Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd.Het heeft daartoe in zijn tussenarrestonder meer als volgt overwogen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de schadeverzekering met ‘kosten tot het vaststellen van de schade’ als genoemd in art. 7:959 lid 1 BW de zogenoemde expertisekosten zijn bedoeld. Dit betreft dus uitsluitend de (eerste) in art. 6:96 lid 2, onder b, BW genoemde kostensoort. (rov. 3.10)
De advocaat heeft mogelijk kosten gemaakt als bedoeld in art. 7:959 lid 1 BW. Op [eiser] rustte de plicht te onderbouwen dat en waarom de door de advocaat gemaakte kosten door NH1816 dienen te worden gedragen als (redelijke) kosten tot het vaststellen van de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Aan die stelplicht heeft [eiser] niet voldaan. (rov. 3.11)
[eiser] heeft volstaan met het overleggen van declaraties van de advocaat, zonder die declaraties (afzonderlijk) in de processtukken te bespreken. Een nadere toelichting op de declaraties kon vanwege het gemotiveerde verweer van NH1816 echter niet achterwege blijven. Op de door [eiser] in het geding gebrachte declaraties wordt weliswaar melding gemaakt van kosten die erop zouden kunnen wijzen dat kosten zijn gemaakt die onder het bereik van art. 7:959 lid 1 BW zouden kunnen vallen – zo is voor in totaal € 1.598,00 aan medische kosten gedeclareerd onder de noemer: “Medithemis/med. advies”; “Laurentius med adv.” en “Medisch advies” en wordt op de urenspecificaties bijvoorbeeld melding gemaakt van “opstellen schadestaat” – maar zonder nadere toelichting kan niet worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van kosten die door NH1816 dienen te worden gedragen als (redelijke) kosten tot het vaststellen van de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden. Ondanks het gemotiveerde verweer van NH1816 heeft [eiser] niet nader toegelicht: 1) welke werkzaamheden precies zijn verricht door de advocaat, 2) in welke context die zijn verricht, en 3) waarom de kosten aan de redelijkheidstoets voldoen. Ook ontbreekt een gespecificeerd bewijsaanbod. De consequentie van dit een en ander is dat niet kan worden vastgesteld dat de advocaat kosten heeft gemaakt als in art. 7:959 lid 1 BW bedoeld. (rov. 3.12)
Dat niet is komen vast te staan dat kosten zijn gemaakt als in art. 7:959 lid 1 BW bedoeld, laat onverlet dat de kosten van de advocaat mogelijk wel zijn te kwalificeren als een andere in art. 6:96 lid 2 BW genoemde kostensoort. Met het oog daarop moet aandacht worden besteed aan de uitleg van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden. (rov. 3.13)
Zelfs als rekening wordt gehouden met het uitgangspunt dat in geval van twijfel de voor een consument zoals [eiser] gunstigste interpretatie prevaleert, brengt een redelijke uitleg van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden mee dat dit beding ertoe strekt géén uitkering te doen als uit anderen hoofde aanspraak bestaat op vergoeding; de aanspraak op een andere verzekeringsovereenkomst is relevant, en niet of de verzekerde die aanspraak verzilvert. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg nopen. (rov. 3.16)
In dit geding moet als vaststaand worden beschouwd dat [eiser] een rechtsbijstandverzekering heeft die zijn advocaatkosten (in natura) dekt. Daarmee is aan de voorwaarden van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden voldaan. In dit geding bood ARAG bovendien daadwerkelijk dekking, hetgeen de aanspraak van [eiser] op vergoeding krachtens een andere verzekering of op uitkeringen of verstrekkingen uit anderen hoofde bevestigt. Dat [eiser] vervolgens – ondanks zijn recht op juridische bijstand door letselschadejuristen van ARAG – zelf ervoor heeft gekozen om een andere rechtshulpverlener (de advocaat) in te schakelen, maakt dat niet anders. (rov. 3.18)