ECLI:NL:GHARL:2023:10092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.292.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekarrest inzake inboedelverzekering en verzekeringsfraude

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een verstekarrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 november 2021 werd gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], die een inboedelverzekering had afgesloten bij Achmea Schadeverzekeringen N.V., en Achmea zelf. De rechtbank had eerder op 23 december 2020 een eindvonnis gewezen in een zaak die volgde op een woninginbraak waarbij schade was geclaimd onder de inboedelverzekering. Achmea had de claim afgewezen op basis van verdenking van verzekeringsfraude. Het hof oordeelt dat Achmea onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat er sprake was van verzekeringsfraude. Het hof bevestigt dat de opzegging van de verzekering door Achmea onterecht was en dat de registratie van persoonsgegevens van [appellante] in verschillende registers, waaronder het Incidentenregister, onterecht is. Achmea wordt veroordeeld tot het ongedaan maken van deze registraties en tot betaling van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om zorgvuldig om te gaan met claims en de verplichtingen die zij hebben ten aanzien van hun klanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.292.504/02
zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem: 365356
arrest van 28 november 2023
in de verzetzaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
appellente in het principaal hoger beroep, geopposeerde in het verzet en geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. T.W. Phea
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
handelend onder de naam:
Centraal Beheer
die is gevestigd in Apeldoorn
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, opposante in het verzet en appellante in het incidenteel hoger beroep
die bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
hierna: Achmea
advocaat: mr. S.D. Palper

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 14 juni 2022 heeft op 10 oktober 2023 [1] een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal) met daarbij de zittingsaantekeningen namens [appellante] en de spreekaantekeningen namens Achmea. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

Deze zaak gaat over verdenking van fraude bij de afwikkeling na woninginbraak van schade onder een inboedelverzekering. De rechtbank heeft daarover op 23 december 2020 eindvonnis gewezen. [2] Het hof heeft op 30 november 2021 op het hoger beroep van [appellante] een verstekarrest gewezen tegen Achmea. [3] Achmea heeft daartegen verzet ingesteld en tegen het eindvonnis incidenteel hoger beroep.

3.Het oordeel van het hof

de ontvankelijkheid van Achmea in haar verzet
3.1.
Achmea heeft haar verzet tegen het verstekarrest van 30 november 2021 ingesteld bij exploot van dagvaarding van 28 december 2021, vanwege de vier weken termijn dus hoe dan ook tijdig. [4]
het verstekarrest
3.2.
Het hof blijft bij de inhoud daarvan, behalve voor zover het daarvan hierna afwijkt.
de verzekeringsclaim; verzekeringsfraude?
3.3.
Achmea baseert haar verweer tegen alle verzekeringsclaims van [appellante] (in conventie) uitsluitend op fraude. Met name heeft Achmea niet (subsidiair noch impliciet) aangevoerd dat zij de door [appellante] na de inbraak opgegeven schadeposten ook op zichzelf bestrijdt. Wat aanvankelijk bij de tandbleekapparatuur leek op een betwisting van de diefstal (zie rov. 5.12 van het verstekarrest) heeft Achmea in haar verzetdagvaarding onder 3.51. ook alleen nog maar gekwalificeerd als fraude.
Net als in het verstekarrest zal het hof hierna dan ook de volgende punten nader bespreken: schadehistorie, sieraden, zonnebril, Apple apparatuur, tandbleekapparatuur Start pakket Duo Premium Plus en € 2.000 aan contanten.
schadehistorie [5]
3.4.
De vraag naar het schadeverleden luidde:
“Heeft u of een andere belanghebbende bij de verzekering ooit eerder schade geleden en geclaimd bij een verzekeringsmaatschappij?”Daarop heeft [appellante] bevestigend geantwoord en gewezen op twee eerdere inbraken en een kofferdiefstal op vakantie.
In rov. 5.4 van het verstekarrest heeft het hof al geoordeeld dat het hier, bij gebreke van een reactie van Achmea op de gemotiveerde betwisting door [appellante] , niet ging om inlichtingen die, naar verzekerde [appellante] redelijkerwijs behoorde te begrijpen, voor verzekeraar Achmea van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Ook in haar verzet heeft Achmea daarop niet (voldoende duidelijk voor [appellante] en het hof) gereageerd, zodat dit oordeel blijft staan.
3.5.
Verder kan niet worden vastgesteld dat [appellante] bij de beantwoording van die vraag de bedoeling heeft gehad om Achmea te bewegen tot het verstrekken van een uitkering (die zij zonder schending van haar informatieverplichting niet zou hebben verstrekt). Naast hetgeen het hof daarover al in rov. 5.5 van het verstekarrest heeft opgemerkt, is het volgende van belang.
De in de vraag voorkomende termen
“ooit eerder”,
“schade geleden”en
“geclaimd”zijn voor een doorsnee verzekerde nogal diffuus. Hoeveel jaar wilde de onderzoeker teruggaan en behoorde of kon de verzekerde teruggaan? Een gemiddelde verzekerde zal een aansprakelijkheidstelling door een derde (waarbij de verzekerde de claim vervolgens neerlegt bij de aansprakelijkheidsverzekeraar) niet direct aanmerken als een schadeclaim van zichzelf. Het begrip
“claimen”loopt van het zachtere
“aanspraak maken op”tot het hardere
“opeisen”en alles wat daartussen ligt. In dit interview ging het steeds over schade door de inbraak. Dan ligt het, zoals de onderzoeker van Achmea destijds redelijkerwijs behoorde te begrijpen, voor de hand dat [appellante] als verzekerde deze vraag betrok op
“eigen”schade, zoals eerdere inbraken en, eventueel, een (koffer)diefstal. Had Achmea meer willen weten, dan had zij [appellante] heel wat concreter moeten bevragen over de periode, de soorten van de betrokken verzekeringen en aanspraken en verder over de gebeurtenissen die in dat verband van belang waren.
Later heeft Achmea een incidentenlijst, een registratie vanuit het Centraal Informatiesysteem (CIS) benut. [6] Daarover heeft [appellante] , ook in oppositie, onweersproken uiteengezet [7] dat de nieuwste claim van ná de inbraakschade dateert, vier claims door een tegenpartij (bestuurder van de andere auto) zijn ingediend, vier claims zorgkosten betreffen van de jongste zoon, twee claims (nummers 19 en 23) [8] onterechte registraties betreffen, vier claims enkel zijn genoteerd op een vraag van [appellante] over dekking, twee claims door de zonen van [appellante] zijn ingediend, één claim is ingediend bij het Waarborgfonds (geen verzekeraar) en dat geen enkele claim op de lijst, afgezien van de gestolen koffer, ziet op een inbraak of diefstal. Achmea mocht destijds in redelijkheid niet verwachten dat [appellante] zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begreep of behoorde te begrijpen dat Achmea ook geïnteresseerd was in al dit soort zeer uiteenlopende gevallen. Het had juist op haar weg gelegen om, toen zij eenmaal over deze lijst beschikte, [appellante] daarover nader te ondervragen, maar dit heeft zij nagelaten. Zoals al eerder geoordeeld, kan de mogelijkheid van miscommunicatie dan ook niet voldoende worden uitgesloten, laat staan dat van een bedoeling tot misleiding zou zijn gebleken.
sieraden [9]
3.6.
[appellante] heeft bij de politie aangifte gedaan van diefstal van gouden sieraden, namelijk 11 armbanden, 3 kettingen en 12 munten. [10]
[appellante] heeft bij het interview van 25 juni 2018 [11] aan onderzoeker [naam1] van Achmea twee foto’s getoond van een plastic zakje, waarin gouden sieraden zaten. Deze foto’s zijn een eigen leven gaan leiden. Uit de toelichtingen die [appellante] daarop heeft gegeven, heeft Achmea afgeleid dat [appellante] aanvankelijk bedoelde dat alle sieraden uit dit zakje waren gestolen, maar dat zij daarop later is teruggekomen.
Echter blijkt uit geen van de verklaringen van [appellante] voldoende duidelijk dat zij alle sieraden op die foto’s als gestolen heeft willen opgeven. In het interview van 25 juni 2018 heeft zij verklaard de foto te hebben gemaakt tot bewijs voordat de sieraden werden opgeborgen in een kluis bij De Nederlandse Kluis (DNK). [appellante] heeft op geen enkel moment zelf met zoveel woorden gezegd of onderschreven dat alle sieraden in dat zakje waren gestolen. In het eerste telefoongesprek met fraudecoördinator [naam2] heeft Achmea verklaard zoals weergegeven in rov. 5.8 van het verstekarrest en het hof blijft bij zijn oordeel daarover in rov. 5.9 aldaar. Aan Achmea kan worden toegegeven dat [appellante] niet meteen alles helder, chronologisch en consistent heeft verklaard. Maar dit vindt zijn oorzaak mede hierin dat Achmea steeds meer hoorde over opbergplaatsen van sieraden (kluis bij DNK, pandjeshuis, bij [appellante] ouders en bij haarzelf thuis), waarover dan weer nadere vragen rezen met alle verwarring en ruis van dien. De uiteenlopende verklaringen van [appellante] zijn niet voldoende om daaruit zonder meer een bedoeling van verzekeringsfraude af te leiden. Opmerking verdient trouwens dat onderzoeker [naam1] in het rapport toedrachtonderzoek van 22 november 2018 [12] heeft samengevat dat [appellante]
“al dan niet bewust, op diverse punten geen openheid van zaken (heeft) gegeven waardoor de zaken anders werden gepresenteerd”. Ook [naam1] was dus niet overtuigd van een bewuste bedoeling tot verzekeringsfraude. Dit alles sluit niet uit dat gestolen is wat [appellante] aan de politie heeft opgegeven. Het is niet onbegrijpelijk dat Achmea op enig moment is gaan twijfelen over de bedoelingen van [appellante] , maar Achmea, op wie in dit opzicht stelplicht en bewijslast rust, heeft uiteindelijk op dit punt onvoldoende aan de hand van feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt dat sprake is van verzekeringsfraude.
zonnebril, Apple apparatuur, tandbleekapparatuur Start pakket Duo Premium Plus en € 2000 aan contanten [13]
3.7.
Net zoals Achmea al eerder voor de geclaimde zonnebril en Apple apparatuur deed, is zij in haar verzet ook voor de tandbleekapparatuur uitsluitend het standpunt in gaan nemen dat [appellante] heeft geprobeerd haar opzettelijk te misleiden. [14]
Ditzelfde geldt voor de € 2.000 aan contanten. Weliswaar heeft Achmea in haar verzetdagvaarding onder 3.53. opgemerkt dat niet is aangetoond dat daadwerkelijk een bedrag van € 2.500 is betaald voor de overname van haar salon, dat [appellante] hiervan € 500 heeft opgemaakt en dat er nog € 2.000 in haar huis lag, wat kan wijzen op een betwisting van de schade, maar uiteindelijk plaatst Achmea onder 3.54. van haar verzetdagvaarding ook deze kwestie uitsluitend in de sleutel van fraude.
Voor al deze kwesties geldt dat de stelplicht en bewijslast van de beweerde verzekeringsfraude op Achmea rusten, zodat zij niet kon volstaan met twijfel te zaaien over het waarheidsgehalte van de verklaringen van [appellante] .
geen verzekeringsfraude
3.8.
Achmea heeft haar stelling dat sprake is van verzekeringsfraude onvoldoende onderbouwd, zodat het recht op uitkering niet is vervallen op grond van artikel 7:941 lid 5 BW of de daarop toegespitste polisvoorwaarden. Het hof komt daarom niet toe aan haar bewijsaanbod op dit punt.
verval van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van de informatieverplichting met nadelig gevolg voor Achmea?
3.9.
In het verzet is Achmea zich tevens gaan beroepen op verval van haar uitkeringsverplichting op grond van artikel 21 van de Voorwaarden Woonverzekering en artikel 7 van haar Algemene Voorwaarden. [15]
Volgens artikel 21 van de Voorwaarden Woonverzekering werkt de verzekerde bij schade mee om de schade te regelen en doet deze niets wat nadelig is voor Achmea met als consequentie:
“Doet de verzekerde dit niet? En kunnen we daardoor de schade niet goed vaststellen? Of wordt de schade daardoor groter? Dan betalen we niet of wij betalen minder.”
Volgens artikel 7 van de Algemene Voorwaarden is schade niet verzekerd wanneer de verzekeringnemer of een verzekerde (fraude pleegt of) zich niet aan de algemene voorwaarden houdt en dit voor Achmea nadelig is.
Volgens het op grond van artikel 7:943 lid 2 BW semidwingendrechtelijke artikel 7:941 lid 4 BW kan de verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in (hier:) lid 2 (de informatieverplichting) slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad. Dit omdat deze sanctie een ingrijpend karakter en ernstige consequenties heeft. Het gaat er dus om of de verzekeraar daadwerkelijk in een redelijk belang is benadeeld. [16]
Aan Achmea kan worden toegegeven dat [appellante] , vooral over de sieraden, niet meteen alles helder, chronologisch en consistent heeft verklaard. Voor de sieraden geldt een verzekerd maximum van € 5.000 [17] , wat in het geval van gouden sieraden snel het geval kon zijn. Achmea heeft hier, zij het door de onduidelijke verklaringen van [appellante] , langer en intensiever, onderzocht of deze schadepost dat maximum zou halen. Tegen deze achtergrond heeft zij onvoldoende concreet toegelicht in welk redelijk belang zij daadwerkelijk is geschaad, zodat deze vervalgrond niet opgaat. Bij die stand van zaken behoeft het hof niet (ambtshalve of vanwege het beroep op de vernietiging door [appellante] ) te onderzoeken of artikel 21 van de Voorwaarden Woonverzekering en artikel 7 van de Algemene Voorwaarden nietig dan wel vernietigbaar zijn.
de registraties [18]
3.10.
Achmea heeft de persoonsgegevens van [appellante] geregistreerd in het Incidentenregister (voor acht jaar), het Interne Verwijzingsregister (IVR) en haar Gebeurtenissenadministratie en verder gemeld aan Stichting Centraal Informatiesysteem (CIS) en het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV; fraudeloket) van het Verbond van Verzekeraars. [19] Zij heeft deze gegevens niet opgenomen in het Extern Verwijzingsregister (EVR).
3.11.
In het verstekarrest heeft het hof, overeenkomstig de vorderingen van [appellante] , Achmea veroordeeld:
1) om over te gaan tot het indienen van een schriftelijk verzoek aan het CBV en aan CIS, strekkende tot het ongedaan maken van de registratie ten name van [appellante] en
2) tot het ongedaan maken van de registratie(s) van [appellante] in het Incidentregister of andere daarmee vergelijkbare registraties zoals de Gebeurtenissenadministratie en het IVR. [20]
3.12.
Achmea wil de genoemde registraties in stand houden, dan wel deze opnieuw verrichten, omdat zij in het kader van een regeling over de tenuitvoerlegging van het verstekarrest de registratie in het Incidentenregister en de melding aan het CBV ongedaan heeft gemaakt. Achmea heeft op de mondelinge behandeling nog onweersproken verklaard dat de registratie in het IVR vanaf de melding van 30 november 2018 vijf jaar duurt, dus tot 30 november 2023.
3.13.
Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) bepaalt in welke gevallen (persoons)gegevens kunnen worden opgenomen in het Incidentenregister. Op grond van artikel 3.1.1 PIFI mogen persoonsgegevens in het Incidentenregister worden geregistreerd als sprake is van een incident in de zin van artikel 2 PIFI, namelijk een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een financiële instelling, de financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding (kunnen) zijn, zoals (onder meer) bij opzettelijke misleiding. [21]
Achmea heeft in haar e-mail aan [appellante] van 3 december 2018 [22] en ook in haar processtukken de registraties uitsluitend gerechtvaardigd met een beroep op verzekeringsfraude door het doen van tegenstrijdige of onjuiste mededelingen. [23] Omdat niet vast staat dat [appellante] verzekeringsfraude heeft gepleegd en ook niet dat de belangen, integriteit of veiligheid van Achmea of anderen in het geding zijn, dient Achmea de registratie van de persoonsgegevens van [appellante] in het Incidentenregister te verwijderen op grond van artikel 4.3.1 PIFI, dan wel verwijderd te houden.
3.14.
Op grond van artikel 4.2.3 PIFI mogen gegevens in het Incidentenregister uitgewisseld worden met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatiefuncties van het Verbond van Verzekeraars, het CBV (fraudeloket). Het CBV geldt als kenniscentrum voor de verzekeringsbranche en is het centrale aanspreekpunt voor de partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van fraude. Nu geen fraude vaststaat, moet Achmea, in het verlengde van de verplichting tot verwijdering uit het Incidentenregister, de melding aan het CBV (het fraudeloket) ongedaan maken dan wel ongedaan gemaakt laten.
3.15.
Wat betreft de vermelding in het CIS heeft Achmea terecht aangevoerd dat zij gerechtigd is om de door [appellante] ingediende claim als zodanig in het CIS te vermelden. Een (eventuele) vermelding van fraude in het CIS dient zij wel te verwijderen. Achmea heeft er daarnaast terecht en onweersproken op gewezen dat het CIS zelf niet gerechtigd is de meldingen te verwijderen, maar dat dit tot de taak van de verzekeraar behoort. Achmea moet dan zelf de melding in het CIS ongedaan maken. Het hof zal de hiervoor in rov. 3.11. genoemde eerste veroordeling dan ook in die zin aanpassen zoals hieronder vermeld.
3.16.
Over de registraties in het Incidentenregister, het IVR en de Gebeurtenissenadministratie heeft Achmea nog opgemerkt dat voor registratie daarin niet is vereist dat er bewijs of sprake is van verzekeringsfraude of onrechtmatig handelen en dat artikel 19 van haar Algemene Voorwaarden haar daartoe al bevoegd maakt. Volgens artikel 19 gebruikt Achmea Groep de gegevens van de verzekeringnemer, onder andere, om te zorgen dat de financiële sector veilig en integer blijft en om fraude te voorkomen en te bestrijden. Verzekeringsfraude staat niet vast. Opname van persoonsgegevens in dergelijke interne registers van de gehele Achmea Groep, waarvan meer verzekeraars deel uitmaken, heeft, zoals Achmea heeft uiteengezet, ten doel dat de verzekeraar een en ander bij (nieuwe) verzekeringsaanvragen en schadeafhandelingen kan (laten) raadplegen (door Veiligheidszaken). In haar e-mail van 3 december 2018 [24] heeft Achmea dan ook uiteengezet dat zij de persoonsgegevens van [appellante] heeft opgenomen in het IVR, zodat zij met deze gegevens beter kon beoordelen wie zij wil verzekeren, met de toevoeging:
“Het is mogelijk dat een verzekeraar binnen de Achmea Groep u daarom niet wil verzekeren.”
Het spreekt voor zich dat degene wiens personalia zijn geregistreerd daarvan nadelige gevolgen kan ondervinden. Hoewel dat op haar weg ligt, heeft Achmea niet aangegeven wat deze interne registraties (afgezien van de niet aangetoonde verzekeringsfraude) rechtvaardigt. Daarom moet Achmea om dezelfde reden als hiervoor in rov. 3.13. geoordeeld, ook de registratie in het IVR verwijderen.
3.17.
Het is onduidelijk gebleven welke persoonsgegevens van [appellante] en welke gebeurtenissen Achmea precies in de Gebeurtenissenadministratie heeft opgenomen.
Volgens de toelichting op artikel 4.5.3. van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (GVPV) [25] worden gebeurtenissen die van belang kunnen zijn voor de veiligheid en integriteit van de onderneming en de financiële sector opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie.
Zoals hiervoor in rov. 3.13. is overwogen, staat niet vast dat [appellante] verzekeringsfraude heeft gepleegd of dat de belangen, integriteit of veiligheid van Achmea of de financiële sector in het geding zouden zijn. Achmea dient de gegevens van [appellante] daarom ook uit de Gebeurtenissenadministratie te verwijderen.
3.18.
Al met al bestaat er dus geen grond voor wijziging van de hiervoor in rov. 3.11. genoemde veroordeling onder 2).
meerpremies vanwege De Vereende [26]
3.19.
Achmea voert enkel aan dat zij de gegevens van [appellante] terecht heeft opgenomen in de interne registers, waarmee zij suggereert dat andere verzekeraars daarvan geen kennis nemen. Aldus houdt zij geen rekening met de door [appellante] toegelichte verplichting om bij het aangaan van nieuwe verzekeringen desgevraagd te antwoorden dat Achmea (met een beroep op verzekeringsfraude) haar schadeclaim heeft geweigerd en alle verzekeringen heeft opgezegd, al is [appellante] het daarmee oneens. In 5.19 van het verstekarrest heeft het hof geoordeeld dat de tekortkoming bestaat uit de onterechte opzegging, wat Achmea heeft volgehouden. Van die toerekenbare tekortkoming heeft [appellante] wel degelijk flink last ondervonden. Het hof blijft daarom bij zijn beslissing zoals verwoord in het verstekarrest.
de in reconventie in het eindvonnis toegewezen en in het verstekarrest afgewezen vordering van Achmea van € 532 wegens kosten van de fraudecoördinator [27]
3.20.
Achmea komt tegen de afwijzing van haar vordering van € 532 voor kosten van de fraudecoördinator alleen op met een beroep op fraude. Die is niet komen vast te staan. Daarom blijft deze vordering afgewezen.
tussentijdse opzegging door Achmea van de verzekeringen [28]
3.21.
In haar afwijzingsbrief van 3 december 2018 heeft Achmea de Woonverzekering opgezegd per direct en de andere verzekeringen met een opzegtermijn van twee maanden. Nu verzekeringsfraude echter niet is komen vast te staan, kon Achmea haar opzegging niet baseren op artikel 7 van haar Algemene Voorwaarden. [29]
Subsidiair beroept Achmea zich op artikel 6 van de Algemene Voorwaarden. Dit artikel houdt onder meer in:
“Wanneer mogen wij een verzekering stoppen met 2 maanden opzegtermijn?
(…)
In bijzondere gevallen.

Wij moeten aangeven waarom het redelijk is dat de verzekering stopt.
(…)

Bijvoorbeeld omdat u niet meewerkt aan een onderzoek dat wij doen.

Bijvoorbeeld omdat u voor ons belangrijke informatie niet geeft terwijl wij er om vragen.

Wij mogen ook alle andere verzekeringen stoppen, die op het polisblad staan.”
Volgens het ingevolge artikel 7:943 BW semidwingendrechtelijke artikel 7:940 lid 3 BW kan de verzekeraar slechts tussentijds opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
De wetsgeschiedenis [30] vermeldt hierover:
“Intussen past bij de verzekeringsovereenkomst in het algemeen wel dat de verzekeraar in beginsel terughoudend is in het hanteren van een bevoegdheid tot tussentijdse opzegging, zeker als er geen sprake is van kwade trouw bij de verzekeringnemer.
(…)
De van verzekeraars te vergen terughoudendheid is tot uitdrukking gebracht in de voorgestelde toevoeging aan lid 3. In elk geval zal voldaan moeten zijn aan de in de verzekeringsvoorwaarden gestelde vereisten. Voorts zal de verzekeraar veelal zorgvuldig moeten overwegen of de omstandigheden voldoende ernstig zijn om opzegging te rechtvaardigen en moeten nagaan of in redelijkheid geen minder ingrijpende maatregel kan worden gevonden die evenzeer recht doet aan de belangen van beide partijen. Alvorens tot opzegging over te gaan, kan een waarschuwing op zijn plaats zijn. Ook kan gedacht worden aan het instellen van een eigen risico per gebeurtenis als voorwaarde voor het voortzetten van de verzekering.(…)”
Afgezien van de niet gebleken verzekeringsfraude heeft Achmea niet uiteengezet waarom gebondenheid aan de Woonverzekering en de andere verzekeringen niet meer van haar kon worden gevergd en met name waarom zij, in dit geval van uiteenlopende verklaringen van [appellante] over de sieraden, niet kon volstaan met minder ingrijpende maatregelen. De opzeggingen zijn daarom disproportioneel, zodat de omzetting in een opzegging door [appellante] zelf daardoor wordt gerechtvaardigd.
de in reconventie in het eindvonnis afgewezen vordering van Achmea van € 4.358,48 wegens het inschakelen van de toedrachtonderzoeker [naam1]
3.22.
Achmea heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar vordering van € 4.358,48 voor het inschakelen van de toedrachtonderzoeker [naam1] . Zij is hiertegen slechts opgekomen met het betoog dat zij deze kosten heeft gemaakt door het frauduleus handelen van [appellante] en dat [appellante] in het stadium van de schademelding de onderzoeker al opzettelijk onjuist informeerde. Dat is echter niet komen vast te staan. Daarom wordt het incidenteel hoger beroep verworpen.
bewijsaanbiedingen
3.23.
Achmea heeft geen feiten en/of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.
de conclusie
3.24.
Afgezien van de aanpassing van één vordering, faalt het verzet. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet. Omdat Achmea (grotendeels) in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar veroordelen tot betaling van de proceskosten op het verzet en in het incidenteel hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [31]
3.25.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
op het verzet in het principaal hoger beroep:
4.1.
verwerpt het verzet, behalve ten aanzien van de veroordeling in de derde alinea van het dictum sub 7 van het verstekarrest van 30 november 2021, vernietigt dat arrest in zoverre en doet, op het verzet, in zoverre opnieuw recht:
4.2.
veroordeelt Achmea om binnen 30 dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot het ongedaan maken dan wel ongedaan gemaakt houden van de vermelding van fraude in het CIS en de melding ten name van [appellante] bij het CBV evenals het per gelijke post/e-mail bevestigen hiervan aan [appellante] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat Achmea met de nakoming van deze veroordeling, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft, onder bepaling dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 5.000;
4.3.
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten op het verzet in het principaal hoger beroep van € 2.157 aan salaris van de advocaat van [appellante] (1 procespunt x appeltarief IV);
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
in het incidenteel hoger beroep:
4.5.
verwerpt het incidenteel hoger beroep;
4.6.
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten in het incidenteel hoger beroep van € 418 aan salaris van de advocaat van [appellante] (1/2 procespunt x appeltarief I);
op het verzet in het principaal hoger beroep en voorts in het incidenteel hoger beroep:
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, M.P.M. Hennekens en A.W. Steeg, is ondertekend door de voorzitter en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.

Voetnoten

1.De mondelinge behandeling was eerder gepland voor 26 oktober 2022 en daarna voor 14 februari 2023; zij is uiteindelijk gehouden op 10 oktober 2023.
4.zie artikel 143 lid 2 Rv in verband met artikel 353 lid 1 Rv
5.zie rov. 5.3 - 5.5 van het verstekarrest
6.productie 4 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
7.in haar memorie van grieven sub 25 en 26
8.blijkens productie 5 bij memorie van grieven
9.zie rov. 5.6 - 5.9 van het verstekarrest
10.laatste pagina van productie 8 bij de inleidende dagvaarding
11.pagina 8 van productie 14 bij inleidende dagvaarding
12.pagina 3 van productie 3 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
13.zie rov. 5.11 (per vergissing tweemaal) - 5.13 van het verstekarrest
14.in haar verzetdagvaarding sub 3.51
15.in haar verzetdagvaarding sub 4.3-4.5 en producties 2 en 1 bij conclusie van antwoord in conventie
17.zie rov. 5.15 van het verstekarrest
18.zie rov. 5.16 - 5.17 van het verstekarrest
19.zie de e-mail van Achmea van 3 december 2018, productie 22 bij inleidende dagvaarding
20.vijfde alinea van 7 (de beslissing) in het verstekarrest
21.rov. 3.20 uit arrest van dit hof van 21 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1551
22.productie 22 bij inleidende dagvaarding
23.rov. 5.17 verstekarrest
24.productie 22 bij inleidende dagvaarding
25.zie voor de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie
26.zie rov. 5.19 van het verstekarrest
27.zie rov. 5.21 van het verstekarrest
28.zie rov. 5.18 van het verstekarrest
29.zie productie 1 van de conclusie van antwoord
30.
31.zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.