ECLI:NL:GHARL:2021:11036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.292.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en schadevergoeding na woninginbraak; beoordeling van opzet en registratie bij verzekeraar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een schadeclaim na een woninginbraak op 21/22 mei 2018. De appellante had een schadeclaim ingediend onder haar Woonverzekering, maar Achmea weigerde de uitkering op basis van vermeende verzekeringsfraude. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de vorderingen van de appellante afgewezen en haar in reconventie veroordeeld tot betaling van kosten aan Achmea. In hoger beroep heeft het hof de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en beoordeeld of er sprake was van opzet tot misleiding door de appellante. Het hof concludeert dat Achmea niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de beschuldiging van verzekeringsfraude. De appellante had een schadevergoeding van € 47.794 gevorderd, die door het hof grotendeels werd toegewezen. Daarnaast werd Achmea veroordeeld tot het ongedaan maken van onterechte registraties bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en andere instanties. Het hof oordeelde dat de tussentijdse opzegging van de verzekering door Achmea onterecht was en dat de appellante recht had op schadevergoeding voor hogere premies bij een andere verzekeraar. De kosten van beide instanties werden aan Achmea opgelegd, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.504/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 365356)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. T.W. Phea,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
handelend onder de naam:
Centraal Beheer,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Achmea,
in hoger beroep niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 juni 2020 (comparitievonnis) en van 23 december 2020 (eindvonnis) die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tussen partijen heeft gewezen. Het eindvonnis is gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBGEL:2020:7147.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 februari 2021,
- de verstekverlening tegen Achmea,
- de memorie van grieven met producties.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd (gevolgd door de nagezonden pleitnota van mr. Boersma namens Achmea op de comparitie van 16 september 2020 bij de rechtbank) en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.20 van het eindvonnis.

4.Het geschil, het vonnis van de rechtbank en de grieven

4.1
Deze zaak gaat over een (door [appellante] ) na woninginbraak (van 21/22 mei 2018) bij verzekeraar Achmea ingediende schadeclaim onder een Woonverzekering (van inboedel en schoonheidssaloninventaris aan huis). Daartegenover heeft Achmea [1] wegens verzekeringsfraude het verval van het recht op uitkering ingeroepen, de Woonverzekering en andere verzekeringen beëindigd en de persoonsgegevens van [appellante] opgenomen in het Incidentenregister, doorgegeven aan het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit en opgenomen in het Interne Verwijzingsregister.
4.2
[appellante] heeft bij de rechtbank na vermeerdering van eis [2] , samengevat, een schade-uitkering gevorderd van € 47.794, dan wel subsidiair een voorschot van € 20.000 en afronding van de schaderegeling, alsmede ongedaanmaking van de registraties, € 1.260,44 wegens buitengerechtelijke incassokosten, € 42,43 per maand wegens hogere premie bij De Vereende, ongedaanmaking van de opzegging van de verzekeringen en veroordeling in de proceskosten. Achmea heeft in reconventie onder meer vergoeding gevorderd van diverse door haar gemaakte onkosten.
4.3
Na conclusiewisseling en een comparitie van partijen heeft de rechtbank in het eindvonnis het in conventie gevorderde afgewezen en in reconventie [appellante] veroordeeld tot betaling van € 532 met rente wegens kosten van de fraudecoördinator, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in conventie. De proceskosten in reconventie heeft de rechtbank zo gecompenseerd dat beide partijen de eigen kosten dragen. Tegen dit vonnis richt [appellante] haar hoger beroep met acht grieven.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

maatstaf voor verzekeringsfraude
5.1
Achmea heeft haar verweer in conventie en, in het verlengde hiervan, haar in reconventie toegewezen vordering uitsluitend gebaseerd op verzekeringsfraude [3] , zoals [appellante] dit ook heeft begrepen [4] . Dat is voor de tussentijdse opzegging en voor het verval van het recht op uitkering geregeld in de artikelen 5 en 7 van de Algemene Voorwaarden [5] en [6] in de artikelen 7:940, lid 3 en artikel 7:941, leden 2 en 5 BW.
Artikel 7:940 lid 3 BW houdt onder meer in:
Indien de verzekeraar de bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds op te zeggen, komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe. Tenzij jegens hem is gehandeld met het opzet tot misleiding neemt de verzekeraar onderscheidenlijk de verzekeringnemer daarbij een termijn van twee maanden in acht. (…) De verzekeraar kan slechts tussentijds opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
Artikel 7:941, leden 2 en 5 BW bepaalt:
2 De verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.5 Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
Bij de beantwoording van de vraag of de verzekeringnemer het opzet heeft gehad de verzekeraar te misleiden (in de zin van de artikelen 7:930 lid 5 en 941 lid 5 BW), moet worden onderzocht of daarbij de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt [7] . Hetzelfde moet gelden voor opzet in de zin van artikel 7:940 lid 3 BW.
De stelplicht en bewijslast van verzekeringsfraude, waaronder die bedoeling, rusten steeds op de verzekeraar, Achmea. Komt zo’n bedoeling niet vast te staan dan is het risico daarvan voor Achmea.
5.2
Achmea heeft gewezen op fraude met betrekking tot schadehistorie, sieraden, zonnebril, Apple apparatuur, tandbleekapparatuur Startpakket Duo Premium Plus (hoewel bij deze post meer wijst op een betwisting van diefstal) en € 2.000 aan contanten. De rechtbank heeft fraude aangenomen bij de schadehistorie en de sieraden. Hiertegen richt [appellante] haar grieven 1, 2 en 3.
schadehistorie
5.3
Tijdens het eerste interview [8] is door de onderzoeker van Achmea aan [appellante] gevraagd en heeft zij geantwoord:
"V. Heeft u of een andere belanghebbende bij de verzekering ooit eerder schade geleden en
geclaimd bij een verzekeringsmaatschappij?
A: Er is een keer eerder ingebroken aan de (…)straat (…) in [woonplaats] circa 12 jaar geleden. Er is ook een keer op de zaak bij verzekerde ingebroken. Er was een keer een koffer gestolen op vakantie naar Amerika."
Achmea heeft een lijst met schademeldingen van [appellante] bij diverse verzekeraars overgelegd [9] en meent dat de verklaring van [appellante] evident onjuist is, omdat zij tot de inbraak 24 claims zou hebben ingediend. [appellante] bestrijdt dat.
5.4
Achmea heeft niet gereageerd op de gemotiveerde betwisting door [appellante] van de stelling dat het hier om inlichtingen ging die, naar verzekerde [appellante] redelijkerwijs behoorde te begrijpen, voor verzekeraar Achmea van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Daarvan kan dus niet worden uitgegaan, zodat Achmea daaraan al geen verval van het recht op uitkering kan verbinden.
5.5
Verder heeft [appellante] aangevoerd dat zij de vraag aldus had begrepen of zij ooit eerder schade had geleden en geclaimd en wel inbraakschade. Het hof is het met [appellante] eens dat haar niet duidelijk is gevraagd hoeveel schadeclaims zij in totaal heeft ingediend en dat deze, gesloten, vraag enkel met een “ja” of “nee” behoefde te worden beantwoord. Achmea heeft niet gevraagd hoeveel [appellante] in totaal heeft geclaimd. [appellante] heeft er ook terecht op gewezen dat het begrip schadeclaim in deze context niet erg duidelijk is, omdat het niet aangeeft of het gaat om door de verzekeringnemer geleden en/of veroorzaakte schade, dan wel om een melding van of vraag over dekking die de verzekeraar dan mogelijk als claim heeft aangemerkt. Het ligt na deze inbraak wel voor de hand dat [appellante] heeft gemeend dat haar alleen werd gevraagd naar eerdere inbraken. Zo heeft zij geantwoord dat er op een eerder adres circa 12 jaar geleden was ingebroken en dat er ook een keer op de zaak was ingebroken. Het derde door haar genoemde geval betrof een diefstal van een koffer op vakantie naar Amerika. Dit betrof weliswaar geen inbraak maar was wel een diefstal. Of het om een beroving ging, kan hier, als minder van belang, in het midden blijven. Achmea heeft ten slotte niet (voldoende) concreet weersproken [10] dat de lijst met schademeldingen, afgezien van de gestolen koffer, nog verwijst naar andere inbraken of diefstallen. En zij is, vanwege het verstek, al helemaal niet ingegaan op het uitvoerige verweer van [appellante] tegen die lijst in haar memorie van grieven. [11]
In het licht van het voorgaande kan de mogelijkheid niet voldoende worden uitgesloten dat [appellante] de vraag vanwege miscommunicatie heeft opgevat als gericht op eerdere inbraken (of in ieder geval diefstallen) en in die zin correct heeft beantwoord.
Van een bedoeling tot misleiding van Achmea is hier dan ook onvoldoende gebleken.
sieraden
5.6
Op enig moment in het onderzoek heeft [appellante] , volgens haar als illustratie van haar antwoord op de vraag aan te tonen dat zij in het bezit was van sieraden in het algemeen, aan de eerste onderzoeker [naam1] , schade-expert (van Achmea), twee foto’s getoond (en later aangeleverd) van een plastic zakje met daarin gouden sieraden [12] . Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank geoordeeld [13] dat [appellante] in het eerste interview en in het eerste telefoongesprek opzettelijk misleidend in strijd met de waarheid heeft verklaard dat alle sieraden uit het zakje thuis waren en dat alle sieraden die thuis lagen gestolen waren.
5.7
Aan Achmea moet worden toegegeven dat het tonen van die foto’s bij haar de suggestie kon wekken dat de sieraden daarop alle waren gestolen, maar [appellante] heeft aangevoerd dat zij van het begin af aan bij [naam1] kenbaar heeft gemaakt om welke specifieke sieraden het ging (en hoeveel sieraden) en dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om alle sieraden op de foto's als gestolen op te geven. In lijn daarmee waren volgens haar politieaangifte 11 gouden armbanden, drie gouden kettingen en 12 gouden munten gestolen [14] .
5.8
In het eerste telefoongesprek [15] hebben mevrouw [naam2] , fraudecoördinator bij Achmea (P), en [appellante] (S) onder meer het volgende uitgewisseld:
“P; en die sieraden die had u op dat moment allemaal thuis dus?
S; ja meeste ja
P; en wat bedoelt u met meeste
S; ja ik heb natuurlijk heel veel sieraden. Een deel van mijn sieraden wat ik dan op heb gegeven, die waren gewoon thuis.
P; onder andere die sieraden die ook in dat zakje zaten he
S; ja klopt
P; die had u thuis
S; ja die had ik thuis maar ik had nog meer sieraden. Ik had ook nog andere diamanten en zo.
P; oke waar had u die sieraden dan?
S; hoe bedoelt u waar ik die sieraden had?
P; nou je zegt ik had nog meer sieraden. Had je die niet thuis?
S; jaja ik heb een deel sieraden heb ik ook nog bij mijn ouders en ook nog sieraden gewoon thuis want wij turken krijgen heel veel sieraden als wij gaan trouwen begrijpt u. en dat zijn sieraden die je dan niet wil bewaren en dat was dus eigenlijk een deel dat ik eigenlijk wilde meenemen naar het buitenland.”
en verderop:
“P; even over die sieraden. U zegt die lagen of bij uw ouders of u had ze thuis.
S; mevrouw ik heb heel veel sieraden. Dus het deel wat ik dus wilde meenemen. Die lagen gewoon bij mijn huis.
P; en die zijn allemaal meegenomen?
S; ja want ik ga niet bij dmk, je hebt een kluis om je sieraden te bewaren he.
P; ja dus eventjes, want dat is mij nog niet helemaal duidelijk, want u zegt de kluis op per 30 april? En toen hebt u de sieraden in huis genomen.
S; niet 30 april. Dat was volgens mij ergens in mei hoor.
P; in mei okee
S; ja ik weet het niet uit mijn hoofd maar dat was ergens in mei geloof ik
P; dan hebt u daar de kluis opgezegd, u hebt de sieraden in huis genomen en die sieraden zijn gestolen?
S; ja mevrouw dat is mijn vriend ik heb ook nog een ticket als u dat wilt kan ik dat ook naar u doormailen.
P; nee nog even terug naar die sieraden, anders wordt het voor mij een beetje onduidelijk. Dus u hebt de sieraden uit de kluis genomen, die hebt u mee naar huis genomen en die sieraden zijn allemaal weg. En u hebt nog wat sieraden bij uw ouders. Maar die zijn er nog neem ik aan he?
S; ja klopt”
en ten slotte:
“P; maar ergens heb ik gelezen dat u geen sieraden meer over had.
S; hoe bedoelt u geen sieraden meer over had?
P; nou dat alle sieraden van u gestolen waren
S; ja in huis
P; ja maar dan mag ik toch aan u vragen waar u nog meer sieraden had, behalve bij uw ouders
S; ja ik heb gewoon overal sieraden. Ik vind dat gewoon privé. Het gaat om de inbraak.(…)”.
5.9
Het hof deelt de door Achmea onvoldoende gemotiveerd weersproken opvatting van [appellante] dat haar verklaring, bezien in de gehele context ervan, niet zonder meer inhoudt dat bij de inbraak alle sieraden uit het zakje thuis lagen. Evengoed is denkbaar dat [appellante] in antwoord op de vragen heeft willen bevestigen dat van haar sieraden een deel thuis lag en een deel bij haar ouders en dat het thuis gestolen deel bestond uit onder meer een aantal (maar niet alle) sieraden zoals getoond op de foto’s van het plastic zakje. Op de vraag van mevrouw [naam2]
“onder andere die sieraden die ook in dat zakje zaten he”heeft [appellante] geantwoord:
“ja klopt”. Die zinsnede kon [appellante] ook redelijkerwijs opvatten als ter controle of er ook sieraden waren gestolen die in dat zakje hadden gezeten. Het bevestigende antwoord betekende dus niet zonder meer dat alle in dat zakje gefotografeerde sieraden thuis lagen en als gestolen werden opgegeven.
Verder heeft [appellante]
“ja klopt”geantwoord op de volgende trits vragen:

nee nog even terug naar die sieraden, anders wordt het voor mij een beetje onduidelijk. Dus u hebt de sieraden uit de kluis genomen, die hebt u mee naar huis genomen en die sieraden zijn allemaal weg. En u hebt nog wat sieraden bij uw ouders. Maar die zijn er nog neem ik aan he?”
De praktijk leert dat zo’n antwoord veelal in de eerste plaats betrekking heeft op de laatste vraag, dus hier of de sieraden bij haar ouders er nog waren. Die vraag heeft [appellante] in ieder geval bevestigend beantwoord. Maar dat kan niet zomaar worden geconcludeerd ten aanzien van de eerdere vragen.
Een miscommunicatie op deze punten valt dan niet te sluiten, zodat Achmea ook hier een bedoeling tot misleiding niet heeft hard gemaakt.
Achmea heeft nog wel een punt gemaakt van oude en nieuwe beleningen door [appellante] van diverse sieraden bij het Pandhuis van de Gemeentelijke Kredietbank te Den Haag en een weigering van haar om daarover verder opening van zaken te geven. Maar Achmea heeft daarbij niet concreet uiteengezet hoe deze kwestie zou bijdragen aan de door haar, Achmea, gesignaleerde verzekeringsfraude noch dat dit een andere afwijzingsgrond zou opleveren, zodat het hof daarop niet (verder) ingaat.
5.1
Nu de grieven 1 en 2 slagen, moeten [16] de andere fraudeargumenten van Achmea worden onderzocht.
zonnebril
5.11
[appellante] heeft een Chanel zonnebril als gestolen opgegeven, die voor € 243 was gekocht bij Sunglass Hut in De Bijenkorf op 10 september 2015. Volgens Achmea heeft [appellante] voor dezelfde zonnebril eerder een claim ingediend bij Unigarant, zodat zij die dubbel heeft geclaimd en daarover niet naar waarheid heeft verklaard. Naar een latere verklaring van [appellante] (in maart 2019) had zij echter twee van zulke, op dezelfde dag bij De Bijenkorf aangeschafte, zonnebrillen [17] : één met meer vierkante glazen, door haarzelf met een creditcard betaald, en één met ronde glazen met een opvallend goudkleurig middenstuk, destijds tegelijk door haar zoon gekocht en toen aan haar geschonken. Waarom zijn verklaring [18] niet geloofwaardig zou zijn, heeft Achmea niet uitgelegd. De bril met de ronde glazen had [appellante] eerder geclaimd bij Unigarant (toen zij haar koffer was kwijtgeraakt tijdens een vakantie) en de bril met de meer vierkante glazen heeft zij na de inbraak bij Achmea geclaimd. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door [appellante] heeft Achmea onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat [appellante] op dit punt zou hebben gefraudeerd.
Apple apparatuur
5.11
Het gaat hier om twee door [appellante] geclaimde iPads en een iPhone. Bij het eerste interview werd de volgende vraag gesteld en beantwoord:
“V.- Met welke Apple-ID zijn de twee iPads ingesteld?
A: Verzekerde heeft zelf geen verstand van dit soort zaken. De man van Tele Combinatie had de iPads ingesteld. De jongste zoon weet ook niet hoe de iPad was ingesteld. Verzekerde heeft nooit een Apple account of een Apple-ID aangemaakt.”
Volgens Achmea kan men zonder Apple account geen gebruik maken van diverse apps, iCloud of e-mail, zijn zulke apparaten maar beperkt te gebruiken en is daarom onaannemelijk dat [appellante] daadwerkelijk over deze apparatuur beschikte, wat betekent dat [appellante] ook hierover een ongeloofwaardige en onjuiste verklaring zou hebben afgegeven. Daartegenover heeft [appellante] aangevoerd dat zij, zoals in het eerste interview verklaard, haar iPad gebruikte om foto’s te maken van vóór en na de door haar uitgevoerde behandelingen. Daarvoor was het dan niet noodzakelijk dat [appellante] een Apple account aanmaakte, aldus [appellante] . Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft Achmea onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat [appellante] op dit punt onwaar zou hebben verklaard, laat staan zou hebben gefraudeerd.
tandbleekapparatuur Startpakket Duo Premium Plus
5.12
Volgens Achmea heeft [appellante] hier onjuist en onwaar verklaard omdat een tandbleekapparaat waarmee twee mensen tegelijk kunnen worden behandeld ook volgens de leverancier niet bestaat. [appellante] zou onvoldoende hebben aangetoond dat dergelijke apparaten in haar huis hebben gestaan en door diefstal zijn weggenomen. Naar het oordeel van het hof wijst dit laatste standpunt van Achmea veeleer op een betwisting van de diefstal dan op het inroepen van verzekeringsfraude. Hiertegenover heeft [appellante] aangevoerd dat het een apparaat betreft waarmee twee mensen tegelijk behandeld kunnen worden. Daartoe wijst [appellante] op de website van verkoper Cosmotology [19] , waarop duidelijk is te zien dat dit model bestaat uit twee afzonderlijke tandbleekapparaten (lampen), waarmee twee mensen tegelijk (eventueel door twee behandelaars) kunnen worden behandeld. Per e-mail van 4 december 2019 heeft Cosmotology bevestigd dat [appellante] deze apparatuur heeft aangeschaft en dat hiermee (de gebitten van) twee mensen tegelijk kunnen worden gebleekt [20] . Hiermee heeft [appellante] , op wie de stelplicht en bewijslast van de diefstal rust, voldoende aangevoerd en onderbouwd om aan te nemen dat het Startpakket Duo Premium Plus, ook al bestond uit twee units, haar eigendom was en bij de inbraak is gestolen. Opmerking verdient dat Achmea op dit punt geen duidelijk beroep heeft gedaan op verzekeringsfraude.
€ 2.000 aan contanten
5.13
Hier beroept Achmea zich weer uitsluitend op verzekeringsfraude [21] . Volgens [appellante] had zij dit bedrag nog over na ontvangst van een contant voorschot van € 2.500 van [naam3] en [naam4] die haar bedrijf [het bedrijf] per 1 augustus 2018 hadden gekocht. Volgens Achmea heeft [appellante] niet aangetoond dat de daarover door [naam3] afgelegde verklaring daadwerkelijk door hem is ondertekend en evenmin dat er € 2.500 is aanbetaald voor de overname van haar salon, dat [appellante] hiervan € 500 zou hebben opgemaakt en dat van het totale overnamebedrag € 2.000 bij [appellante] thuis lag. Hier staan de opvattingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. Achmea heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [appellante] een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd en wel met de bedoeling om Achmea te misleiden om over te gaan tot een uitkering.
5.14
Al met al is er dus geen verzekeringsfraude komen vast te staan. Daarom moet de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie en van de toegewezen vordering in reconventie opnieuw worden onderzocht.
de afzonderlijke vorderingen in conventie
de verzekeringsclaim
5.15
De geclaimde verzekeringsschade kan nu als volgt worden afgewikkeld. Na een Akte van Disakkoord heeft [naam5] , NIVRE Register-Expert, bij bindend advies van 11 januari 2019 [22] de schade binnen de grenzen van de Akte van Disakkoord als volgt vastgesteld:
Inboedel
-diverse inboedel EUR 14.164,00
-audio/visuele en computer apparatuur EUR 2.380,00
-sieraden EUR 13.440,00
-contantenEUR 2.000,00
Totaal, inclusief BTW EUR 31.984,00
Inventaris aan huis
-diverse inventaris/schoonheidsapparatuur, exclusief BTW EUR 33.025,00”.
Naar [appellante] erkent [23] , moeten de sieraden, de contanten en de bedrijfsinventaris worden verminderd tot de verzekerde maxima van € 5.000 respectievelijk € 1.250 en € 25.000, zodat het schadebedrag volgens [appellante] in totaal neerkomt op € 47.794. Dit bedrag zal Achmea als verder onweersproken aan [appellante] moeten vergoeden. De wettelijke rente is [24] pas toewijsbaar vanaf de datum waarop Achmea in verzuim is geraakt. Dat is niet de inbraakdatum, maar de datum waartegen Achmea volgens [appellante] in gebreke is gesteld, zeven dagen na 17 december 2019 [25] . In zoverre zal de rentevordering worden toegewezen.
Grief 3 slaagt.
de registratie en de tussentijdse opzegging van de verzekeringen
5.16
Volgens de artikelen 5 en 7 van haar Algemene Voorwaarden mag Achmea in geval van verzekeringsfraude alle verzekeringen op het polis blad per direct stoppen en de fraude registreren zodat alle verzekeraars in Nederland dit kunnen zien.
registratie in registers
5.17
Hoewel Achmea aanvoert dat voor opname in de Gebeurtenissenadministratie en in het Incidentenregister geen (bewijs van) fraude of onrechtmatig handelen nodig is, heeft zij de registraties in haar brief van 3 december 2018, bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie [26] en in de pleitnota uitsluitend gerechtvaardigd met een beroep op verzekeringsfraude door het doen van tegenstrijdige of onjuiste mededelingen. Een andere grondslag heeft zij niet aangevoerd, laat staan uitgewerkt. De vorderingen tot ongedaanmaking van de registraties zijn daarom bij gebrek aan verder verweer van Achmea toewijsbaar.
Grief 4 is terecht voorgesteld. De termijnen en dwangsommen, waartegen Achmea enkel haar bereidheid tot uitvoering van een arrest heeft aangevoerd, zullen worden aangepast zoals hieronder vermeld.
tussentijdse opzegging door Achmea van de verzekeringen
5.18
Achmea heeft de opzegging van de Woonverzekering en de overige verzekeringen uitsluitend gebaseerd op fraude, die niet is komen vast te staan. Achmea heeft zich niet beroepen op een andere tussentijdse opzeggingsgrond. Daarom laat artikel 7:940 lid 3 BW geen tussentijdse opzegging toe. In hoger beroep vordert [appellante] om Achmea te gebieden om de opzegging door Achmea om te zetten in een opzegging door [appellante] zelf en dit schriftelijk aan [appellante] te bevestigen. Het hof acht deze omzetting in overeenstemming met artikel 3:42 BW en zal deze gebodsvordering dan ook als verder niet bestreden toewijzen. Dit eveneens met aangepaste termijnen en dwangsommen.
Grief 8 slaagt.
meerpremies vanwege De Vereende
5.19
Naar tussen partijen vaststaat, heeft [appellante] per 31 januari 2019 een opstal-, inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij haar nieuwe verzekeraar De Vereende tegen een extra premie van (€ 111,56 - € 69,13 =) € 42,43 per maand. Tegenover de schadevergoedingsvordering wegens die hogere premie betwist Achmea de noodzaak daartoe omdat de persoonsgegevens van [appellante] niet zijn opgenomen in het Externe Verwijzingsregister. Dit verweer gaat niet op. Als gevolg van de onterecht gebleken tussentijdse opzegging door Achmea van haar verzekeringen, wat een onmiddellijk ingetreden verzuim oplevert, was [appellante] genoodzaakt deze verzekeringen elders onder te brengen. Dit wordt niet anders doordat Achmea haar vermoeden van verzekeringsfraude niet heeft opgenomen in het Externe Verwijzingsregister. Achmea is verplicht de door haar tekortkoming veroorzaakte schade te vergoeden. Zij heeft niet aangevoerd dat [appellante] ergens anders goedkoper terecht kon. De schadevergoedingsvordering is als verder onweersproken voor toewijzing vatbaar. Wel zal het hof, onder meer om executiegeschillen te voorkomen, de termijn beperken. Uit de polisbladen van De Vereende [27] blijkt van premievervaldagen van 3, 6 en 3 maanden na de begindatum 31 januari 2019. Aannemelijk is dan dat [appellante] na dit arrest per 31 juli 2022 kan overstappen naar een goedkopere verzekeraar. Het hof acht deze beperking van de vordering tot betaling van het premieverschil tot 31 juli 2022 daarom redelijk en een passende vorm van schadevergoeding.
Grief 5 is terecht voorgesteld.
buitengerechtelijke kosten
5.2
Tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft Achmea aangevoerd [28] dat [appellante] niet heeft aangetoond dat werkzaamheden zijn verricht die meer betreffen dan de voorbereiding van gedingstukken en instructie van de zaak. Krachtens artikel 241 Rv vallen de werkzaamheden die zijn opgenomen in randnummer 161 van de dagvaarding onder de proceskosten, aldus Achmea.
[appellante] heeft niet aangevoerd dat, los van de ingebrekestelling, daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. Er bestaat dan ook geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten [29] . Deze vordering is terecht afgewezen. Grief 6 treft geen doel.
de in reconventie toegewezen vordering van € 532 wegens kosten van de fraudecoördinator
5.21
Voor vergoeding van deze kosten heeft Achmea nog aangevoerd dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als verzekeringnemer en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens Achmea. Behalve op grond van artikel 5 van de Algemene Voorwaarden is [appellante] volgens Achmea ook gehouden op grond van artikel 6:74 BW (tekortkoming) en/of artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) deze door Achmea gemaakte onderzoekskosten terug te betalen. Naar het oordeel van het hof regelt artikel 5 van de Algemene Voorwaarden de gevolgen van fraude, maar die is hier niet komen vast te staan. Afgezien van verzekeringsfraude heeft Achmea geen andere concrete gronden aangevoerd waarom [appellante] zou zijn tekortgeschoten dan wel onrechtmatig jegens haar zou hebben gehandeld.
Grief 7 slaagt dus en deze vordering moet alsnog worden afgewezen.
bewijsaanbod
5.22
Achmea heeft (in eerste aanleg) geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden, daargelaten dat zij in hoger beroep niet is verschenen. Aan een bewijsopdracht aan Achmea wordt daarom niet toegekomen.

6.De slotsom

6.1
Het hoger beroep slaagt bijna helemaal. Het bestreden eindvonnis zal in conventie en in reconventie worden vernietigd. Het in conventie gevorderde zal grotendeels worden toegewezen en de reconventie zal geheel worden afgewezen. Ook de restitutievordering is voor toewijzing vatbaar.
6.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal Achmea worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen voor de conventie en de reconventie worden vastgesteld op:
- explootkosten € 106,47
- griffierecht
€ 937,00
totaal verschotten € 1.043,47
- salaris advocaat € 3.222(3 punten x tarief IV).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 109,66
- griffierecht
€ 338,00
totaal verschotten € 447,66
- salaris advocaat € 2.031 (1 punt x appeltarief IV).
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met de wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 december 2020 in conventie en reconventie en doet opnieuw recht:
veroordeelt Achmea tot betaling aan [appellante] van € 47.794, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2019 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Achmea om binnen 30 dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot het indienen van een schriftelijk verzoek aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars en aan de Stichting CIS, strekkende tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de registratie ten name van [appellante] , evenals het per gelijke post/e-mail verzenden van een afschrift van genoemd verzoek aan [appellante] , en voorts om alle medewerking te verlenen om de ongedaanmaking van de genoemde registraties te realiseren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat Achmea met de nakoming van deze veroordeling, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft, onder bepaling dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 5.000;
veroordeelt Achmea om binnen 30 dagen na betekening van dit arrest over te gaan tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de registratie(s) van [appellante] in het Incidentenregister van Achmea of andere daarmee vergelijkbare registraties zoals de gebeurtenissenadministratie en het IVR (interne Verwijzingsregister), onder gelijktijdige schriftelijke bevestiging aan [appellante] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat Achmea met de nakoming van deze veroordeling, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft, onder bepaling dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 5.000;
gebiedt aan Achmea om de beëindiging bij brief van 3 december 2018 van de tussen partijen afgesloten verzekeringen binnen 30 dagen na betekening van dit arrest in haar systeem om te zetten in een opzegging door [appellante] zelf, en zulks schriftelijk aan [appellante] te bevestigen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom € 250 voor elke dag of deel daarvan dat Achmea met de nakoming van dit gebod, al dan niet gedeeltelijk, in gebreke blijft, onder bepaling dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een bedrag van € 5.000;
veroordeelt Achmea tot betaling aan [appellante] van € 42,43 per maand, te rekenen vanaf 31 januari 2019 tot 31 juli 2022;
veroordeelt Achmea om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Achmea heeft voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Achmea in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.043,47 voor verschotten en op € 3.222 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 447,66 voor verschotten en op € 2.031 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Achmea in de nakosten, begroot op 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart de veroordelingen en de gebodsbepaling van dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het over en weer meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.M.E. Lagarde en M.P.M. Hennekens, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.

Voetnoten

1.bij brief van 3 december 2018 aan [appellante] , productie 22 bij inleidende dagvaarding
2.bij akte van 16 september 2020
3.zie de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie sub 1.3. en sub 3.1 – 3.6 en de pleitnota op diverse plaatsen
4.zie de memorie van grieven sub 5.2 en 5.3
5.zie productie 2 bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en rov. 2.10 van het eindvonnis
6.op grond van artikel 7:943 lid 2 BW telkens van semi dwingend recht
7.zie HR 21 februari 2020, rov. 3.1.5., ECLI:NL:HR:2020:311
8.van 25 juni 2018, productie 14 bij inleidende dagvaarding
9.productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
10.ook niet in haar pleitnota sub 2.15
11.zie de memorie van grieven sub 25 en 26
12.productie 12 bij inleidende dagvaarding
13.zie rov. 4.4 en 4.5 van het eindvonnis
14.zie rov. 2.9 van het eindvonnis
15.productie 15 bij inleidende dagvaarding
16.onder de devolutieve werking van het hoger beroep
17.zie de foto's op productie 28 bij inleidende dagvaarding
18.de verklaring van de zoon in productie 27 bij inleidende dagvaarding
19.printscreen in productie 37 bij inleidende dagvaarding
20.productie 39 bij inleidende dagvaarding
21.In de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, p. 11 schrijft Achmea:
22.productie 40 bij inleidende dagvaarding
23.inleidende dagvaarding sub 140 en 143
24.op grond van artikel 6:119 lid 1 BW
25.de ingebrekestelling in productie 41 bij inleidende dagvaarding
26.in de conclusie van antwoord en tevens eis in reconventie sub 4.4 t/m 4.18., 5.3. en 6.1.
27.productie 42 bij inleidende dagvaarding
28.bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie sub 5.7
29.zie HR 13 juni 2014 , rov. 3.5 en 3.6, ECLI:NL:HR:2014:1405