregen die mede zag op het plaatsen van bouwhekken. Ro-Home kan daar geen rechten aan kan ontlenen.
3.19.
Ook Onderling Verzekerd grieft dat zij ten onrechte tot betaling is veroordeeld. Zij stelt dat het gaat om kosten die voor rekening van [naam1] komen en waarvoor zij aan [naam1] al een uitkering heeft gedaan (grief IX). De grief wordt terecht voorgesteld. Uit de voorgaande paragraaf volgt al dat het plaatsen van de hekken voor rekening van Ro-Home moet blijven.
3.20.
Ro-Home op haar beurt grieft in het incidenteel hoger beroep ten aanzien van [naam1] dat de vordering het beloop € 9.815,52 moet worden toegewezen, nu zij de facturen heeft overgelegd en een matiging van de bereddingskosten door Onderling Verzekerd haar niet regardeert (grief 2). Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat deze grief faalt.
Schadeomvang, schadestaat en voorschot (200.307.934 en 200.308.719)
3.21.
[naam1] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nog vast te stellen, niet verzekerde schade als gevolg van de brand. Deze vordering zal hierna worden toegewezen. Daarnaast heeft hij gevorderd dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van de nog nader vast te stellen schade en kosten die verband houden met de brand. Het hof vat deze laatste vordering op als een verzoek de zaak naar de schadestaatprocedure te verwijzen. Omdat er op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om de schade te begroten, maar de mogelijkheid van schade aannemelijk is, zal het hof daartoe overgaan.
3.22.
[naam1] vraagt verder om een voorschot van € 1.000.000,- op de nog vast te stellen schade. Het hof begrijpt dat dit een onderdeel van de hoofdvordering is en moet worden gezien als een voorschot op de in de schadestaatprocedure definitief vast te stellen schadevergoeding. Deze vordering zal worden afgewezen. De onderbouwing van het gevorderde voorschot is weinig inzichtelijk. [naam1] verwijzen naar producties (akten van taxatie) waarin een schadeopstelling is opgenomen, maar hebben daarop geen nadere toelichting gegeven. Een voldoende specificatie van de verschillende onderdelen daarvan ontbreekt. [naam1] zijn in dit verband ook niet nader ingegaan op de verweren die al bij de rechtbank ten aanzien van diverse schadeposten zijn gevoerd. Ook in hoger beroep hebben Ro-Home en Hendriks de schadeopstelling bestreden. Daarnaast is er onduidelijkheid over de kunstcollectie die volgens [naam1] bij de brand verloren zou zijn gegaan. Dat deze kunstcollectie ten tijde van de brand in de woning aanwezig was, wordt door Ro-Home en Hendriks betwist. De hoogte van het gevorderde voorschot hangt voor een groot deel samen met deze kunstcollectie. Bij het voorgaande komt dat [naam1] al een aanzienlijke schade-uitkering van Onderling Verzekerd heeft ontvangen en op dit moment onduidelijk is of, en zo ja, in hoeverre de geleden schade het al uitgekeerde schadebedrag overstijgt. Verder neemt het hof in aanmerking dat [naam1] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat zijn financiële situatie op dit moment somber is en hij onder toezicht van de afdeling bijzonder beheer van zijn hypothecair financier is geplaatst. Het is dan ook aannemelijk dat het restitutierisico groot is als in de schadestaatprocedure zou blijken dat de definitieve schadevergoeding lager is. Gelet op de verwijzing naar de schadestaatprocedure gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van [naam1] voor zover dat betrekking heeft op de hoogte van de schade.
3.23.
Onderling Verzekerd heeft gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de brandschade en dat zij op grond daarvan het onder de brandverzekering aan [naam1] uitgekeerde en nog uit te keren verzekerde schadebedrag moeten vergoeden, evenals de overige schade die Onderling Verzekerd daardoor lijdt en nog zal lijden. Deze vordering zal worden toegewezen.
3.24.
Daarnaast vordert Onderling Verzekerd hoofdelijke veroordeling van Ro-Home en Hendriks tot betaling van een aantal nader genoemde bedragen. Oorspronkelijk vorderde Onderling Verzekerd een hoofdsom van € 507.005,77 voor kosten opstal, voorschotten inboedel en opruimingskosten. Nadien heeft zij nog eens € 19.493,- gevorderd vanwege een slotuitkering voor de inboedelschade. Deze posten zijn onderbouwd met brieven van uitbetaling en taxatierapporten. De aanvankelijk aangehouden pro-memoriepost heeft zij tijdens de mondelinge behandeling laten vallen.
3.25.
Ro-Home heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de Bedrijfsregeling Brandregres aan regres door Onderling Verzekerd in de weg zou staan. Dat verweer heeft zij tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Het hof laat dat verweer daarom verder onbesproken. Ro-Home betwist voorts gemotiveerd de akten van taxatie voor de opstalschade en inboedelschade en de daarbij gehanteerde uitgangspunten. Hendriks voert aan dat de bedragen niet zijn te verifiëren, omdat zij niet worden toegelicht en stelt daarnaast de hoogte van de uitkering van de opstalschade ter discussie. Daarop is door Onderling Verzekerd maar beperkt gereageerd.
3.26.
Het debat over de schade is onvoldragen. Het hof ziet aanleiding de zaak ook waar het de door Onderling Verzekerd gevorderde schade betreft te verwijzen naar de schadestaatprocedure. De mogelijkheid van schade is aannemelijk, maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten om de schade te begroten. Daarbij lijkt het ook wenselijk dat de afwikkeling van de schade van [naam1] en Onderling Verzekerd zoveel mogelijk gelijke tred houdt, omdat Onderling Verzekerd haar recht niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van [naam1] mag uitoefenen (art. 7:962 lid 2 BW) en gebleken is dat Hendriks niet voor aansprakelijkheid is verzekerd.
Redelijke kosten (200.307.934)
3.27.
De andere bedragen waarvan Onderling-Verzekerd betaling vordert, betreffen in de eerste plaats kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 sub b BW). Daarvoor geldt dat zij alleen voor vergoeding in aanmerking komen als zij betrekking hebben op werkzaamheden die redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Deze redelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking, voor zover zij door de benadeelde zijn gemaakt, of, als zij zijn gemaakt door de verzekeraar, onder deze bepaling zouden vallen als zij door de benadeelde zouden zijn gemaakt. [1] Het gaat achtereenvolgens om de volgende kosten:
( i) € 7.178,33, aan Onderling Verzekerd door Hanselman Groep B.V. (hierna: Hanselman) gefactureerd op 27 november 2019;
(ii) € 13.626,11, aan Onderling Verzekerd door Hanselman gefactureerd op 31 maart 2021;
(iii) € 20.795,36, aan [naam1] door Elberg Groep B.V. (hierna: Elberg Groep) gefactureerd op 31 maart 2020;
Hanselman is opgetreden als schade-expert van Onderling Verzekerd, Elberg Groep als schade-expert van [naam1] Zij hebben gezamenlijk de akte van taxatie voor de inboedel en de akte van taxatie voor de opstal opgesteld. Door Onderling Verzekerd is een urenspecificatie van Hanselman overgelegd. Daarop is door Ro-Home en Hendriks niet inhoudelijk gereageerd. Onderling Verzekerd heeft geen urenspecificatie overgelegd van Elberg Groep, maar [naam1] heeft in de parallelle procedure eveneens de kosten van Elberg Groep opgenomen in zijn overzicht van de schade (weliswaar tot een lager bedrag, ad € 17.186,25, maar dat ziet op het factuurbedrag zonder btw). Daar heeft [naam1] wel een urenspecificatie bijgevoegd. Daarop zijn Ro-Home en Hendriks in de procedure met [naam1] niet nader ingegaan. In de procedure met Onderling Verzekerd volstaan zij met het verweer dat een specificatie ontbreekt. Hendriks voert daarnaast nog aan dat niet duidelijk is of kosten door zowel [naam1] als Onderling Verzekerd worden gevorderd. Art. 7:959 lid 1 BW brengt mee dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ten laste van de verzekeraar komen, in beginsel ook als daardoor de verzekerde som wordt overschreden. [2] Daarom neemt het hof aan dat ook waar het de kosten betreft van de Elberg Groep die Onderling Verzekerd opvoert, deze voor haar rekening komen. Daarop wijst ook artikel 15 van de ‘Bijzondere voorwaarden van uw Woonhuisverzekering Extra Uitgebreid’. Uit dit artikel volgt dat de kosten van contra-expertise voor rekening van Onderling Verzekerd komen voor zover zij het bedrag dat aan de schade-expert van Onderling Verzekerd verschuldigd is niet overschrijden. Het verweer dat de in rekening gebrachte kosten buitenproportioneel zijn, is door Ro-Home en Hendriks niet nader uitgewerkt. Daaraan gaat het hof daarom voorbij. Het hof is van oordeel dat sprake is van werkzaamheden die redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Daarbij betrekt het hof dat sprake is van een omvangrijke brandschade en de inhoud van de hiervoor bedoelde urenspecificaties. Deze kosten zouden ook voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen als zij door [naam1] waren gemaakt. Aan dat oordeel doet niet af dat er sprake zal zijn van een zekere samenloop van werkzaamheden ter vaststelling van de eigen contractuele verplichtingen van Onderling Verzekerd jegens [naam1] en het vaststellen van de omvang van schade en aansprakelijkheid of dat een verschil van inzicht tussen beide experts mogelijk tot extra kosten heeft geleid. De vorderingen die op deze facturen betrekking hebben, zullen daarom worden toegewezen.
(iv) € 1.972,30 aan Onderling Verzekerd door I-TEK B.V. (hierna: I-Tek) gefactureerd op 2 mei 2019;
( v) € 217,80 aan Onderling Verzekerd door I-TEK gefactureerd op 24 februari 2020;
(vi) € 2.613,60 aan Onderling Verzekerd door KIWA gefactureerd op 23 juni 2022.
Onderling Verzekerd heeft I-TEK opgedragen een onderzoek te doen naar de toedracht van de brand. De factuur van KIWA ziet op de beantwoording van [naam7] van vragen over de norm NEN 6050. Deze werkzaamheden strekten mede ter vaststelling van de aansprakelijkheid. Opnieuw is door Ro-Home en Hendriks niet toegelicht waarom deze kosten buitenproportioneel zouden zijn. Het hof ziet dat ook niet in. De werkzaamheden waren redelijkerwijs noodzakelijk en zijn naar hun omvang redelijk. Zij zouden ook voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen als zij door [naam1] waren gemaakt. De vorderingen die betrekking hebben op deze facturen zullen worden toegewezen.
3.28.
Onderling Verzekerd vordert verder betaling van de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 sub c BW). Zij heeft gesteld tot het beloop van € 5.098,95 buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft specificaties overgelegd. Daarop is door Onderling Verzekerd geen nadere toelichting gegeven. Dat had wel op haar weg gelegen, gelet op de gemotiveerde betwisting door Ro-Home en Hendriks, die aanvoeren dat het gaat om kosten ter instructie van de zaak. Onderling Verzekerd heeft volstaan met de stelling dat aan de dubbele redelijkheidstoets wordt voldaan. De vordering wordt bij gebrek aan een voldoende onderbouwing afgewezen.
3.29.
De wettelijke rente over voornoemde bedragen is, gelet op art. 6:83 aanhef en onder b BW, toewijsbaar als gevorderd.
Ontbinding aannemingsovereenkomst en haar gevolgen (200.308.719)
3.30.
De aannemingsovereenkomst zag op het verrichten van werkzaamheden aan de hoofdwoning en het realiseren van een aanbouw. Het werk is niet opgeleverd. De werkzaamheden aan de hoofdwoning zijn als gevolg van de brand verloren gegaan en kunnen daardoor ook niet meer worden uitgevoerd. De aanbouw is nog aanwezig, maar is in staat achteruitgegaan door de weersinvloeden. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep is door Ro-Home bevestigd dat het heel moeilijk gaat worden een woning aan de aanbouw te realiseren. Omdat het niet waarschijnlijk is dat Ro-Home alsnog aan haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst zal gaan voldoen, heeft de rechtbank de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden op de voet van art. 7:756 lid 1 BW. Volgens de rechtbank heeft Ro-Home op grond van art. 7:757 lid 1 BW recht op een evenredig deel van de vastgestelde prijs op grondslag van de reeds verrichte arbeid en gemaakte kosten. Zij heeft de overeenkomst in stand gelaten voor zover er door [naam1] een aanbetaling van € 171.952,30 is gedaan, aangezien dit bedrag correspondeert met de stand van het werk voorafgaand aan de brand. Nieland komt terecht tegen dat oordeel op (grief 7). Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het tenietgaan van de zaak waaraan het werk moet worden uitgevoerd aan Ro-Home kan worden toegerekend. Dat staat aan toepassing van art. 7:757 lid 1 BW in de weg. Ingevolge art. 7:756 lid 3 BW bepaalt de rechter de gevolgen van de ontbinding. Naar het oordeel van het hof moet dat gevolg hier zijn dat Ro-Home hetgeen is betaald aan [naam1] terugbetaalt. Ro-Home zal daartoe worden veroordeeld.
Bewijsaanbod (200.307.934 en 200.308.719)
3.31.
Door partijen zijn geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het hof zal daarom voorbijgaan aan de bewijsaanbiedingen.
De conclusie (200.307.934 en 200.308.719)
3.32.
Het hoger beroep van [naam1] en Onderling Verzekerd slaagt grotendeels. Het incidenteel hoger beroep van Ro-Home in beide zaken faalt. Omdat Ro-Home en Hendriks in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof Ro-Home en Hendriks (hoofdelijk) tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
3.33.
Ro-Home en Hendriks zullen tevens (hoofdelijk) worden veroordeeld tot terugbetaling aan [naam1] en Onderling Verzekerd van alles wat [naam1] en Onderling Verzekerd op grond van het bestreden vonnis aan Ro-Home en Hendriks hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [naam1] en Onderling Verzekerd tot aan de dag van terugbetaling.
3.34.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken 200.307.934 en 200.308.719
in het principaal hoger beroep
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 6 oktober 2021, zowel in conventie als in reconventie;
in de zaak 200.307.934 (Onderling Verzekerd)
in het principaal hoger beroep
4.2.
verklaart voor recht dat Ro-Home en Hendriks hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de brandschade als gevolg van de brand op 17 april 2019 en dat zij op grond daarvan de onder de brandverzekering aan [naam1] uitgekeerde en nog uit te keren bedragen aan Onderling Verzekerd dienen te vergoeden voor zover deze uitkeringen betrekking hebben op de daadwerkelijk geleden schade, evenals de overige schade die Onderling Verzekerd daardoor lijdt en nog zal lijden, welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.3.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks hoofdelijk tot vergoeding aan Onderling Verzekerd van de aan [naam1] uitgekeerde en nog uit te keren bedragen voor zover deze uitkeringen betrekking hebben op de daadwerkelijk geleden schade als gevolg van de brand op 17 april 2019, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en verwijst de zaak daarvoor naar de schadestaat;
4.4.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks hoofdelijk tot betaling aan Onderling Verzekerd van de navolgende kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid:
- € 7.178,33, ( gefactureerd) aan Onderling Verzekerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 27 november 2019, tot de dag van algehele voldoening;
- € 13.626,11, aan Onderling Verzekerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 31 maart 2021, tot de dag van algehele voldoening;
- € 20.795,36, aan [naam1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 31 maart 2020, tot de dag van algehele voldoening;
- € 1.972,30 aan Onderling Verzekerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 2 mei 2019, tot de dag van algehele voldoening;
- € 217,80 aan Onderling Verzekerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 24 februari 2020, tot de dag van algehele voldoening;
- € 2.613,60 aan Onderling Verzekerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na 23 juni 2022, tot de dag van algehele voldoening;
4.5.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks hoofdelijk tot terugbetaling aan Onderling Verzekerd van alles wat Onderling Verzekerd op grond van het vonnis van 6 oktober 2021 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem aan Ro-Home en Hendriks heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Onderling Verzekerd tot aan de dag van terugbetaling;
4.6.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van Onderling Verzekerd (in conventie) tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 4.131,- aan griffierecht
€ 3.540,- aan salaris van de advocaat van Onderling Verzekerd (2 procespunten x tarief V);
4.7.
veroordeelt Ro-Home voorts tot betaling van € 478,- (2 x 0,5 procespunt x tarief I) aan proceskosten van Onderling Verzekerd (in reconventie) tot aan de uitspraak van de rechtbank;
4.8.
bepaalt dat de kosten tot aan de uitspraak van de rechtbank moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.9.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks tot betaling van de volgende proceskosten van Onderling Verzekerd in hoger beroep:
€ 5.689,- aan griffierecht
€ 136,67 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Ro-Home
€ 136,67 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Hendriks
€ 4.314,- aan salaris van de advocaat van Onderling Verzekerd (2 procespunten x appeltarief IV)
in het incidenteel hoger beroep
4.10.
veroordeelt Ro-Home tot betaling € 836,- (2 x 0,5 procespunt x appeltarief I) van de proceskosten van Onderling Verzekerd in incidenteel hoger beroep;
4.11.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.13.
wijst af wat verder is gevorderd;
in de zaak 200.308.719 ( [naam1] )
in het principaal hoger beroep
4.14.
ontbindt de tussen [naam1] en Ro-Home bestaande aannemingsovereenkomst;
4.15.
veroordeelt Ro-Home het vooruitbetaalde bedrag van € 171.952,30 op de aanneemsom aan [naam1] terug te betalen;
4.16.
verklaart voor recht dat Ro-Home en Hendriks jegens [naam1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nader bij staat op te maken niet-verzekerde schade als gevolg van de brand op 17 april 2019;
4.17.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks hoofdelijk tot betaling van de niet-verzekerde schade als gevolg van de brand op 17 april 2019, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en verwijst de zaak daarvoor naar de schadestaat;
4.18.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks tot terugbetaling aan [naam1] van alles wat [naam1] op grond van het vonnis van 6 oktober 2021 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem aan Ro-Home en Hendriks heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [naam1] tot aan de dag van terugbetaling;
4.19.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks tot betaling van de volgende proceskosten van [naam1] (in conventie) tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.639,- aan griffierecht
€ 100,89 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Ro-Home en Hendriks
€ 3.540,- aan salaris van de advocaat van [naam1] (2 procespunten x tarief V);
4.20.
veroordeelt Ro-Home voorts tot betaling van € 478,- (2 x 0,5 procespunt x tarief I) aan proceskosten van [naam1] (in reconventie) tot aan de uitspraak van de rechtbank;
4.21.
veroordeelt Ro-Home en Hendriks tot betaling van de volgende proceskosten van [naam1] in hoger beroep:
€ 1.780,- aan griffierecht
€ 119,21 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Ro-Home en Hendriks
€ 6.962,- aan salaris van de advocaat van [naam1] (2 procespunten x appeltarief V);
4.22.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
in het incidenteel hoger beroep
4.23.
veroordeelt Ro-Home tot betaling € 836,- (2 x 0,5 procespunt x appeltarief I) aan proceskosten van [naam1] in hoger beroep;
in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.24.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.25.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, R. Verkijk en J.G.J. Rinkes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0894
2.Zie ook Hoge Raad 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:81 en Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1174
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853