Het hof heeft deze vorderingen – kort gezegd – toegewezen voor zover het gaat om de in de bedingen gestelde eisen aan de contra-expert en aan de organisatie waarbij deze moet zijn aangesloten. Het heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Art. 7:959 lid 1 BW bepaalt dat een verzekeraar de redelijke kosten voor het vaststellen van de schade dient te vergoeden. Of in een concreet geval de kosten van een expert voor vergoeding in aanmerking komen, en zo ja, tot welk bedrag, wordt in alle gevallen bepaald op basis van een dubbele redelijkheidstoets, naar analogie van art. 6:96 BW. Dat houdt in dat zowel het inschakelen van de expert, als de omvang van de kosten van de expert redelijk moet zijn. (rov. 3.5)
Ook de kosten voor een contra-expert komen voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking, mits voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. Of daaraan is voldaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het inschakelen van een contra-expert zal vaak redelijk zijn. Immers, tussen verzekeraar en verzekerde bestaat een belangentegenstelling: de verzekeraar zal het schadebedrag zo laag mogelijk willen houden, terwijl de verzekerde belang heeft bij een zo hoog mogelijk schadebedrag. Expertisebureaus werken vaak voor dezelfde verzekeraars en kunnen daarmee organisatorisch verbonden zijn. Dat alles brengt mee dat een verzekerde in het algemeen een redelijk belang heeft bij het inschakelen van een eigen expert en dat de kosten van die expert ingevolge art. 7:959 lid 1 BW voor rekening van de verzekeraar komen, mits de omvang van de kosten redelijk is. Het verweer van Achmea dat de kosten van een contra-expert niet onder art. 7:959 lid 1 BW kunnen vallen, faalt dan ook. (rov. 3.6)
Achmea heeft in de polisvoorwaarden voorgeschreven dat de contra-expert aan bepaalde voorwaarden voldoet. Zij heeft aangevoerd dat deze kwaliteitseisen in het belang van verzekerden zijn en dat daarom het stellen van die eisen gerechtvaardigd is. Kosten die zijn gemaakt voor contra-experts die niet aan de (kwaliteits)eisen voldoen, zijn volgens Achmea geen redelijke kosten in de zin van art. 7:959 lid 1 BW. (rov. 3.7)
Het is in het belang van een verzekerde dat een ingeschakelde contra-expert aan minimum kwaliteitseisen voldoet. De in de polisvoorwaarden omschreven eisen zouden daaraan kunnen bijdragen. Echter, het is niet uitgesloten dat een contra-expert die niet aan de door Achmea gestelde voorwaarden voldoet, toch in staat is een kwalitatief goede contra-expertise uit te voeren. (rov. 3.8)
Een consument heeft in beginsel dan ook de vrijheid zijn eigen deskundige te kiezen, mits die persoon naar objectieve maatstaven redelijkerwijs in staat moet worden geacht een deskundig advies uit te brengen. De redelijke kosten die een dergelijke expert in rekening brengt voor het vaststellen van de schade, behoren op de voet van art. 7:959 lid 1 BW door Achmea te worden vergoed, ook als de expert niet voldoet aan de eisen die in de bedingen worden gesteld. De bedingen zijn dan ook in strijd met art. 7:959 lid 1 BW voor zover daarin is bepaald dat alleen kosten die zijn gemaakt voor contra-experts die aan de (kwaliteits)eisen uit de polisvoorwaarden voldoen, voor vergoeding in aanmerking komen.(rov. 3.9)
Het argument van Achmea dat zij niet ten nadele van consumenten (als bedoeld in art. 7:963 lid 6 BW) is afgeweken van art. 7:959 lid 1 BW, snijdt in zoverre hout, dat juist is dat de kwaliteitseisen in het belang van consumenten kunnen zijn. Wanneer consumenten een expert inschakelen die voldoet aan de in de polisvoorwaarden gestelde eisen, vormt dat tot op zekere hoogte een waarborg dat de expert daadwerkelijk deskundig is. Maar zekerheid geven de eisen uit de polisvoorwaarden niet. Bovendien beperken de eisen de keuzevrijheid van consumenten door niet de kosten te vergoeden van een deskundige contra-expert die niet aan de eisen uit de polisvoorwaarden voldoet. In zoverre wordt in de bedingen dus ten nadele van consumenten afgeweken van art. 7:959 lid 1 BW. (rov. 3.10)